antwoorden op Kamervragen over de sloop van woningen in Oldenzaal
14 maart 2008 - kamerstuk
Juridische Zaken
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
uw brief van uw kenmerk ons kenmerk datum
2070811870
TRCJZ/2008/626 14 maart 2008
onderwerp bijlagen
Kamervragen over de sloop van
woningen in Oldenzaal
Geachte Voorzitter,
Hierbij geef ik antwoord op de schriftelijke vragen van het lid Schreijer-Pierik (CDA) over
de sloop van woningen in Oldenzaal.
1.
Hebt u kennisgenomen van het krantenbericht1 waarin gemeld wordt dat een aantal
woningen in Oldenzaal in afwachting van een ontheffingsprocedure voorlopig niet
gesloopt kunnen worden, omdat zich in die woningen enkele vleermuizen ophouden?
Waarom is hier een ontheffing nodig?
Ja.
Vleermuizen zijn strikt beschermde soorten op grond van bijlage IV van de Habitatrichtlijn.
Op grond van artikel 12 van de Habitatrichtlijn moeten de lidstaten het doden, opzettelijk
vangen en verstoren, van dieren van deze beschermde soorten verbieden. Deze verboden
Ministerie van Landbouw, zijn opgenomen in de Flora- en faunawet (artikelen 9 tot en met 12). Dat slopen van de
Natuur en Voedselkwaliteit woningen leidt tot verstoring en eventueel verwonding en/of de dood van de vleermuizen
Juridische Zaken staat buiten kijf. Daarom vergt slopen een ontheffing op grond van artikel 75, derde lid,
team Inrichtingsbeleid en
Natuurbeheer van de Flora- en faunawet. De ontheffing moet voldoen aan de eisen van artikel 16 van de
Bezuidenhoutseweg 73 Habitatrichtlijn.
Postadres: 20401
2500 EK Den Haag 2.
Telefoon: 070-3784183 Deelt u de mening dat wij in de praktijk nog te vaak situaties tegenkomen, waarbij de
Fax: 070-3786127 aanwezigheid van enkele exemplaren van een beschermde planten- of dierensoort leidt tot
Telegramadres: Landvis (aanzienlijke) hinder en vertraging van noodzakelijke activiteiten in het kader van beheer,
www.minlnv.nl
onderhoud, bestendig (mede)gebruik, ruimtelijke ontwikkeling en inrichting?
6
Bent u bereid - in overeenstemming met de Europese wet- en regelgeving - de betrokken
Nederlandse wet- en regelgeving zodanig aan te passen, dat de aanwezigheid van enkele
exemplaren van beschermde planten- en diersoorten niet meer leidt tot onevenredige
1 De Twentsche Courant Tubantia, 12 februari 2008
Datum Kenmerk Paraaf: Vervolgblad
14 maart 2008 TRCJZ/2008/626 2
hinder en oponthoud bij de uitvoering van hierboven genoemde maatschappelijke
activiteiten?
De Habitatrichtlijn maakt een onderscheid naar de bescherming van soorten. Soorten die
op bijlage IV van de Habitatrichtlijn zijn geplaatst, waaronder ook vleermuizen, behoeven
een strikte bescherming (zie ook vraag 5). Voor soorten die niet op deze lijst staan, is er
meer ruimte voor de wijze van bescherming. Deze ruimte is benut met de wijziging van
het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten. Sinds 2005 bevat dit besluit
een voorziening, waarmee wordt voorkomen dat de aanwezigheid van individuele
exemplaren van beschermde dier- en plantensoorten leidt tot onevenredige hinder en
oponthoud bij bijvoorbeeld sloop- en bouw- of verbouwingswerkzaamheden. Het
betreffende besluit bevat een groot aantal algemene vrijstellingen. Ook geldt een
vrijstelling mits werkzaamheden, bijvoorbeeld in het kader van ruimtelijke ontwikkeling
en inrichting of bij bestendig gebruik, aantoonbaar plaatsvinden overeenkomstig een
goedgekeurde gedragscode. Overigens kan vroegtijdig onderzoek naar de aanwezigheid
van (strikt) beschermde soorten door initiatiefnemers hinder en oponthoud voorkomen.
3.
Herinnert u zich de motie Schreijer-Pierik c.s.2 waarbij - met het oog op praktische
uitvoerbaarheid van de wet - de regering verzocht werd de Flora- en faunawet geheel in
overeenstemming te brengen met de bepalingen van de Vogel- en Habitatrichtlijn, en de
volledige ruimte die de richtlijn biedt om onder omstandigheden af te wijken van in de
richtlijnen genoemde verboden, te benutten?
Ja.
4
Herinnert u zich ook de reactie3 van uw ambtsvoorganger op de motie, namelijk dat de
werking van de AMvB ex artikel 75 - die de regeling van de gedragscodes4 omvat -
nauwlettend gevolgd zal worden en dat als blijkt dat het besluit géén praktische oplossing
biedt voor de knelpunten die in de praktijk worden ervaren, een wetswijziging in gang zal
worden gezet? Wat zijn uw bevindingen met betrekking tot de toepassing en de
effectiviteit van de gedragscodes tot op dit moment?
Ja. De systematiek van de gedragscodes is positief ontvangen door de doelgroep. Ik heb
inmiddels zeven gedragscodes goedgekeurd.
2 Kamerstuk 29 446, nr. 20
3 Kamerstuk 29 446, nr. 24
4 Gedragscode: Een gedragscode beschrijft hoe bij werkzaamheden schade aan
beschermde dier- en plantensoorten kan worden voorkomen of tot een minimum kan
worden beperkt. Een gedragscode moet concreet aangeven hoe er in de praktijk bij
werkzaamheden zorgvuldig wordt gehandeld. Gedragscodes kunnen voor een groot deel
van Nederland gelden en veel soorten werkzaamheden omvatten. Wanneer volgens een
goedgekeurde gedragscode gewerkt wordt, hoeft voor bepaalde activiteiten geen
ontheffing te worden aangevraagd ten aanzien van bepaalde categorieën van beschermde
planten- en diersoorten.
Datum Kenmerk Paraaf: Vervolgblad
14 maart 2008 TRCJZ/2008/626 3
5
Deelt u de mening dat het de bedoeling van de wetgever primair is, de gunstige
instandhouding van de soorten te waarborgen, wezenlijke nadelige invloed op de soorten
te voorkomen? Denkt u dat het de wetgever gaat om de populatie en niet in de eerste
plaats om het exemplaar van een beschermde planten- of diersoort? Waarom wordt ten
aanzien van tabel 3-soorten5 altijd een ontheffing vereist voor het doen van verboden
handelingen, dus ook ten aanzien van een individu van de beschermde planten- of
diersoort? Schrijft de Europese Vogel- en habitatrichtlijn dit voor?
Het uitgangspunt van de Flora- en faunawet is de bescherming van soorten. Het
aangrijpingspunt voor de bescherming van soorten ligt echter bij de individuele
exemplaren van die soorten. De Flora- en faunawet sluit op dit punt volledig aan bij de
Vogel- en Habitatrichtlijn. De strikte bescherming die vereist is voor op bijlage IV bij de
Habitatrichtlijn voorkomende soorten, wordt gewaarborgd doordat ik in het kader van de
ontheffingverlening voor onder andere ruimtelijke ingrepen, zoals de Habitatrichtlijn
voorschrijft, vaststel op basis van een voorafgaande individuele toets, of de ingreep geen
afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort en of er geen andere
bevredigende oplossing bestaat.6
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,
G. Verburg
5 Zie: Gedragscode Flora- en faunawet voor de bouw- en ontwikkelsector (Bouwend
Nederland en NEPROM) november 2006.
6 Zie ook Raad van State uitspraak van 20 april 2005, nr. 200407562/1
---- --
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit