ChristenUnie
Bijdrage debat over de wettelijke gemeenschap van goederen
Bijdrage debat over de wettelijke gemeenschap van goederen
woensdag 26 maart 2008 09:38
De heer Anker (ChristenUnie): Voorzitter. Voor mij is de behandeling
van het wetsvoorstel bijzonder, alleen al vanwege het feit dat ik nog
ergens op een universiteit rondliep toen aan het voorstel werd
begonnen. Reeds in 2002 maakte de minister van Justitie kenbaar het
huidige huwelijksgoederenregime te willen aanpassen aan de
maatschappelijke en juridische ontwikkelingen van de afgelopen
decennia. Over deze ontwikkelingen is de nodige discussie geweest, net
als over de noodzaak van het wijzigen van een eenvoudig en duidelijk
stelsel voor het huwelijksvermogensrecht. Sinds het oorspronkelijke
voorstel heeft het wetsvoorstel dan ook een ware gedaantewisseling
ondergaan. Drie nota's van wijzigingen hebben geresulteerd in het feit
dat wij vandaag een wetsvoorstel bespreken dat uiterst moeilijk
leesbaar is. Een hoofdlijnennotitie zou dan ook geen overbodige luxe
zijn geweest. Wat ons betreft was hier tevens een actueel en
geïntegreerd voorstel bijgevoegd waarin alle wijzigingen waren
verwerkt, inclusief de wijzigingen op de wijzingen.
Vandaag behandelen wij een wetsvoorstel dat onder andere een duidelijk
en nog altijd goed functionerend systeem moet gaan vervangen. De
gemeenschap van goederen is voor iedereen helder en wordt vanwege deze
eenvoud gewaardeerd. Als je deze gemeenschap niet wilt, is het voor
eenieder duidelijk dat je in dat geval huwelijkse voorwaarden moet
opstellen. Ook in de literatuur is gewezen op het belang van deze
eenvoud. Dit brengt ons meteen bij de primaire vraag ten aanzien van
een van de belangrijkste onderdelen van het wetsvoorstel. Wat is nu
precies het probleem dat wij ermee oplossen? Ik wijs hierbij ook op
opmerkingen van een aantal professoren. Deze geven onder andere te
kennen dat het gedifferentieerde artikel 87 praktisch onuitvoerbaar
zou zijn en dat het wetvoorstel slecht uitpakt op het punt van
successierechten. De heer Teeven heeft dezelfde vraag gesteld. Wij
kunnen ons deze kritiek wel voorstellen. Het huidige stelsel werkt
prima. Iedereen weet waar men aan toe is en in de praktijk doen zich
weinig problemen voor.
Het voorliggende voorstel maakt de zaak wat ons betreft heel erg
ingewikkeld. Wij zijn blij dat de minister er uiteindelijk voor heeft
gekozen de gemeenschap van goederen toch niet te beperken tot datgene
wat door de echtgenoten tijdens het huwelijk wordt opgebouwd. Mijn
fractie was vanaf het begin een groot voorstander van het in stand
houden van een basisstelsel waarbij in principe ook de goederen die
bij aanvang van de gemeenschap bij de echtgenoten aanwezig zijn, deel
uitmaken van de gemeenschap. Onze fractie vindt het daarentegen wel
jammer dat ervoor is gekozen erfenissen en giften in beginsel buiten
de gemeenschap te laten vallen, tenzij de erflater of de gever
uitdrukkelijk anders bepaalt. De huidige regeling op dit punt verdient
nog altijd onze voorkeur. Deze bepaalt dat de erflater of gever
uitdrukkelijk te kennen dient te geven dat het bewuste goed buiten de
gemeenschap moet vallen. Dat is een helder systeem. Wanneer de
echtgenoten bewust kiezen voor de gemeenschap, dient deze in beginsel
alomvattend en eenduidig te zijn. Daarbij ligt de verantwoordelijkheid
voor het gegevene bij de gever. Dat lijkt ons de meest correcte gang
van zaken. De voorgestelde uitzondering voor giften en erfenissen,
zoals neergelegd in de leden 2 en 3 van artikel 94 en in artikel 121a
zouden wat mijn fractie betreft alsnog moeten vervallen. Daartoe
hebben wij een amendement ingediend.
Op dat punt hebben wij ook nog een verduidelijkende vraag. In de
oorspronkelijke wet vallen de schulden ook binnen de gemeenschap. Ook
dat is duidelijk: samen de lusten, ook samen de lasten. In het
voorgestelde artikel 94, lid 6, wordt een uitzondering op die regel
gemaakt. Kan de minister aangeven of deze nieuwe regeling voor
schulden een zelfstandige noodzaak heeft, of dat er een samenhang is
met het voorstel om erfenissen en giften buiten de gemeenschap te
houden? In dat geval wijzigen wij ons amendement door het voorgestelde
artikel te schrappen en het oude te laten bestaan.
Ook bij het voorgestelde artikel 95 heb ik mijn bedenkingen. Welk
concreet voordeel heeft deze regeling? Het maakt het noodzakelijk drie
administraties bij te houden. De zaakvervangingsregeling zal voor de
burger nauwelijks extra duidelijkheid opleveren, terwijl deze in de
praktijk onwerkbaar zal blijken te zijn. Daar de minister er bij de
tweede nota van wijzigingen voor heeft gekozen om de gemeenschap
alsnog de bij de aanvang aanwezige goederen te laten omvatten, bestaat
de mogelijkheid dat beide partners slechts over een gemeenschappelijk
vermogen beschikken. Wanneer een van beide vervolgens een bescheiden
erfenis verkrijgt die buiten de gemeenschap valt, en daarmee voor
bijvoorbeeld 51% een auto financiert, in ieder geval voor meer dan de
helft, blijft ook deze buiten de gemeenschap, ondanks het feit dat 49%
van de aankoopprijs ten laste van het gemeenschappelijk vermogen is
gekomen. Het meest opmerkelijke is echter dat de bewuste echtgenoot
voor zover de financiering ten laste van de gemeenschap is gekomen,
gehouden wordt tot een vergoeding aan de gemeenschap, iets wat in veel
gevallen simpelweg onmogelijk zal zijn gezien het feit dat men in een
totale gemeenschap van goederen is getrouwd en niet meer over een
eigen vermogen beschikt. Mijns inziens volgt hieruit dat artikel 95
zijn doel voorbijschiet. Ik pleit ervoor deze bepaling alsnog te
schrappen. Daartoe hebben wij een amendement ingediend.
De regels die wij met dit wetsvoorstel maken, gaan voor een groot deel
over de verdeling van de goederen na het verbreken van de relatie. Het
grootste leed is de scheiding of het verlies van iemand. Helaas blijft
het daar niet altijd bij. Nog steeds komt het voor dat na een
scheiding de zwakkere partij berooid achterblijft, terwijl er wel
altijd, zij het in natura, is bijgedragen aan de gemeenschap. Dat
probleem wordt veroorzaakt door de zogenaamde koude uitsluiting. Niet
beroepsactieve echtgenoten die niet in geld meebetalen, maar wel in
fysieke huishoudelijke arbeid vallen binnen deze beknopte regeling
tussen wal en schip. Ik verbaas mij er eerlijk gezegd over dat de
minister van deze gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt om dat
probleem aan te pakken. Het voorliggende wetsvoorstel leent zich als
geen ander om regels te stellen die de gevolgen van een koude
uitsluiting kunnen beperken. Hoewel de keuze voor een koude
uitsluiting van 100% de laatste decennia minder wordt gemaakt, en de
Hoge Raad in 2004 een zogenaamde correctietoets heeft geïntroduceerd,
leidt dit systeem nog altijd tot onrechtvaardige situaties. Ik zet
daarom de nodige vraagtekens bij de constatering van de minister dat
de economisch zwakkere partij in beginsel voldoende wordt beschermd
door de eis van tussenkomst van een notaris bij het maken van
huwelijkse voorwaarden. Het zijn immers de partners zelf die beslissen
wat er in de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden wordt opgenomen.
In de praktijk worden in veel gevallen een of meer verrekenbedingen
opgenomen die verplichten tot een jaarlijkse verrekening van
inkomsten. Toch blijkt echter meer dan eens dat een dergelijke
ondervanging ontbreekt. Vaak berust dit niet op de volstrekte
wilsovereenstemming, maar op het feit dat de koude partner bij het
begin van het huwelijk de gevolgen niet ten volle overziet. De eigen
verantwoordelijkheid van beide aanstaande echtgenoten om zichzelf en
de ander te beschermen tegen beslissingen waarvan men achteraf grote
spijt krijgt, een citaat van de minister, blijkt dus niet voldoende
garantie te bieden. Vandaar dat onze fractie een concreet voorstel
heeft ingediend om ervoor te zorgen dat bij koude uitsluiting altijd
sprake moet zijn van een billijke vergoeding. Alles overziende, moet
er behoorlijk wat worden versleuteld aan dit wetsvoorstel.
Het is ook de juiste manier. Wij houden een goed systeem in stand,
maar verbeteren het ook. Dat vinden wij belangrijk om onze steun aan
het wetsvoorstel te kunnen geven.
De heer De Wit (SP):
Ik heb een paar vragen over de amendementen van de heer Anker. Het
amendement op stuk nr. 14 komt mij overigens buitengewoon sympathiek
voor.
In het amendement op stuk nr. 16 en in zijn betoog sprak de heer Anker
over artikel 95. Hij vindt dat het moet vervallen. Hij vraagt zich af
waar de vergoedingsrechten voor nodig zijn, zeker omdat men wil dat er
maar een gemeenschap is. Waarom handhaaft hij dan wel artikel 87? Dat
artikel gaat in feite uit van het idee dat er drie gemeenschappen zijn
waar over en weer dezelfde vergoedingen en betalingen zouden moeten
plaatsvinden.
De heer Anker (ChristenUnie):
Over artikel 87 hebben wij de nodige discussie gehad in de fractie.
Het is inderdaad een complex artikel. Het is in de loop der jaren wel
wat uitgedund, maar het is nog steeds een complex artikel. Het
sympathieke van artikel 87 is dat het rekening houdt met
waardevermeerdering. Er vindt goede verrekening plaats van hetgeen is
ingebracht. Als geïnvesteerd is in een huis dat in de loop der jaren
meer waard is geworden, ziet men daarvan ook iets terug. Daarom hebben
wij artikel 87 laten staan.
De heer De Wit (SP):
Bij artikel 87 doet zich hetzelfde voor. Zelfs als sprake is van
negatieve ontwikkeling, moet je vergoeden als door de een in
privévermogen van de ander is gewerkt, als daaraan geld is onttrokken
of wat dan ook. Je krijgt wel dezelfde ingewikkelde constructies.
De heer Anker (ChristenUnie):
Die afweging hebben wij inderdaad moeten maken. In dit geval leek het
ons rechtvaardig om het overeind te houden. Bij artikel 95 zagen wij
gewoon een onmogelijkheid. De situatie kan zijn dat er helemaal geen
vermogen meer is om de gemeenschap terug te betalen.
De heer De Wit (SP):
Het amendement op stuk nr. 15 gaat over artikel 121a. In het eerste
lid staat: "de andere echtgenoot uitgeoefende beroep of bedrijf of in
diens huishouding, zonder voor die arbeid een passende beloning te
ontvangen". Vindt u dat voor het werken in de huishouding in het
algemeen een beloning dient te worden gegeven? Er staat namelijk: voor
het werken in de huishouding, zonder daarvoor een vergoeding te hebben
gekregen. In de situatie waar artikel 121 op slaat, vindt u dat sprake
zou moeten zijn van een vergoeding. Is dat een algemeen uitgangspunt
voor de ChristenUnie of is het hier misschien wat moeilijk
geformuleerd?
De heer Anker (ChristenUnie):
Het is hoe dan ook moeilijk geformuleerd. Het is ook een heel
creatieve vraag. Wij zien geen stelsel voor ons dat huismannen en
huisvrouwen in dit land betaald moeten worden voor hun arbeid. Ik
vraag mij ook af of je een loongebouw in een gezin moet maken. Het is
absoluut niet de bedoeling en het is ook niet wat de ChristenUnie
voorstaat. Ik weet niet of het echt onduidelijkheid geeft, maar ik wil
er nog wel even naar kijken. Het gaat erom dat iemand heeft
bijgedragen aan de gemeenschap, die vermogen heeft kunnen opbouwen en
het misschien economisch heel goed heeft kunnen doen, omdat er een
stabiele thuissituatie was waardoor de ene carrière kon maken. De
ander heeft geen carrière gemaakt en geen loopbaanontwikkeling gehad
et cetera. Die staat dan koud op de stoep als de gemeenschap voorbij
is.
De heer De Wit (SP):
U hebt niet beoogd voor het werken in de huishouding een vergoeding te
creëren?
De heer Anker (ChristenUnie):
Nee.
De heer De Wit (SP):
De ChristenUnie is ook van mening dat partners niet kunnen afwijken en
geen andere overeenkomst kunnen sluiten, wanneer de erflater of
schenker heeft bepaald dat een goed of wat dan ook niet in de
gemeenschap valt?
De heer Anker (ChristenUnie):
Dat moet ik even nagaan. Het is natuurlijk wel mogelijk om de erfenis
weer in de gemeenschap te brengen, bijvoorbeeld door daar een grote
aanschaf mee te doen. Je hebt namelijk de ruimte om met het geld te
doen wat je wilt. Dat zou kunnen betekenen dat je het in de
gemeenschap stopt. Artikel 95 ondervangt het probleem dat je het
achteraf weer helemaal moet gaan herleiden en dat je in situaties
terecht komt dat je geen geld hebt om het recht te breien.
De heer Pechtold (D66):
Wij zaten ons al af te vragen of het zware werk, dat ik vaak in de
avonduren thuis doe, in een andere categorie beloond zou moeten
worden. Daar waren wij nog niet uit.
Ik heb echter een vraag aan de ChristenUnie. De heer Teeven heeft al
opgemerkt dat als je de amendementen van de ChristenUnie zou aannemen,
de hele wet onmogelijk wordt.
De heer Anker (ChristenUnie):
Niet onmogelijk.
De heer Pechtold (D66):
Dan zijn wij wel terug bij af. Zijn uw bezwaren nu van principiële
aard of zijn ze gezien het verhaal dat u zojuist hield, namelijk dat
de praktijk op dit moment geen problemen oplevert en dat het daarom
niet zou hoeven te worden veranderd, van praktische aard? Landen die
vergelijkbare stelsels hadden, hebben die inmiddels veranderd. Ook de
ons omringende landen hebben inmiddels de ruimte die de wet die wij
vandaag behandelen, mogelijk maakt. Is het dus praktisch of is het
principieel?
De heer Anker (ChristenUnie):
Het is heel praktisch. Wij hebben nu een stelsel dat voor iedereen
werkt. Uit ondervraging van verschillende mensen -- christenen en
niet-christenen -- blijkt dat verschillend wordt gekozen tussen
gemeenschap van goederen en huwelijkse voorwaarden. Het bijzondere is
dat degenen die voor gemeenschap hebben gekozen, dat vaak heel bewust
hebben gedaan en dat ook met enige trots hebben gedaan. Degenen die
voor huwelijkse voorwaarden hebben gekozen, hebben daar vaak ook heel
bewust voor gekozen. Het systeem werkt gewoon. Het is ook erg
eenvoudig. Op het moment dat wij dit wetsvoorstel gaan invoeren en de
gemeenschap gaan beperken, wordt het in ieder geval een stuk
ingewikkelder. Als je dan in gemeenschap van goederen bent getrouwd,
ben je misschien in de veronderstelling dat je het goed hebt geregeld,
maar dan kom je er achteraf achter dat je toch rekening moet houden
met een hele serie verrekeningen. Het is dus een heel praktische
overweging. Wij maken de zaak enorm ingewikkeld. Er zitten wel een
aantal prima administratieve verbeteringen in het wetsvoorstel. Die
willen wij absoluut niet over boord gooien. Maar wij pleiten ervoor de
basis van het huidige stelsel overeind te houden.
De heer Pechtold (D66):
U stelt voorop dat men zelfstandig keuzes moet kunnen maken. Dan is
het toch ook van belang dat wij kijken wat de mogelijkheden en de
varianten zijn van het trouwen in gemeenschap van goederen? U ziet
toch ook de praktijk? Twee echtelieden maken misschien wel een keuze,
maar de praktijk is toch dat jaarlijks in testamenten van alles moet
worden geregeld, omdat andere mensen misschien andere keuzes willen
maken.
De heer Anker (ChristenUnie):
Volgens mij gaat men in de meerderheid van de huwelijken en de
partnerschappen uit van die gemeenschap. Dat gaat allemaal prima. Met
de schenkingen gaat het over het algemeen ook prima. Wij zien dan ook
geen enkele aanleiding om op dat punt de wet aan te gaan passen.
Voorzitter. Mijn tijd is doorgelopen. Ik weet niet of dat wij uitmaakt
voor de tweede termijn.
De voorzitter:
Dat maakt niet uit. Bij de behandeling van wetsvoorstellen mag u zo
lang praten als u wilt. Dat wist u niet? Had ik het dan maar nooit
verteld. Het is voor de planning echter prettig als wij weten hoe lang
u ongeveer van plan bent te gaan spreken.