De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag
Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33
www.szw.nl
2513AA22XA
Contactpersoon Ons kenmerk AV/PB/2008/2115
Doorkiesnummer Datum 10 maart 2008
Onderwerp Verslag van een schriftelijk overleg
De regering heeft met belangstelling kennis genomen van het verslag van de Tweede Kamer
over de verzelfstandiging van Optas en de verkoop aan Aegon. Ik heb er begrip voor dat de
gang van zaken bij betrokkenen de nodige emoties oproept. Nu echter een aantal aspecten van
deze zaak onder de rechter zijn, kan ik alleen maar zo feitelijk mogelijk antwoord geven op de
gestelde vragen.
De leden van de CDA-fractie willen net als de leden van de PvdA-fractie en de SP-fractie
weten of de regering kan aangeven hoe de gesprekken met de drie partijen (stichting BPVH,
Aegon en stichting Optas) verlopen zijn en hoe zij de bereidheid inschat van de partijen om tot
een door drie partijen gedragen oplossing te komen. De leden van de SP-fractie vragen ook of
de regering bereid is om nog eens met topdeskundigen uit de pensioenwereld over deze
kwestie te overleggen.
In mijn brief van 10 december jl. (Kamerstukken II 2007/08, 28 294, nr. 32) heb ik
aangegeven dat ik een onderling overleg tussen betrokken partijen desgewenst wil bevorderen.
Mij is echter gebleken dat op dat moment niet alle partijen bereid waren tot verder overleg.
Ook thans is daar nog geen sprake van. Als die situatie verandert, dan zal ik de Kamer over de
uitkomsten informeren.
De leden van de CDA-fractie en de leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kennis
heeft genomen van het geplande voorlopige getuigenverhoor. Zij willen weten of de regering
bereid is om hetzij wettelijk, hetzij via een aanwijzing, hetzij via overleg, stappen te nemen om
ervoor te zorgen dat de stichting Optas haar geld niet kan aanwenden, zolang de
rechtmatigheid van de aanwending niet vaststaat.
Ik heb kennis genomen van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 10 januari 2008
waarbij de rechtbank op verzoek van de Stichting belangenbehartiging pensioengerechtigden
van de vervoer- en havenbedrijven (de Stichting BPVH) een voorlopig getuigenverhoor heeft
gelast. Het is daarom aan partijen om aan de hand van de uitkomst van het voorlopige
getuigenverhoor te bepalen of de rechter om een oordeel wordt gevraagd over de
rechtmatigheid van de aanwending van het vermogen van de Stichting Optas. Mij staan geen
Ons kenmerk AV/PB/2008/2115
middelen ter beschikking om er voor te zorgen dat de Stichting Optas niet over haar vermogen
kan beschikken. Het betreft hier een geschil tussen twee private instanties, namelijk de
Stichting Optas en de Stichting BPVH. Er bestaat geen wettelijke grondslag voor een dergelijk
ingrijpen.
De leden van de CDA-fractie en de leden van de PvdA-fractie vragen wat de oorspronkelijke
doelstelling van de stichting Optas was in 1998. De leden van deze fracties willen verder
weten hoe vaak de statuten van de stichting Optas zijn gewijzigd en welke de huidige
doelstellingen van de stichting Optas zijn.
De statutenwijziging van de stichting Optas vormt voorwerp van het voorlopig
getuigenverhoor. Ik acht het daarom niet juist daar thans op in te gaan.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering naar haar mening over de totale wijziging van
de doelen van de stichting Optas. Zij willen weten of dit binnen de grenzen van de wet is
gebeurd. Verder vragen zij of de regering het wenselijk acht dat een buffer van een
pensioenfonds (dat via de verplichtgestelde CAO en de grote verplichtstelling verplicht bij
elkaar gebracht wordt) op deze manier wel als pensioenpremie is betaald maar nu voor andere
doelen dreigt te worden aangewend.
Ik heb hiervoor al aangeven dat de Stichting Optas niet onder de werking van de PW valt. In
hoeverre de statutenwijziging door de Stichting Optas in overeenstemming met het bepaalde in
het Burgerlijk Wetboek (BW) is gebeurd, is aan de rechter om te oordelen en niet aan de
regering. In antwoorden op eerder over dit onderwerp gestelde Kamervragen en in mijn
(eerdergenoemde) brief van 10 december jl. heb ik uiteengezet dat alle verplichtingen met
betrekking tot de pensioenaanspraken alsmede de reserves van PVH zijn overgenomen door
Optas Pensioenen NV, thans eigendom van Aegon. Het bedrag waarover de stichting Optas
beschikt is de verkoopprijs die Aegon voor de aandelen Optas NV heeft betaald.
De leden van de CDA-fractie willen weten of de Nederlandsche Bank (DNB) op enig moment
heeft moeten instemmen met een wijziging van de statuten van Optas en of zij dat ook heeft
gedaan. Voorts willen deze leden weten of de regering het wenselijk acht dat de
toezichthouder toestemming moet verlenen bij ingrijpende wijzigingen in de doelbepaling.
Deze leden vragen verder waaruit de toets bij de omzetting bestond die door de DNB is gedaan
en of daarbij ook werd getoetst of de middelen die voor pensioen bij elkaar gebracht waren,
voor pensioen bestemd zouden blijven. Zij willen ook weten of er een brief is, waarin DNB die
toestemming verleent en of die meegezonden kan worden.
Omdat de Stichting Optas nooit een pensioenuitvoerder is geweest, is de Stichting Optas ook
niet aan het toezicht van DNB onderworpen geweest. Ook aandeelhouders van andere
verzekeraars zijn niet aan toezicht door DNB onderworpen. Eventuele statutenwijzigingen van
Stichting Optas zijn daarom niet aan DNB voorgelegd.
Voor omzetting van een pensioenuitvoerder in een andere rechtspersoon kende de Psw
evenmin als de PW regels. Hiervoor was dus ook geen toestemming van DNB vereist. De
---
Ons kenmerk AV/PB/2008/2115
toezichthouder heeft wel getoetst of de toenmalige verplichtingen na omzetting veilig gesteld
waren. Dat was het geval.
In mijn (eerdergenoemde) brief van 10 december jl. heb ik gemeld dat ik voornemens ben de
wet aan te scherpen in die zin dat omzetting van een (stichting) pensioenfonds alleen mogelijk
is, indien DNB daarvoor een verklaring van geen bezwaar heeft afgegeven.
De leden van de CDA-fractie constateren dat er geen verplichting is tot aanwending van de
buffer, maar vragen tot hoever het wettelijk is geoorloofd om deze in zijn geheel niet aan te
wenden. Zij willen tevens weten, indien er in zijn geheel geen verplichting tot uitgave bestaat,
of de regering het dan wenselijk acht om hier wettelijke maatregelen te nemen
Er bestaat inderdaad geen wettelijke verplichting tot aanwending van buffers van
pensioenuitvoerders. Eventuele buffers zijn net als het overige pensioenvermogen eigendom
van de pensioenuitvoerder. De pensioenuitvoerder beslist daarom over de aanwending van het
vermogen, met inachtneming van de gemaakte afspraken met werkgevers en werknemers zoals
vastgelegd in het pensioenreglement en de uitvoeringsovereenkomst en met inachtneming van
de wettelijke vereisten. Ik verwijs u naar mijn brief over het vraagstuk van eigendom bij een
pensioenuitvoerder, die ik tegelijk met deze antwoorden naar de Tweede Kamer heb gezonden.
De leden van de CDA-fractie vragen of DNB de verkoop aan Aegon heeft getoetst en aan
welke criteria. Ook willen zij weten of DNB feitelijk heeft ingestemd met de verkoop van geld
dat als pensioenvermogen bijeen is gebracht, wetende dat dat geld nooit als pensioen zou
worden ingezet
De verwerving van de aandelen van Optas NV door Aegon is door DNB getoetst in verband
met de aanvraag van een verklaring van geen bezwaar door Aegon. De weigeringsgronden
voor een dergelijke verklaring zijn (limitatief) opgenomen in artikel 3:100 van de Wet op het
financieel toezicht. Zo mag onder andere niet de gezonde en prudente bedrijfsvoering van een
onderneming in gevaar komen en mag er geen sprake zijn van een belemmering voor het
adequaat uitoefenen van toezicht op de onderneming. DNB heeft vastgesteld dat in dit geval
geen van de weigeringsgronden van toepassing was.
De leden van de CDA-fractie willen weten of de verklaring van geen bezwaar iets zegt over de
besteding van de opbrengst (1,3 miljard) of de aanwending van het beklemde vermogen. Zij
vragen of de verklaring van geen bezwaar aan de Kamer kan worden gestuurd
Ook willen zij weten hoe groot het beklemd vermogen op dit moment is en hoe hoog deze
buffer dient te zijn om de huidige aanspraken van Optas te garanderen. De vraag is hoe groot
dus het gedeelte van het beklemd vermogen is dat kan vrijvallen en aangewend kan worden.
In verband met de op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) op DNB rustende
geheimhoudingsplicht kan geen informatie worden verstrekt over de inhoud van de verklaring
van geen bezwaar en kan deze niet aan de Kamer worden gestuurd.
De Wft stelt mimimumbedragen ten aanzien van buffers die moeten worden aangehouden. Een
verzekeraar is vrij hogere buffers aan te houden. Dat geldt eveneens voor een pensioenfonds.
---
Ons kenmerk AV/PB/2008/2115
Voor zover (een deel van) de buffer beklemd is, kan die alleen ontklemd worden indien de
rechter daartoe toestemming geeft. De ontklemming staat overigens los van de vraag hoe hoog
de buffers zijn die moeten worden aangehouden. Uit de jaarrekening van Optas Pensioenen
NV is op te maken dat het beklemd vermogen per 31 december 2006 na winstbestemming
737.018.000 bedroeg.
De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de regering met een voorstel tot wetgeving zal
komen, waarin geregeld wordt dat een pensioenfonds niet zomaar van rechtspersoonlijkheid
meer kan wisselen.
Het voorstel dat omzetting van een (stichting) pensioenfonds alleen mogelijk is indien DNB
daarvoor een verklaring van geen bezwaar heeft afgegeven zal worden meegenomen in het
wetsvoorstel tot introductie van de Algemene Pensioeninstelling. Met een verklaring van geen
bezwaar kan de beslissing onder meer getoetst worden aan het beginsel van evenwichtige
belangenbehartiging, zoals ook in geval van liquidatie vereist is. Het kabinet zal verandering
van rechtspersoonlijkheid niet verbieden. Dat druist in tegen het beginsel van contractvrijheid
en de mogelijkheid van sociale partners om te kiezen bij welke pensioenuitvoerder zij de
regeling onderbrengen.
Ook willen de leden van de CDA-fractie evenals de leden van de PvdA-fractie weten of de
regering van mening is dat de doelomschrijving van een stichting, die pensioenen tot haar
belangrijkste doel heeft (2:285 en 2:300 van het BW), voldoende waarborgen biedt voor de
belanghebbenden, te weten actieven, slapers, gepensioneerden, hun nabestaanden en
werkgevers. Deze leden vragen of extra waarborgen, bijvoorbeeld via doelbinding en een
maatschappelijke onderneming, wenselijk zijn.
Pensioenfondsen die de vorm hebben van een stichting zijn niet alleen gebonden aan de
doelomschrijving van een stichting, zoals bepaald in het BW, maar ook aan de bepalingen van
de PW. Zo bepaalt artikel 106 van de PW dat in de statuten van een pensioenfonds het doel
van het fonds omschreven moet worden. Het pensioenfonds kan bij die omschrijving uiteraard
alleen taken opnemen die het fonds op grond van de PW mag uitoefenen. Ook na omzetting
blijft deze doelstelling van toepassing op het pensioenvermogen alsmede op de buffers. Ten
aanzien van de buffers bestaat noch bij een pensioenfonds noch bij een verzekeraar de
verplichting deze aan te wenden. In mijn eerdergenoemde brief over eigendom bij een
pensioenuitvoerder ben ik hier nader op ingegaan. In dit verband wijst de regering er op dat de
Stichting Optas geen pensioenuitvoerder is. Deze Stichting is in zijn doelomschrijving dus ook
niet gebonden aan de PW.
De leden van de PvdA-fractie vragen welke actie de regering gaat ondernemen om ervoor zorg
te dragen dat het door onder meer de havenarbeiders middels pensioenpremies opgebouwde
vermogen wordt aangewend voor indexatie en pensioengerelateerde uitkeringen.
In mijn (eerdergenoemde) brief van 10 december jl. heb ik aangegeven dat ik in de huidige
situatie geen bevoegdheden heb om in te grijpen.
---
Ons kenmerk AV/PB/2008/2115
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering aangeeft dat zij weinig kan doen
aangezien niet in strijd met de wet is gehandeld. Deze leden willen weten of de regering zijn
waardeoordeel kan geven over de vraag in hoeverre in de geest van de Nederlandse
pensioenwet- en regelgeving is gehandeld. Ook willen zij weten welke conclusies de regering
verbindt aan dit oordeel.
Hiervoor heb ik al aangegeven begrip te hebben voor het feit dat er bij (gewezen) deelnemers
de nodige emoties leven. Het is echter niet aan mij om waardeoordelen uit te spreken over
keuzes die door sociale partners zijn gemaakt. Temeer daar het lastig is te beoordelen of de
gemaakte afspraken tegen de kennis en achtergrond van ruim 10 jaar geleden adequaat waren.
De leden van de PvdA-fractie willen weten hoe zich de verplichtstelling in de
pensioenregeling van voor 1998 verhoudt tot de constatering dat havenarbeiders geen
aanspraak kunnen maken op een deel van het onder deze verplichtstelling opgebouwde
vermogen en dat dit vermogen kan worden aangewend voor totaal andere doelstellingen, zoals
culturele activiteiten. Zij vragen ook of de regering het ten principale eens is met de stelling
dat het vermogen van een pensioenfonds, ongeacht wie dit vermogen beheert, ten gunste moet
komen van de deelnemers in de pensioenregeling.
Ik wil benadrukken dat alle onder de verplichtstelling opgebouwde aanspraken bij de
omzetting veilig zijn gesteld. Binnen Optas Pensioenen NV heeft het volledige
pensioenvermogen, zoals dat is opgebouwd, een pensioenbestemming. Voor de individuele
aanspraken is dat evident. Maar ook de buffers hebben nog steeds de functie van zekerstelling
van pensioenaanspraken. Alleen de rechter kan besluiten om (een deel van) de buffer te
ontklemmen.
Deelnemers hebben overigens nooit individuele aanspraken op een deel van de buffers van
pensioenuitvoerders. Ook bij pensioenfondsen komt de buffer niet altijd ten gunste aan de
deelnemers. Dat hangt af van de afspraken die gemaakt zijn in de uitvoeringsovereenkomst
(verwezen zij naar mijn eerdergenoemde brief over het vraagstuk van eigendom bij een
pensioenuitvoerder).
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de omzetting van pensioenfonds naar een
verzekeraar blijkt ingegeven door de wens van het `op afstand plaatsen' van sociale partners.
Zij vragen of daarbij ook een verandering in de doelstellingen van het fonds is beoogd en zo ja
welke. De leden van de PvdA-fractie vragen ook waarom in 1998 besloten is tot het
onderbrengen van een pensioenregeling onder een stichting die een totaal ander doel nastreeft,
namelijk het verwezenlijken van onder meer culturele en maatschappelijke activiteiten? Zijn
destijds andere stichtingen en/of verzekeraars overwogen?
Of sociale partners destijds beoogd hebben om met de omzetting de doelstelling van PVH één
op één over te zetten naar de nieuwe situatie is niet aan mij om te oordelen. Ik constateer wel
dat partijen daar nu uiteenlopende visies over hebben. Overigens is de Stichting Optas altijd
een aandeelhouder geweest en heeft zij uit dien hoofde nooit dezelfde doelstelling als PVH
---
Ons kenmerk AV/PB/2008/2115
gehad. Wel is de oorspronkelijke doelstelling van PVH op grond van het bepaalde in het BW
nog steeds van toepassing op de beklemde reserve, die eigendom is van Optas Pensioenen NV.
Het is mij niet bekend of er destijds ook andere opties zijn overwogen.
De leden van de PvdA-fractie vragen wie het beklemd vermogen beheert en wie beslist over
eventuele aanwending ervan. Zij willen weten, wanneer de (gewezen) deelnemers in deze
pensioenregeling hierop geen aanspraak kunnen maken, wie dat dan wel kunnen.
In dat verband wijzen de leden op het snel vergrijzende deelnemersbestand in deze regeling en
vragen hoe dit zich verhoudt tot het feit dat het beklemd vermogen alleen mag worden
aangewend ten gunste van (gewezen) werknemers conform de geformuleerde doelstelling. Zij
willen ook weten of de geformuleerde doelstelling impliceert dat het beklemde vermogen hoe
dan ook moet worden aangewend voordat de deelnemers in deze pensioenregeling komen te
overlijden. Voorts vragen zij door wie en op basis van welke criteria besloten kan worden tot
vrijval van het beklemd vermogen. Ook vragen de leden van de PvdA-fractie waarom het
beklemde vermogen in een aparte BV of een aparte NV is ondergebracht en hoelang dit
vermogen onaangewend in die BV of NV kan blijven.
De leden van de PvdA-fractie gaan er ten onrechte vanuit dat een aparte NV of BV is
opgericht om het beklemd vermogen onder te brengen. Dat is niet het geval. Zowel het
beklemde vermogen als de pensioenaanspraken van de voormalige deelnemers van PVH
bevinden zich in Optas Pensioenen NV. Dat is van rechtswege gebeurd op het moment dat
PVH werd omgezet in Optas Pensioenen II NV, die vervolgens fuseerde met het al bestaande
Optas Pensioenen NV
Het beklemd vermogen fungeert als solvabiliteitsbuffer voor de nakoming van de
pensioenverplichtingen van PVH ten tijde van de omzetting, waaruit geput kan worden bij
tegenvallende ontwikkelingen. Optas Pensioenen NV beslist over eventuele aanwending ervan.
Er bestaat geen verplichting tot aanwending van dit vermogen. Overigens bestaat ook bij een
pensioenfonds geen verplichting tot aanwending van de buffers.
In geval van het beklemd vermogen bij Optas Pensioenen NV geldt dat aanwending voor iets
anders dan de oorspronkelijk doelomschrijving op grond van artikel 18 Boek 2 BW alleen met
instemming van de rechter mogelijk is. De betrokken partijen kunnen daartoe een verzoek bij
de rechter indienen. De rechter zal een dergelijk verzoek slechts kunnen toewijzen als er goede
gronden zijn om van de wettelijke beklemmingsregeling af te wijken. Blijkens een overweging
ten overvloede uit het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 18 februari 2004 (Zaak-
/rolnummer 197273/HA ZA 03-1324) zou daarvan sprake kunnen zijn "indien de verruiming
van de bestedingsmogelijkheid van het van de Stichting PHV afkomstige vermogen en de
vruchten daarvan aantoonbaar direct of indirect strekt ter bevordering van belangen die binnen
de oorspronkelijke doelstelling van de Stichting PVH vallen, bijvoorbeeld omdat het draagvlak
voor het realiseren van die oorspronkelijke doelstelling anders te smal wordt en voor de
verbreding van dat draagvlak geen andere middelen kunnen worden aangetrokken en daarin
ook niet op andere wijze kan worden voorzien".
---
Ons kenmerk AV/PB/2008/2115
De leden van de PvdA-fractie willen weten welke ratio er achter een overnamebedrag van 1,3
miljard zit voor een stichting met een beklemd vermogen van 750 miljoen indien ervan moet
worden uitgegaan dat een groot deel van het vermogen van deze stichting op korte tot
middellange termijn moet worden aangewend voor het treffen van voorzieningen terzake van
ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden ten behoeve van (gewezen) werknemers uit de
vervoer-, haven-, en aanverwante bedrijven en instellingen (dit mede met vergrijzende
deelnemersbestand in de oorspronkelijke regeling).
Het is niet aan mij om de ratio achter zakelijke transacties te verklaring. Overigens wil ik de
vragenstellers er op wijzen dat het niet gaat om een stichting die verkocht is, maar om een
stichting (de Stichting Optas) die aandelen in een NV (Optas NV) heeft verkocht aan een
andere partij (Aegon).
De leden van de PvdA-fractie vragen wat de regering bedoelt met de formulering dat het
bedrag van 1,3 miljard "deels samenhangt met de activiteiten van het voormalige
pensioenfonds PVH".
De 1,3 miljard weerspiegelt de waarde van de aandelen van Optas NV op het moment van
verkoop aan Aegon. Een deel van deze waarde is ontstaan na het moment van omzetting in
1998 en vond zijn oorzaak in de activiteiten van het pensioenfonds PVH. Zoals in mijn eerdere
brief is aangegeven is de marktwaarde van de aandelen op moment van omzetting thans
moeilijk vast te stellen, omdat er destijds nog geen verplichting bestond om op marktwaarde te
waarderen. Het verschil tussen het genoemde verkoopbedrag en de waarde op moment van
omzetting hangt samen met de activiteiten van de verzekeraar Optas NV en mogelijk met
andere factoren die van invloed zijn geweest op de waardeontwikkeling van de aandelen van
Optas NV (zoals ontwikkelingen op de verzekeringsmarkt, verwachtingen omtrent de
winstgroei, etcetera).
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan aangeven wat de taak en de rol was
van DNB bij verandering van rechtsvorm van een pensioenfonds in de tijd dat het
Pensioenfonds voor Vervoer en Havenbedrijven werd opgeheven. Zij willen ook weten in
welke mate die taken door de DNB ook daadwerkelijk zijn uitgevoerd. In dat verband vragen
deze leden ook of de DNB daarbij kon voorzien dat de belangen van de belanghebbenden in de
knel zouden kunnen komen zoals nu het geval is. Voorts willen zij weten welke waarborgen er
zijn dat dit in vergelijkbare situatie onder de huidige wetgeving niet meer kan voorkomen.
Het toezicht op de naleving van de Psw berustte bij DNB. De Psw kende (net als tegenwoordig
de PW) de mogelijkheid om de uitvoering van een pensioenregeling onder te brengen bij een
pensioenfonds of een verzekeraar. Sociale partners waren daarbij vrij in hun keuze voor een
uitvoerder. DNB had op grond van de Psw (en heeft op grond van de PW) niet de bevoegdheid
om een oordeel te geven over de wijziging van de rechtsvorm van een pensioenfonds
(stichting) in een levensverzekeraar (NV). DNB heeft een vergunning voor de uitoefening van
het verzekeringsbedrijf aan Optas Pensioenen II NV verleend op grond van de Wet toezicht
verzekeringsbedrijf 1993.
---
Ons kenmerk AV/PB/2008/2115
Op de vraag of vergelijkbare situaties onder de huidige wetgeving niet meer voor kunnen
komen ben ik uitgebreid ingegaan in mijn brief van 10 december jl. Ik kom in deze brief tot de
conclusie dat de recente ontwikkelingen in de pensioensector en in de wetgeving ertoe
bijdragen dat er nu meer waarborgen zijn voor een blijvend draagvlak bij beslissingen over
pensioenregelingen, zoals over omzetting van een pensioenfonds. Zoals ik hiervoor al heb
aangegeven, ben ik voornemens de wet aan te scherpen in die zin dat een omzetting van een
pensioenfonds naar een andere pensioenuitvoerder uitsluitend mogelijk is nadat de DNB een
verklaring van geen bezwaar heeft gegeven.
De leden van de SP-fractie willen weten of de verkoop van Optas Pensioenen NV aan AEGON
Nederland NV alsnog via noodwetgeving ongedaan kan worden gemaakt?
Een dergelijk maatregel acht ik niet gewenst. Het gaat hierbij immers om een op zich legale
transactie tussen twee private partijen, namelijk de verkoop van aandelen in een verzekeraar
aan een andere partij.
De leden van de SP-fractie willen weten wanneer de aandelen van Optas Pensioenen NV
(ontstaan op 1.7.1998) in handen zijn gekomen van Optas NV en wanneer de aandelen van
Optas NV in handen zijn gekomen van de Stichting Optas. (wijziging statuten Stichting Optas
-waarin werd vastgelegd dat het vermogen kan worden benut voor het realiseren van projecten
van algemeen maatschappelijk belang met een culturele, ideële of sociale strekking -zou
hebben plaatsgevonden in 1996!)
Op 31 december 1997 is de Stichting PVH (het pensioenfonds) omgezet in Optas Pensioenen
II NV. Optas Pensioenen II NV is vervolgens op 29 juni 1998 gefuseerd met Optas Pensioenen
NV. Optas Pensioenen NV was een van de drie werkmaatschappijen van de (enkele jaren
eerder door de Stichting PVH opgerichte) verzekeraar Optas NV. De aandelen van Optas NV
werden gehouden door de Stichting Optas.
De aandelen van Optas Pensioenen NV zijn dus altijd in handen geweest van Optas NV,
waarvan de aandelen altijd gehouden zijn door de Stichting Optas. Overigens was er bij de
Stichting Optas op het moment van omzetting (1998), voor zover mij bekend, geen statutaire
bepaling over het eventueel aanwenden van vermogen voor het realiseren van
maatschappelijke projecten.
De leden van de SP-fractie merken op dat wordt verwezen naar andere toegepaste
mogelijkheden voor omzetting van een pensioenfonds in een verzekeraar, waarbij de sociale
partners via hun aandeelhouderschap zeggenschap bleven houden over de gelden.
Zij vragen of de regering bereid is bij de vaststelling van nadere regelgeving vast te leggen, dat
het behoud van zeggenschap van de sociale partners een vereiste is bij omzettingen.
Ik ben van mening dat een dergelijk vereiste indruist tegen het beginsel van contractvrijheid en
de mogelijkheid van sociale partners om te kiezen bij welke pensioenuitvoerder zij de regeling
onderbrengen. Wanneer sociale partners besluiten hun pensioenregeling bij een verzekeraar
onder te brengen, bestaat er geen verplichting van zeggenschap van sociale partners. Het is dan
niet logisch om een dergelijke verplichting wel voor te schrijven op het moment dat sociale
---
Ons kenmerk AV/PB/2008/2115
partners besluiten een pensioenfonds om te zetten in een verzekeraar. Juist om te waarborgen
dat bij een dergelijk besluit wel een evenwichtige belangenafweging wordt gemaakt, dient het
eerdergenoemde voorstel van de verklaring van geen bezwaar.
Verder vragen de leden van de SP-fractie welke argumenten de regering heeft om te pleiten
voor adviesrecht in plaats van instemmingsrecht voor de deelnemersraden bij omzetting van
een pensioenfonds naar verzekeraar?
Een dergelijk adviesrecht ligt in lijn met de andere onderwerpen waarover de deelnemersraad
op grond van de PW adviesrecht heeft, zoals in geval van liquidatie van een pensioenfonds.
De leden van de SP-fractie vragen welke toetsingscriteria DNB nu hanteert in geval van
liquidatie.
Een belangrijk doel van het door DNB uitgeoefende toezicht op pensioenuitvoerders is zoveel
mogelijk te waarborgen dat pensioenaanspraken en pensioenrechten daadwerkelijk
geëffectueerd worden. Bij de liquidatie van pensioenfondsen zijn daarom belangrijke
aandachtspunten voor DNB:
- overdracht van de pensioenverplichtingen naar een (andere) onder toezicht staande
pensioenuitvoerder (collectieve waardeoverdracht, artikel 84 PW) moet gewaarborgd zijn.
De gehele pensioenregeling (inclusief voorwaardelijke elementen) moet worden
overgedragen
- besteding van het liquidatiesaldo in overeenstemming met de statuten van het
pensioenfonds
- evenwichtige belangenbehartiging door het fondsbestuur op grond van artikel 105, tweede
lid PW (bij liquidatie in het algemeen en bij besteding van het liquidatieoverschot in het
bijzonder)
- afsluiting liquidatietraject met een accountantsrapport, waaruit blijkt dat de liquidatie
conform de daaraan gestelde eisen heeft plaatsgehad.
De leden van de VVD-fractie vragen of de werkgevers en werknemersvertegenwoordigers
voorafgaand aan de omzetting van de Stichting PVH in Optas NV een raadpleging hebben
gehouden onder werknemers, werkgevers en pensioengerechtigden over de voorgenomen
omzetting. Zij willen ook weten of hierbij de condities van die omzetting, waaronder het U-
rendement, zijn voorgelegd in een raadpleging.
De sociale partners hebben destijds alle deelnemers van het pensioenfonds en aangesloten
werkgevers geïnformeerd over de omzetting en de condities ervan. Overigens zijn partijen niet
verplicht hun achterban te raadplegen bij het afsluiten van een pensioenregeling. Het is aan
partijen zelf om te besluiten of en op welke wijze hun leden geconsulteerd worden.
Ook willen deze leden weten of de sociale partners die betrokken waren bij de omzetting naar
Optas Pensioenen NV nu ook nog deel uitmaken van het bestuur van de stichting BPVH
Voorts vragen zij of deze sociale partners zelf ook betrokken waren bij het onttrekken van geld
---
Ons kenmerk AV/PB/2008/2115
aan de reserves van pensioenfondsen ter financiering van reorganisaties en of dat dezelfde
sociale partners zijn die bewust afgezien hebben van bestuursdeelname in stichting Optas.
Inderdaad zijn werkgevers- en werknemersorganisaties die destijds betrokken waren bij de
omzetting en het creëren van Optas dezelfde sociale partners die deel uitmaken van de
stichting BPVH. Zij waren destijds verantwoordelijk voor de pensioenregeling, het bestuur van
het pensioenfonds PVH, alsmede de omzetting daarvan in Optas Pensioenen NV.
Tot slot merken de leden van de VVD-fractie op dat de belangrijkste redenen om
pensioenaanspraken op een andere wijze dan in een pensioenfonds veilig te stellen vergrijzing
en afnemende werkgelegenheid waren, naast onttrekkingen in het verleden ten behoeve van
reorganisaties. Vergrijzing en afnemende werkgelegenheid komen voor bij veel bedrijven en
bedrijfstakken. Kennelijk waren sociale partners in de haven van mening dat ze die
ontwikkeling niet aan konden in een pensioenfonds. Zij vragen wat dit betekent voor de rol
van sociale partners in andere pensioenfondsen die met dezelfde ontwikkelingen te maken
hebben.
Er zijn inderdaad andere bedrijven en bedrijfstakken die te maken hebben (gehad) met
afnemende werkgelegenheid en een vergrijzend deelnemersbestand. In gevallen waarin dat
problemen opleverde, zijn verschillende oplossingen gekozen, zoals fusies met
bedrijfstakpensioenfondsen of het liquideren van het betreffende fonds. Zoals ik hiervoor heb
aangegeven zijn er met de invoering van de PW meer waarborgen ontstaan dat dergelijke
ontwikkelingen als door de leden van deze fractie geschetst, niet snel meer kunnen
voorkomen. In dat verband zijn vooral de eisen en bevoegdheden zoals vastgelegd in de PW
ten aanzien van de relaties en de afspraken tussen de werkgever, werknemer en de
pensioenuitvoerder van belang.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(J.P.H. Donner)
10
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid