De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag
Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33
www.szw.nl
2513AA22XA
Contactpersoon Ons kenmerk AV/PB/2008/6370
Doorkiesnummer Datum 10 maart 2008
Onderwerp Motie Omtzigt/Hamer
Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel tot enige wijzigingen in de Pensioenwet, de Wet
verplichte beroepspensioenregeling en enige andere wetten heeft u mij met de motie van de
leden Omtzigt en Hamer (Kamerstukken II 2007/08, 31 226, nr. 29) verzocht de Tweede
Kamer een notitie toe te zenden waarin antwoord wordt gegeven op een aantal vragen die
betrekking hebben op de eigendomsverhoudingen bij een pensioenuitvoerder. Met deze brief
voldoe ik aan uw verzoek.
Eigendom is volgens het Burgerlijk Wetboek (BW) het meest omvattende recht dat een
persoon op een zaak kan hebben. Het BW stelt tevens dat het de eigenaar met uitsluiting van
een ieder vrij staat van de zaak gebruik te maken, mits dit gebruik niet strijdt met de rechten
van anderen en de op wettelijke voorschriften en regels van ongeschreven recht gegronde
beperkingen daarbij in acht worden genomen. Dat betekent dat eigendomsverhoudingen ten
aanzien van pensioenen niet los gezien kunnen worden van het wettelijk kader, zoals
neergelegd in de Pensioenwet (PW).
De PW definieert de verantwoordelijkheden van de werkgever, werknemer en
pensioenuitvoerder. Dat gebeurt onder meer door ten aanzien van de pensioenovereenkomst,
het pensioenreglement en de uitvoeringsovereenkomst aan te geven welke eisen er gelden en
wie verantwoordelijk is. Wat betreft het transparant maken van de onderlinge relaties en de
bevoegdheden verschilt de PW duidelijk van de Pensioen- en spaarfondsenwet (Psw).
Het startpunt ligt in de pensioenovereenkomst die de werkgever (of organisaties van
werkgevers) en de werknemer (of vakbonden ) in het kader van het (collectieve)
arbeidsvoorwaardenoverleg met elkaar afsluiten. Hierbij worden niet alleen afspraken gemaakt
over de jaarlijks op te bouwen aanspraken, maar ook over de wijze van indexeren. Daarnaast
worden in dat overleg ook afspraken gemaakt over de uitvoering van die
pensioenovereenkomst. De werkgever is verplicht de pensioenovereenkomst, volledig, dus
inclusief het verzekeringsrisico, onder te brengen bij een pensioenuitvoerder. Hij heeft daarbij
de keuze tussen een pensioenfonds, een verzekeraar of een pensioeninstelling in een andere
lidstaat. Ten aanzien van de uitvoering van de pensioenovereenkomst sluiten de werkgever en
Ons kenmerk AV/PB/2008/6370
de pensioenuitvoerder een uitvoeringsovereenkomst af. In de Pensioenwet is bepaald welke
onderwerpen daarin in ieder geval geregeld moeten worden. De pensioenuitvoerder stelt een
pensioenreglement op waarin de afspraken uit de pensioenovereenkomst staan.
Op basis van de uitvoeringsovereenkomst die met de pensioenuitvoerder is afgesloten wordt de
pensioenuitvoerder eigenaar van het pensioenvermogen. De pensioenuitvoerder, zowel een
verzekeraar als een pensioenfonds, heeft tegenover dat eigendom de verplichting tot het doen
van uitkeringen zoals afgesproken. Het juridisch eigendom van het pensioenvermogen ligt dus
bij de pensioenuitvoerder, maar deze is bij het nemen van de beslissingen gebonden aan:
1) de verplichtingen die voortvloeien uit het pensioenreglement
2) de afspraken in de uitvoeringsovereenkomst
3) aanvullende wettelijke eisen (in geval van pensioenfondsen).
Daarnaast zijn bij een pensioenfonds een aantal van de onder 2 en 3 genoemde afspraken en
eisen vastgelegd in de statuten.
ad 1) de verplichtingen die voortvloeien uit het pensioenreglement
Alle afspraken die in pensioenovereenkomst tussen werkgever en werknemer zijn vastgelegd,
worden door de pensioenuitvoerder vertaald in het pensioenreglement. Daarmee worden de
aanspraken van de werknemers tegenover de pensioenuitvoerder op juridisch afdwingbare
wijze vastgelegd. Het gaat dan om de opgebouwde rechten, alsmede de (voorwaardelijke)
indexatie daarvan.
Ad 2) de afspraken in de uitvoeringsovereenkomst
De beslissingsruimte van de pensioenuitvoerder wordt verder beperkt door de afspraken met
de werkgever in de uitvoeringsovereenkomst.
De volgende onderwerpen moeten op grond van artikel 25 PW in ieder geval in de
uitvoeringsovereenkomst worden opgenomen.
· De procedures voor omzetting van de pensioenovereenkomst in het pensioenreglement;
· De financiële relatie tussen de werkgever en de pensioenuitvoerder;
o Wijze waarop de premie wordt vastgesteld;
o De betaling van de premie
o De geldende procedures bij het niet betalen van de premie door de werkgever
· Het indexatiebeleid;
· De uitgangspunten en procedures die gevolgd worden in geval van vermogenstekorten en
overschotten, dan wel winstdeling;
· De informatieverstrekking van de werkgever aan de pensioenuitvoerder.
Werkgevers die vallen onder de verplichtstelling van een bedrijfstakpensioenfonds (bpf)
hoeven geen uitvoeringsovereenkomst af te sluiten met het fonds. Wel moet het bpf een
uitvoeringsreglement opstellen. In dat uitvoeringsreglement moeten dezelfde onderwerpen aan
de orde komen als in de uitvoeringsovereenkomst.
---
Ons kenmerk AV/PB/2008/6370
Ad 3) aanvullende wettelijke eisen (voor pensioenfondsen)
Bij het uitvoeren van de uitvoeringsovereenkomst dient het bestuur van een pensioenfonds
zich te houden aan enkele wettelijke eisen. Bij afspraken over de procedures en uitgangspunten
die worden gehanteerd in geval van overschotten geldt in zijn algemeenheid dat een
pensioenfonds zijn vermogen alleen kan aanwenden in overeenstemming met de doelstelling
van het fonds. In artikel 106 van de PW is bepaald dat het doel van een pensioenfonds in de
statuten van het fonds moet worden opgenomen. Ook moet in de statuten de bestemming van
de middelen van het pensioenfonds worden vastgelegd. Het pensioenfonds kan uiteraard in
zijn doelomschrijving alleen taken opnemen die het pensioenfonds op grond van de
Pensioenwet mag uitoefenen. Bovendien verplicht de PW het bestuur van het pensioenfonds
om in de besluitvorming op evenwichtige rekening te houden met de bij het pensioenfonds
betrokken belangen (evenwichtige belangen afweging). Verder bepaalt de PW dat er alleen
sprake kan zijn van premiekorting of terugstorting (naar de werkgever) als het vereist eigen
vermogen aanwezig is en het fonds de indexatieverplichtingen waar kan maken. Tot slot zijn
in dit verband ook van belang de bevoegdheden van de deelnemersraad, zoals vastgelegd in de
PW. De deelnemersraad heeft onder andere adviesrecht ten aanzien van het afsluiten, wijzigen
en beëindigen van de uitvoeringsovereenkomst; het vaststellen en wijzigen van het
toeslagbeleid en het terugstorten van de premie of het geven van een premiekorting
Hiermee is in grote lijnen geschetst hoe het juridisch eigendom van het pensioenvermogen is
vormgegeven. Daarmee is nog niets gezegd over wie uiteindelijk profiteert van de buffers (het
vermogen voor zover dat de pensioenverplichtingen overtreft). Bij een verzekeraar
vallen eventuele overschotten toe aan de aandeelhouders van de verzekeraar, tenzij in de
uitvoeringsovereenkomst afspraken over winstdeling zijn gemaakt.
Bij een pensioenfonds geldt dat zolang de buffers in het pensioenfonds aanwezig zijn, er
sprake is van een pensioenbestemming. De PW stelt eisen aan de hoogte van de buffers (het
minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen).
In de uitvoeringsovereenkomst dient vastgelegd te worden wat er gebeurt met overschotten
(het vermogen voor zover dat de wettelijke buffers overtreft). De PW geeft partijen een grote
ruimte om de hoogte en bestemming van deze extra buffers te bepalen. Partijen kunnen in de
uitvoeringsovereenkomst besluiten om het bestuur in dit verband een ruime discretionaire
bevoegdheid toe te kennen. Voordeel daarvan is dat het pensioenfondsbestuur de flexibiliteit
heeft om in geval van negatieve economische schokken te bezien in hoeverre deze opgevangen
kunnen worden. Het bestuur kan dan rekening houden met de aard en omvang van de schok en
met de belangen van de verschillende stakeholders. De hoogte van de buffers zijn een
belangrijk instrument om te bepalen welke partij uiteindelijk het risico van het
---
Ons kenmerk AV/PB/2008/6370
pensioencontract draagt en de wettelijke ruimte geeft partijen de mogelijkheid om hier zelf
afspraken over te maken en invulling aan te geven.
De huidige wettelijke ruimte ten aanzien van de bestemming van de buffers is ook een
belangrijke factor voor de sponsorende onderneming met een eigen
ondernemingspensioenfonds. Diverse ondernemingen hebben in het recente verleden
bijgesprongen om reservetekorten van het pensioenfonds aan te vullen, bijvoorbeeld met een
eenmalige bijstorting. Die bereidheid hangt samen met de mogelijkheid om in de
uitvoeringsovereenkomst te bepalen dat in geval van overreserves sprake kan zijn van
terugstorting of premiekorting (mits aan enkele wettelijke eisen is voldaan). Het vooraf
bepalen dat eventuele overreserves slechts aan één partij mogen toevallen, bijvoorbeeld de
deelnemers of gepensioneerden, zou de prikkel de werkgever om bij te dragen in geval van
tekorten wegnemen. Een dergelijke verplichting kan in sommige gevallen ook leiden tot een
scheve solidariteit, bijvoorbeeld als de buffer erg groot is in verhouding tot de
pensioenverplichtingen. De mogelijkheid om overreserves terug te geven aan de werkgever is
ook niet onredelijk, gezien het feit dat de premie vaak grotendeels voor rekening van de
werkgever komt.
Buffers, zowel de hoogte als het verloop ervan door de tijd, spelen dus een belangrijke rol bij
het realiseren van de solidariteit binnen het pensioencontract. De vrijheid om afspraken te
maken over de bestemming van de buffers, binnen de eerder genoemde aanvullende wettelijke
eisen, is een logisch gevolg van het feit dat sociale partners verantwoordelijk zijn voor de
reikwijdte en omvang van deze solidariteit.
Beantwoording vragen
Tegen de achtergrond van bovenstaande beschouwing zal ik nu in gaan op de vragen uit de
motie.
1. Wie heeft het juridisch eigendom over de pensioenvermogens, opgebracht met premies van
werkgevers en werknemers, wanneer die bij pensioenfondsen en verzekeraars zijn
ondergebracht?
Zoals ik hiervoor uiteen heb gezet berust het eigendom van de pensioenvermogens bij de
pensioenuitvoerder, hetzij het pensioenfonds, hetzij de verzekeraar. De pensioenuitvoerder is
bij het nemen van beslissingen gebonden aan verplichtingen die voortvloeien uit het
pensioenreglement, de uitvoeringsovereenkomst, de statuten en de wet.
2. Onder welke voorwaarden kunnen veranderingen worden aangebracht in de bestemming
van de premies en kunnen die dan worden aangewend voor andere doelen dan de
pensioenuitkeringen?
---
Ons kenmerk AV/PB/2008/6370
Is de pensioenuitvoerder een verzekeraar dan geldt dat de bestemming van de premies
contractueel is vastgelegd. Een tussentijdse wijziging is alleen mogelijk als alle drie de
betrokken partijen, werkgever, werknemers en verzekeraar daarmee instemmen. Nieuwe
afspraken kunnen bijvoorbeeld gaan over wijziging de opgebouwde pensioenaanspraken, maar
kan ook gaan over het indexatiebeleid.
Is de pensioenuitvoerder een pensioenfonds dan geldt dat de bestemming van het vermogen
van het fonds alleen aangewend kan worden in overeenstemming met de doelstelling van het
fonds. Voor de opgebouwde pensioenrechten is dit evident. Afspraken over besteding van
overschotten (bovenop de wettelijk vereiste buffers) of de uitgangspunten die daarbij worden
gehanteerd zijn vastgelegd in het geldende pensioenreglement en de uitvoeringsovereenkomst
of het uitvoeringsreglement. Een pensioenfonds kan in geval van een overschot bijvoorbeeld
besluiten om een deel van het vermogen terug te laten vloeien naar de werkgever in de vorm
van een premiekorting of het terug storten van de premie. Indien de werkgever bijstort in geval
van een tekort is het ook redelijk dat hij bij een overschot premie terug kan krijgen. Dat kan
overigens alleen onder de voorwaarden die de PW stelt aan premiekorting en terugstorting en
met inachtneming van de uitgangspunten zoals vastgelegd in het uitvoeringsreglement. Dat
betekent dat er in ieder geval voldoende eigen vermogen moet zijn. Verder moet de indexatie,
nu en in de toekomst, verleend kunnen worden en moet - in geval van terugstorting - aan de
indexatieverplichtingen van de afgelopen tien jaar voldaan zijn. Ook moeten eventuele
kortingen op pensioenaanspraken en pensioenrechten van de voorgaande tien jaar
gecompenseerd zijn.
Bovendien geldt dat het besluit moet passen binnen een evenwichtige belangenafweging. In
geval er een deelnemersraad bestaat bij het pensioenfonds, dient op grond van de PW de
deelnemersraad advies te geven over het voorgenomen besluit tot premiekorting en het
terugstorten van premie.
3. Kan beklemd vermogen voor de uitkering van pensioenen ooit op enige andere wijze worden
aangewend dan voor de uitkering en indexatie van pensioenen?
Op grond van artikel 18 zesde lid, boek 2, van het Burgerlijk Wetboek (BW) geldt dat na
omzetting van een stichting in een andere rechtsvorm uit de statuten moet blijken dat het
vermogen dat zij bij de omzetting heeft en de vruchten daarvan slechts met toestemming van
de rechter anders mogen worden besteed dan voor de omzetting in de statuten was
voorgeschreven. Dat vermogen wordt na omzetting beklemd. In geval van een (stichting)
pensioenfonds geldt dat het vermogen na omzetting dus in overeenstemming met de
oorspronkelijke doelstelling moet worden aangewend. Zoals hiervoor is aangegeven zal die
doelstelling alleen taken omvatten die op grond van de PW zijn toegestaan.
---
Ons kenmerk AV/PB/2008/6370
Hoe een beklemd vermogen kan worden aangewend is dus afhankelijk van de oorspronkelijke
stichtingsstatuten. Afhankelijk van de doelstelling van die oorspronkelijke stichtingsstatuten
kan dat betekenen dat het bekemd vermogen niet hoeft te worden aangewend voor indexatie of
uitkeringen maar bijvoorbeeld ook als (buffer)vermogen voor de pensioenaanspraken kan
worden gebruikt. Voorts kan de eigenaar van het beklemd vermogen de rechter verzoeken de
beklemming op te heffen.
4. Aan wie behoren de opbrengsten toe wanneer stichtingen, opgericht voor de uitvoering van
taken onder de Pensioenwet, worden verkocht?
Een stichting kan niet worden verkocht, er is immers geen sprake van een eigenaar. Een
stichting kan wel worden omgezet in een andere rechtsvorm. In dat geval behoort het
vermogen van die stichting toe aan de nieuwe rechtspersoon, waarbij op grond van het BW de
eerder genoemde beklemming van toepassing is. Als de eigenaar van de nieuwe rechtspersoon
deze rechtspersoon verkoopt valt de opbrengst aan hem toe.
5. Hoe is bij overname van een bedrijf gegarandeerd dat het pensioenvermogen (inclusief
buffer) en de pensioenregeling intact blijven?
Het vermogen van een stichting kan op twee manieren overgaan. De stichting wordt omgezet
in een andere rechtspersoon of de stichting wordt geliquideerd. In geval van liquidatie zal het
aanwezige vermogen moeten worden vereffend. Een eventueel batig saldo wordt
overeenkomstig de statuten uitgekeerd. In artikel 106 van de PW is voorgeschreven dat de
statuten van een pensioenfonds bepalingen moeten bevatten betreffende de liquidatie van het
fonds, waaronder begrepen de verplichtingen van de liquidatueren en de bestemming van de
bezittingen van het fonds. Liquidatie is pas aan de orde nadat de juridische en feitelijke
verplichtingen jegens de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden zijn
afgewikkeld of overgedragen. Deze groepen hebben op basis van de aanspraken vastgelegd in
het pensioenreglement recht op het pensioenfondsvermogen. Individuele deelnemers hebben
geen aanspraken op de buffers. In geval van liquidatie houdt DNB toezicht. Zoals ik ook in
mijn brief van 10 december (Kamerstukken II 2007/08, 28 294, nr. 32) heb aangegeven kijkt
DNB daarbij vooral naar de statutaire bepalingen over liquidatie, de overdracht van de
verplichtingen, afwikkeling van de bezittingen en de schulden, de besteding van het
liquidatiesaldo en de verdeling ervan over de betrokken belanghebbenden.
Voor omzetting van een pensioenuitvoerder in een andere rechtspersoon kent de Pensioenwet
thans geen regels. Ik ben voornemens de wet aan te scherpen in die zin dat omzetting van een
(stichting) pensioenfonds alleen mogelijk is indien DNB daarvoor een verklaring van geen
bezwaar heeft afgegeven. In overleg met DNB zal ik bekijken welke nadere regels hierbij
moeten gelden, maar het ligt voor de hand aan te sluiten bij de criteria die DNB hanteert in
geval van liquidatie.
---
Ons kenmerk AV/PB/2008/6370
Ten slotte
Met de huidige wijze waarop de eigendomsverhoudingen zijn geregeld is een evenwichtige
balans aangebracht tussen bescherming en flexibiliteit. De pensioenuitvoerder is (juridisch)
eigenaar van het pensioenvermogen, maar dient rekening te houden met wat is afgesproken in
contracten (pensioenovereenkomst, uitvoeringsovereenkomst) en met diverse wettelijke
vereisten. Tegelijkertijd is er enige flexibiliteit over de vraag ten laste van wie buffers worden
gevormd en wie ervan profiteert. De flexibiliteit bevordert de mogelijkheid om de solidariteit
binnen pensioenregelingen vorm te geven en bevordert tevens de betrokkenheid van de
werkgever bij het eigen pensioenfonds.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(J.P.H. Donner)
---
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid