Rechtbank Zwolle-Lelystad
Vrijspraak voor Go Ahead Eagles-aanhangers
Maandag 17 maart 2008 - De Go Ahead Eagles-aanhangers, die vrijdag 7
maart 2008 terecht hebben gestaan voor twee politierechters van de
rechtbank Zwolle-Lelystad op verdenking van het niet opvolgen van een
ambtelijk bevel, zijn vandaag allemaal vrijgesproken.
In de vonnissen wordt â onder meer â uitvoerig stilgestaan bij de
bestuursrechtelijke aspecten van het noodbevel en/of de
noodverordening van de burgemeester.
De belangrijkste bezwaren van de politierechters zitten er in dat het
noodbevel van de burgemeester van Zwolle geen bijzondere
bevelsbevoegdheid van de politie in het leven heeft geroepen, dat dit
noodbevel bovendien niet ongeclausuleerd was gegeven en tenslotte dat
de inhoud van het noodbevel onvoldoende duidelijk aan de Go Ahead
Eagles-aanhangers is kenbaar gemaakt.
De strafrechtelijke slotconclusie is geweest dat niet bewezen is dat â
zoals was tenlastegelegd â de twee politiefunctionarissen H. en Van O.
krachtens enig wettelijke voorschrift zelfstandig bevoegd waren om de
Go Ahead Eagles-aanhangers het bevel/de vordering te geven zich uit
Zwolle te verwijderen.
Hieronder volgen de overwegingen die tot de vrijspraak hebben geleid.
Alle vonnissen zijn wat dat betreft identiek.
ONTVANKELIJKHEID VAN HET OPENBAAR MINISTERIE
Door enkele raadslieden is betoogd dat het openbaar ministerie
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van
verdachte. Daarbij is aangevoerd dat het openbaar ministerie het
gelijkheidsbeginsel heeft geschonden door alleen aanhangers van Go
Ahead Eagles (GAE), zoals verdachte, te vervolgen en aanhangers van FC
Zwolle ongemoeid te laten. Juist de laatste groep heeft zich
provocerend richting GAE-aanhangers gedragen en heeft daadwerkelijk
openlijk geweld aangewend in de richting van de GAE-aanhangers,
terwijl deze laatsten geen gewelddadigheden hebben gepleegd.
De politierechter overweegt dat artikel 167, eerste lid, Wetboek van
Strafvordering aan het openbaar ministerie een zelfstandige
beslissingsbevoegdheid toekent met betrekking tot de vraag of naar
aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet
plaatsvinden. Dat betekent dat de rechter niet mag treden in de
opportuniteit van de vervolging en dat hij de door het openbaar
ministerie gemaakte belangenafweging heeft te respecteren, behoudens
wanneer het openbaar ministerie in redelijkheid niet tot vervolging
had kunnen besluiten of wanneer anderszins sprake is van schending van
beginselen van een goede procesorde.
Dit beroep op de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
wordt verworpen, alleen al vanwege het feit dat niet gebleken is dat
ten aanzien van de FC Zwolle-aanhangers een vordering of bevel als
bedoeld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht is gedaan c.q.
gegeven dan wel dat FC Zwolle-aanhang ter zake van soortgelijke feiten
daadwerkelijk zijn aangehouden.
Ook anderszins zijn in de onderhavige zaak geen omstandigheden
aannemelijk geworden waaruit kan worden afgeleid dat er sprake is
geweest van willekeur van de kant van het openbaar ministerie.
De vraag of de politie niet anders heeft kunnen handelen, door de
provocerende FC Zwolle-supporters in plaats van de GAE-aanhang aan te
houden, heeft betrekking op het optreden van de politie en niet van
het openbaar ministerie. De keuze van politie om in de gegeven
omstandigheden de GAE-aanhang aan te houden is uit strategische en
tactische overwegingen niet onbegrijpelijk. De daaraan ten grondslag
gelegen afweging van belangen door de politie in het kader van de hun
op de voet van artikel 2 van de Politiewet opgedragen taak om te
zorgen voor daadwerkelijke handhaving van de openbare orde, is niet
van dien aard dat zij in redelijkheid het openbaar ministerie
aanleiding had behoren te geven om van vervolging van verdachte en
andere GAE-supporters af te zien.
Het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie gaat
ook op die grond niet op.
BEWIJS
1. Beoordeeld dient te worden of verdachte, zoals is tenlastegelegd,
niet heeft voldaan aan een "krachtens een wettelijk voorschrift
gegeven bevel of vordering".
Van een zodanig bevel kan slechts sprake zijn indien dit bevel is
gegeven krachtens een verbindend wettelijk voorschrift en in
overeenstemming met een op dat voorschrift berustende bevoegdheid. (HR
11 december 1990, NJ 1991, 423)
Daarom dient beoordeeld te worden óf het in de tenlastelegging
bedoelde wettelijk voorschrift verbindend is en of het bevel
rechtmatig is gegeven.
De politierechter overweegt dienaangaande als volgt.
2. Het in de tenlastelegging genoemde artikel 2 van de Politiewet
bevat een algemene taakomschrijving voor de politie en kan niet worden
aangemerkt als wettelijk voorschrift op basis waarvan vorderingen of
bevelen kunnen worden gegeven waaraan op straffe van overtreding van
artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht moet worden voldaan. (Hoge
Raad van 29 januari 2008, LJN: BB4108, RvdW 2008, 192).
3. De politierechter ziet zich daarom voor de vraag gesteld of het
door de burgemeester van de gemeente Zwolle op 29 oktober 2007
uitgevaardigde noodbevel als een zodanig wettelijk voorschrift als
bedoeld in artikel 184 Wetboek van Strafrecht kan gelden.
4. Zowel het geven van een noodbevel ex artikel 175 Gemeentewet als
het uitvaardigen van een noodverordening ex artikel 176 Gemeentewet is
een ingrijpende openbare ordemaatregel, waarbij de burgemeester de
bevoegdheid toekomt om bij ernstige verstoring van de openbare orde of
de vrees voor het ontstaan ervan de bevelen te geven, die noodzakelijk
zijn om de openbare orde te handhaven of gevaar te beperken.
Of de burgemeester in redelijkheid tot het uitvaardigen van een
noodbevel dan wel een noodverordening heeft kunnen komen, dient
marginaal te worden getoetst.
Uit het aanvullend proces-verbaal van 5 maart jl. van de algemeen
commandant van politie, Kanis, komt naar voren dat er een
dreigingsanalyse is gemaakt, waaruit blijkt dat â onder meer â de
onderlinge verstandhouding tussen supporters van GAE en FC Zwolle
agressief en gewelddadig is en in de periode voorafgaand aan 30
oktober 2007 supporters van FC Zwolle zich in Deventer agressief
gedragen hebben, hetgeen tot ernstige ongeregeldheden heeft geleid,
GAE-aanhang met een stadionverbod toch naar Leeuwarden zijn afgereisd
om aldaar de openbare orde te verstoren en door de leidinggevende van
de afdeling Inlichtingen en Veiligheid daags voor de wedstrijd werd
bericht dat de harde kern supporters voornemens was naar Zwolle te
gaan. Niet relevant was dat de wedstrijd niet in Zwolle maar in Emmen
plaatsvond omdat de confrontatie in de regel plaatsvindt tussen
supporters die een stadionverbod hebben en ingeschat kon worden dat de
harde kern FC Zwolle-supporters grotendeels in Zwolle zou blijven en
daarom een confrontatie in Zwolle in de rede lag.
Onder die omstandigheden heeft naar het oordeel van de politierechter
de burgemeester in redelijkheid tot een noodbevel ex artikel 175 dan
wel een noodverordening ex artikel 176 Gemeentewet kunnen besluiten.
5. Bij de behandeling ter zitting is onder meer de vraag aan de orde
gesteld of het hier nu een noodbevel krachtens artikel 175 van de
Gemeentewet betreft of een noodverordening krachtens artikel 176 van
de Gemeentewet.
Het onderscheid tussen een noodbevel of noodverordening is naar het
oordeel van de politierechter niet gelegen in de aard van de
maatregel, doch noodbevelen hebben een ad-hoc karakter en zijn naar
hun aard eenmalig en hebben onmiddellijke werking en noodverordeningen
zijn naar hun aard voor een herhaalde toepassing vatbaar en kunnen
voor een bepaalde tijd een normencomplex opleggen.
Een door de burgemeester uitgevaardigd noodbevel is op te vatten als
een bevel dat is gegeven krachtens een verbindend wettelijk
voorschrift, te weten artikel 195 van de Gemeentewet, en in
overeenstemming met een op dat voorschrift berustende bevoegdheid.
Aan verdachte is echter niet ten laste gelegd dat hij niet heeft
voldaan aan een bevel of een vordering gedaan door de burgemeester,
maar door T. Habers en/of H. van Oene.
Het noodbevel is een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid,
Algemene Wet bestuursrecht en kan om die reden niet beschouwd worden
als een wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 184 Wetboek van
Strafrecht.
De mededelingen van de politiefunctionarissen Habers en/of Van Oene
hebben hooguit te gelden als uitvoering van het noodbevel,
bijvoorbeeld als een bekendmaking van het noodbevel aan de specifieke
groep die zij betreft, dan wel een âeerste aanzeggingâ waarvan in het
onderhavige noodbevel gewag wordt gemaakt.
6. Een duidelijke scheidslijn is tussen de in artikel 175 en 176
neergelegde bevoegdheden niet te trekken. Indien â zoals ter zitting
is betoogd â ondanks de aanhef van het besluit van de burgemeester van
29 oktober jl. aangemerkt zou dienen te worden als noodverordening in
de zin van artikel 176 Gemeentewet, kan er wel gesproken worden van
een dergelijk wettelijk voorschrift.
7. Voorts overweegt de politierechter dat de (uitvoerings-)
bevoegdheid van de politiemannen Habers en van Oene - zoals blijkt uit
de tekst van het noodbevel - niet ongeclausuleerd was. Een dergelijke
bevoegdheid gold op grond van het noodbevel dan immers alleen
tegenover de supportersaanhang die âop een of andere wijze de openbare
orde verstoren of dreigen te verstorenâ. Uit het proces-verbaal van de
politie wordt duidelijk dat aan deze voorwaarden ten tijde van de
vordering om Zwolle onmiddellijk te verlaten niet was voldaan. Uit het
observatieverslag (procesverbaalnummer OTPV 2007.10.30.GOA) komt naar
voren dat de groep zich op dat moment gedisciplineerd gedroeg en niet
rumoerig was. Zij waren niet herkenbaar als voetbalsupporter en hebben
geen zichtbare vlaggen of andere attributen bij zich gehad. Er zijn
geen aanwijzingen van verstoring van de openbare orde of dreiging
daarvan voorafgaand aan de mededeling in de Irish Pub aan de
GAE-aanhang dat zij Zwolle dienen te verlaten. Eerst nadat een
herkenbare politieauto nabij de Irish Pub is gestopt komt kort daarna
dezelfde groep mensen uit de pub naar buiten en eerst op dat moment is
de groep rumoerig en scandeert leuzen. Echter op dat moment was de
vordering om Zwolle te verlaten reeds gegeven.
Als er vanuit zou moeten worden gegaan dat van de enkele aanwezigheid
van een grote groep GAE-aanhangers in het hartje van Zwolle reeds een
dreiging van ordeverstoring uitging, zou dat betekenen dat de
desbetreffende zinsnede in het noodbevel van de burgemeester zinledig
zou zijn en geen toegevoegde betekenis zou hebben. De politierechter
wil er niet van uitgaan dat dat de bedoeling van de burgemeester is
geweest.
8. Voorts dient â ongeacht de vraag of het een noodbevel of een
noodverordening betreft â deze voldoende kenbaar te zijn geweest aan
verdachte. Het burgemeesterlijk noodbevel is een besluit in de zin van
de Algemene Wet Bestuursrecht, en wel een appellabel besluit; (Zie MvT
MvT 26.735, NR. 3 ) Gelet op het bepaalde in artikel 3:40 Algemene Wet
Bestuursrecht had het besluit bekend gemaakt dienen te worden, bij
gebreke waarvan het niet in werking treedt. Deze bekendmaking diende
te geschieden door toezending of uitreiking aan de belanghebbende
(artikel 3:41 Awb).
Artikel 3:41, tweede lid, Awb voorziet in de mogelijkheid om op een
andere geschikte wijze een besluit kenbaar te maken, indien de
bekendmaking van het besluit niet door toezending of uitreiking aan de
belanghebbende kan geschieden. Blijkens de Memorie van Toelichting
(Kamerstukken II 23â700, nr. 3, p. 13 en NEV, Kamerstukken II 23â700,
nr. 5, p. 4) heeft de wetgever het oog gehad op het geval waarin een
besluit tot toepassing van bestuursdwang niet kan worden uitgereikt of
toegezonden aan de overtreder, omdat het bestuursorgaan diens
identiteit niet kent of niet over diens correcte adres beschikt.
Van een dergelijk geval is echter niet gebleken, daar uitreiking van
het noodbevel aan verdachte in persoon tijdens het verblijf in de
Irish Pub op 30 oktober jl. had kunnen plaatsvinden. De aankondiging
van verbalisant Stegeman aan een achttal GAE-sympathisanten in het
Rielerhuus, een (voormalig) buurthuis waar de GAE-aanhang placht
bijeen te komen, op 26 oktober 2007 (procesverbaal PL041MI/07-131160)
noch de mededeling van het bestaan van het noodbevel van verbalisant
van Oene in de Irish Pub kunnen als een dergelijke bekendmaking van
(de inhoud van) het bevel gelden, nog daargelaten de vraag of een
ieder deze mededeling van verbalisant van Oene heeft gehoord of kunnen
horen.
Ook indien het door de burgemeester gegeven noodbevel, ondanks het
opschrift, opgevat zou worden als een noodverordening, zou deze met
inachtneming van het gestelde in artikel 176 Gemeentewet bekend dienen
te zijn gemaakt op de door de burgemeester te bepalen wijze, ter
kennisneming aan de Gemeenteraad en anderen te zijn gebracht, en door
de Gemeenteraad in de eerstvolgende vergadering te zijn bekrachtigd.
Nu ook niet van enige bekendmaking in de hiervoor genoemde zin is
gebleken, komt de politierechter tot het oordeel dat er geen sprake is
van een verbindend wettelijk voorschrift op grond waarvan een bevel of
vordering is gegeven.
9. Gelet op het hiervoor overwogene acht de politierechter niet
bewezen dat er sprake is geweest van een krachtens een wettelijk
voorschrift gegeven bevel van Habers en/of Van Oene, zodat vrijspraak
moet volgen.
Bron: Rechtbank Zwolle-Lelystad
Datum actualiteit: 17 maart 2008