Wanneer ben je eigenlijk oud?
Toespraak, 25 maart 2008
Goed ouderenbeleid is integraal beleid, beleid waarin verbindingen
worden gelegd tussen de zorg aan mensen, hun welzijn en de
mogelijkheid tot participeren. Volgens staatssecretaris Bussemaker
moeten we daarbij naar iedereen persoonlijk kijken, naar de
mogelijkheden die iedereen heeft.
Dames en heren,
Twee weken geleden stond het nog in de krant: `Om de 65-plusser hangt
een geur van incontinentieluiers en hulpbehoevendheid. Van
eenzaamheid, ongeluk en chagrijn.'
In die paar woorden vatte De Volkskrant de resultaten van een enquête
samen die onder 751 mensen was gehouden. Het was een representatief
onderzoek, en je mag dus zeggen dat de meeste Nederlanders zo over
ouderen - en dat ben je voor velen al als je amper de 60 bent
gepasseerd - denken.
Die mening van De Nederlander sluit precies aan bij wat de bioloog
Midas Dekkers -inmiddels ook al over de 60 - in zijn boek De
vergankelijkheid schrijft. Dekkers constateert dat `je verstandelijk
vermogen wordt geacht op je vijfenzestigste af te nemen.'
En hij voegt er aan toe: `Oude mensen leven in een wereld waarvan ze
geen deel uitmaken.'
Inmiddels zijn we sinds de Volkskrant-enquête twee weken en een
boekenweek van tien dagen verder en hebben we ook heel wat andere
gedachten over het ouder worden kunnen lezen. Ik beperk me tot het
Boekenweekessay van Renate Dorrestein. In Laat me niet alleen schrijft
ze: `Betekende het bereiken van een zekere leeftijd vroeger het begin
van een leven als een kamerplant, nu vangt op dat moment voor velen
een soort tweede jeugd aan.'
Dorrestein, 2 maanden geleden 54 geworden, voegt er nog aan toe: `Als
je seniorentijdschriften zoals Plus en Midi moet geloven, is er in
geen velden of wegen meer een senior te vinden die zomaar voor
zichzelf uit lanterfant.'
Uit deze korte citaatjes - en ik kan er nog tientallen aan toevoegen -
en uit de enquête blijkt duidelijk dat we ouderen over een kam scheren
en dat we ons daarbij graag bedienen van karikaturen. Aan de ene kant
de oudere die op zijn kamertje wegkwijnt en de samenleving alleen maar
geld kost en aan de andere kant de oudere die er op los leeft en zich
in een tweede jeugd waant.
Beide karikaturen zijn strijdig met de werkelijkheid én met de
menselijke waardigheid. Maar ze zijn wel hardnekkig, zoals uit de
Volkskrant- enquête blijkt.
Ik hoop dat wij vanavond een ander beeld schetsen van de oudere. Geen
negatieve karikaturen, maar een positief beeld. Zonder dat we aan de
kwetsbaarheid van het leven of leeftijd voorbij gaan. Een eerlijk
beeld, want als je echt ouder wordt is natuurlijk niet alles
zonneschijn.
Dat begint er mee dat we ouderen niet moeten aanspreken vanuit een
paternalistisch of financieel perspectief, maar vanuit het perspectief
van maatschappelijke participatie, wederkerigheid en burgerschap.
We moeten dus - aan de ene kant - de karikatuur van de zielige, buiten
de maatschappij levende ouderen ontmaskeren. En aan de andere kant,
moeten we het beeld van de luchtbedouderen, de oudere die de hele dag
aan de Middellandse zee vertoeft, bijstellen.
Een onlangs verschenen TNS Nipo onderzoek, waaruit blijkt dat de
meeste werknemers na hun pensioen vooral willen reizen, lijkt hier
haaks op te staan. Maar dan zijn we weer op zoek naar de karikatuur en
kijken we niet naar de andere uitkomsten van dit onderzoek. Want
daaruit blijkt dat mensen na hun pensioen ook op zoek zijn naar
persoonlijke bevrediging dichtbij, zoals hobby's, het doorbrengen van
tijd met familie, vrijwilligerswerk en het uitvoeren van zorgtaken,
bijvoorbeeld oppasopa of -oma.
Dat totale beeld - aan de ene kant veel reizen en aan de andere kant
je inzetten voor de samenleving - benadert veel realistischer hoe
oudere mensen willen leven dan de karikaturale beelden die ik net
noemde.
Het probleem is alleen dat er nog een discrepantie zit tussen wat
mensen willen en wat ze daadwerkelijk gaan doen. Uit het TNS Nipo
onderzoek blijkt dat 81% van alle Nederlanders niet alleen wil dromen
over de toekomst, maar het ook wil realiseren. Desondanks schat
slechts een kleine meerderheid, 58%, in dat het daadwerkelijk zover
gaat komen in de toekomst.
Ik denk dat het belangrijk is beleid daarop af te stemmen.
In plaats van te kijken naar wat ouderen niet meer kunnen, moet juist
gekeken worden naar wat ze nog wel kunnen.
Dat is voor de samenleving van belang, maar dat is nóg belangrijker
voor de oudere zélf. Want het kan voor niemand een uitdagend
perspectief zijn om te weten dat je vanaf je 65 met pensioen gaat en
dan niks meer hoeft. Dat niemand meer op je zit te wachten, dat je
verdwijnt naar de marge van de samenleving.
Uit psychologisch onderzoek is gebleken dat mensen pas echt gelukkig
zijn als ze gewaardeerd worden door anderen, als ze iets presteren
waar ze met voldoening op kunnen terugkijken. Als ze aan hun dagelijks
leven zin kunnen geven. En dat is natuurlijk niet aan leeftijd
gebonden. Ook ouderen willen hun leven inhoud geven en zijn daar ook
zeer goed toe in staat. Ze beschikken over een schat aan ervaring,
informatie, kennis, noem maar op. Bovendien zijn ze lichamelijk vaak
ook nog in topconditie.
Til Gardeniers, die u zojuist zag, is daar een goed voorbeeld van.
Hetzelfde geldt voor Hanny van Leeuwen en Hedy d'Ancona. Oudere
vrouwen met veel passie en energie.
Vanuit dit perspectief gezien, kan ook wat van de ouder zelf worden
verwacht. Actief en zelfbewust oud(er) worden is een opdracht voor
elke individuele burger. Iedereen moet zich naar zijn mogelijkheden
voorbereiden op zijn eigen toekomst. Het is toch eigenlijk raar dat we
het heel normaal vinden dat mensen op relatief jonge leeftijd zich al
druk maken over hun financiële situatie ná hun pensionering, maar niet
nadenken over hun sociale leven.
Ik vind dan ook dat ouderenbeleid dat zich uitsluitend richt op
ouderen `te laat beleid' is. Goed ouderenbeleid begint bij jongeren.
Daarmee wil ik niet alleen zeggen dat ouderenbeleid moet gaan om een
evenwichtige verdeling van lasten tussen en binnen generaties en dat
het gaat om solidariteit tussen arm en rijk, tussen ziek en gezond.
Goed ouderenbeleid moet er ook op gericht zijn dat mensen zich al op
jonge leeftijd bewust zijn dat ze ouder worden en dat het leven boven
de 65 niet ophoudt. En dat we daarom niet alleen in een goede
financiële gezondheid moeten investeren, maar ook in een goede fysieke
en geestelijke gezondheid. Anders gezegd: Een slimme man of meid van
40 is op zijn of haar toekomst voorbereid.
Is het eigenlijk niet raar dat we kinderen jarenlang naar school laten
gaan en als ze werknemers zijn stimuleren om zich bij te scholen,
terwijl we ons helemaal niet voorbereiden op wat ons na het pensioen
te wachten staat?
Toekomstig ouderenbeleid kan daarom misschien beter generatiebeleid of
levensloopbeleid worden genoemd.
Waar het, samengevat, om gaat, is dat ouderenbeleid er op gericht moet
zijn ouderen te stimuleren deel te blijven nemen aan de samenleving én
dat de samenleving anders leert te kijken naar ouderen. Ouderdom niet
zien als een last, maar als een lust. Dat betekent ook dat het oude
`ontziebeleid' - meer vrije uren, minder belasting van ouderen, gratis
openbaar vervoer - eigenlijk moet omslaan in een beleid gericht op het
versterken van de productieve en betrokken ouderen.
Wat betekent dit nu in de praktijk?
Ik noemde zojuist al het benutten van de positieve kracht van ouderen.
Dat kan op verschillende manieren. Bijvoorbeeld door deeltijd
pensioen.
Maar het kan ook door mantelzorg en vrijwilligersbeleid
aantrekkelijker te maken. Door te zorgen voor goede ondersteuning van
mantelzorgers. De WMO moet daar aan bijdragen. Als gevolg van deze wet
zijn bijvoorbeeld verschillende gemeenten, zoals de gemeente Breda,
gestart met een steunpunt voor mantelzorgers. Vrijwilligers kunnen bij
het steunpunt terecht voor allerlei hulpvragen. Ook is het mogelijk om
via het steunpunt een beroep te doen op een vrijwilliger die
ondersteuning biedt en soms de mantelzorger vervangt.
Duidelijk moet in ieder geval voor iedereen zijn dat veel ouderen de
samenleving erg veel te bieden hebben en dat moeten we ons niet laten
ontglippen.
Dit sluit ook aan bij het onderscheid dat er steeds meer valt te maken
tussen de 3e en de 4e levensfase. Uit cijfers blijkt dat ouderen
vooral na hun 75ste of 80ste pas gebreken krijgen waardoor ze
structurele ondersteuning nodig hebben. Maar in hun derde levensfase,
grofweg tussen de 60 en 80 jaar, zijn veel ouderen nauwelijks nog
hulpbehoevend en dus goed instaat een bijdrage te leveren aan de
samenleving.
Gegevens van het Longitudinal Aging Study Amsterdam laten zien dat van
de 75-jarige mannen ongeveer nog 90% goed fysiek en 89% goed cognitief
functioneert. Tien jaar later geldt dat nog maar voor respectievelijk
63% en 70%, waarbij we moeten bedenken dat door overlijden of andere
uitval uit het onderzoek deze schattingen een te positief beeld geven.
Hiermee wil ik niet voorbij gaan aan de verplichtingen die we hebben
tegenover kwetsbare ouderen, ouderen met een slechte gezondheid of
dementie- zij hebben recht op zorg. Daar wil ik het vanavond ook met u
over hebben.
Voor de mensen die de nadelige gevolgen van het ouder worden
ondervinden moet de zorg goed georganiseerd zijn en op de persoon zijn
toegesneden. Dat betekent in mijn visie niet dat we ze moeten
wegstoppen in onpersoonlijke tehuizen aan de randen van onze
samenleving. Ook zij moeten midden in de samenleving kunnen blijven
leven.
Om die reden heb ik ook samen met minister Vogelaar van WWI het
actieplan opgesteld: "Beter (t)huis in de buurt. Samenwerken aan
wonen, welzijn en zorg". Het gaat erom dat mensen in staat worden
gesteld zo lang mogelijk zelfstandig te wonen in de eigen buurt en
kunnen blijven deelnemen aan het sociale leven.
Gelukkig komen er in woonwijken steeds meer kleinschalige wooneenheden
voor zowel gezonde als hulpbehoevende ouderen.
Overigens kunnen ook ouderen met gebreken zich nog inzetten voor de
samenleving. Niet de ziekte of de aandoening moet het uitgangspunt
zijn in het leven van ouderen, maar wat mensen nog wel kunnen. Je bent
namelijk niet je ziekte, je hebt een ziekte.
Initiatieven zoals van Humanitas verdienen dan ook ondersteuning, vind
ik. Humanitas heeft bedacht dat oudere mensen, die door lichamelijke
beperkingen aan huis gebonden zijn, heel goed kunnen ´chatten´ met
mensen die maatschappelijk in de knel zitten, of geïsoleerd zijn, of
willen afkomen van een verslaving. De mogelijkheden van mensen in
plaats de beperkingen staan hier centraal.
Een ander voorbeeld van hoe het volgens mij zou moeten is het
woonzorgcentrum Laurens De Schutse in te Rotterdam. Hier is op een
simpele manier een ontmoetingsplein gecreëerd met een grote
verscheidenheid aan voorzieningen zoals een winkel, restaurant,
internetcorner, bibliotheek en fitnesscentrum. Daarvan kunnen zowel de
bewoners van "Laurens De Schutse" als ouderen uit de wijk gebruik
maken. Hierdoor ontstaat een grote mate van interactie en
betrokkenheid op elkaar, die ertoe leidt dat ouderen een veilige
ontmoetingsplek hebben en als vrijwilliger zin geven aan hun leven.
Vrijwilligers tussen de 60 en 80 zorgen voor ouderen van 80 jaar en
ouder!
Hiermee kom ik aan de kern van het ouderenbeleid dat ik voorsta.
Ouderen in hun derde levensfase moeten zoveel mogelijk gestimuleerd
worden deel te blijven nemen aan de samenleving en voor zichzelf te
zorgen. Ouderen die kwetsbaar zijn en de vervelende aspecten van het
ouder worden wél ervaren, moeten kunnen rekenen op goede, op de
persoon gerichte zorg. En ik vind het een goede ontwikkeling als de
vitale oudere de kwetsbare oudere daarbij ondersteunt.
Dames en heren, ik sluit af.
Ik wil graag het woord aan de andere sprekers en aan u geven.
Wat ik u alvast heb willen meegeven is dat we ons in de discussie over
ouder worden niet moeten beperken tot karikaturale beelden. Om de
simpele reden dat we daar ver weg de meeste ouderen geen recht mee
doen. De meeste ouderen van nu en van de toekomst zijn mensen die met
hun beide benen in de samenleving willen blijven staan. Ze willen niet
als afgedankt en versleten worden behandeld en er niet meer toe doen.
Ouderen willen natuurlijk - als het kan - leuke dingen doen. Maar ze
willen ook - en daarop mogen we ze ook aanspreken - hun ervaringen en
kennis gebruiken voor de samenleving. Bovendien mogen ze solidair zijn
met de ouderen die het minder getroffen hebben en hulpbehoevend.
Centraal staat daarbij dat een goed ouderenbeleid een integraal beleid
is; een beleid waarin verbindingen worden gelegd tussen de zorg aan
mensen, hun welzijn en de mogelijkheid tot participeren. En daarbij
moeten we naar iedereen persoonlijk kijken, naar de mogelijkheden die
iedereen heeft. Nogmaals: de oudere bestaat niet.
Het is mij heel wat waard als we niet generaliserend over ouderen
praten en proberen van hun deskundigheid gebruik te maken.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport