Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
MEVA-CB-U-2833268
10 maart 2008
Op 14 februari heeft de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn
en Sport mij een kabinetsstandpunt verzocht over de afschaffing van de
numerus fixus voor de zorgopleidingen. Hierbij bied ik u dit standpunt
- mede namens mijn collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen -
aan. In het verzoek wordt gesproken over de numerus fixus voor
zorgopleidingen. In deze brief beperk ik me tot de numerus fixus voor
de initiële opleiding geneeskunde en laat andere zorgopleidingen -
gezien de korte termijn waarop de commissie antwoord verwacht - buiten
beschouwing.
De numerus fixus voor de initiële opleiding geneeskunde bestaat al
langere tijd. Vanwege de grote belangstelling onder studenten (in 2007
ruim 6400 aanmeldingen voor 2850 plaatsen), de daar niet mee
corresponderende vraag naar (basis)artsen en de hoge kosten van de
opleiding geneeskunde, is de numerus fixus ingesteld. Het opheffen dan
deze drempel zal een forse claim bij de belastingbetaler neerleggen.
Het betreft hier immers één van de duurste opleidingen. Indien
betrokkenen niet als arts aan de slag kunnen, verliezen zij (na
doorvoering van het herregistratiesysteem) na vijf jaar hun
bevoegdheid om het vak uit te oefenen. Die kapitaalvernietiging wil ik
vermijden. Ook zal de noodzaak om het twee- tot drievoudige aantal
stages en coschappen in de zorg te accommoderen een bijna ondoenlijke
opgave zijn.
Net als mijn voorgangers geef ik er de voorkeur aan ruim voldoende
basisartsen op te leiden. Daarbij dient in ogenschouw genomen te
worden dat het niet alleen gaat om de initiële opleiding geneeskunde,
maar juist ook om de medische vervolgopleidingen. Niet het aantal
basisartsen is uitgangspunt van mijn beleid, maar het aantal
huisartsen, medisch specia-listen, verpleeghuisartsen en artsen
maatschappij en gezondheid. Het beleid is erop gericht om daarvan ruim
voldoende te hebben.
Gegeven de grote belangstelling onder studenten voor de studie
geneeskunde is het afschaffen van de numerus fixus niet noodzakelijk,
maar gezien het bovenstaande onwenselijk.
De hoogte van de numerus fixus heeft mijn belangstelling en aandacht.
Vanaf 2000 is de numerus fixus in stappen verhoogd van 2010 naar 2850
startende studenten in 2004. Een advies van het Capaciteitsorgaan lag
daaraan ten grondslag. Toentertijd werd er een relevant tekort aan
artsen verwacht. In een later advies van het Capaciteitsorgaan (uit
2005) is voorgesteld om de numerus fixus weer terug te brengen naar
2500.
De ministers van OC&W en VWS in het voorgaande kabinet hebben dat
advies niet opgevolgd, omdat zij streefden naar een ruim aanbod van
(basis)artsen met niet al te veel fluctuaties door de jaren heen.
Inmiddels heb ik het advies 2008 ontvangen van het Capaciteitsorgaan
dat betrekking heeft op zowel de initiële opleiding geneeskunde als de
medische vervolgopleidingen. In mijn standpunt op dat advies zal het
uitgangspunt zijn te streven naar een ruim voldoende aanbod van artsen
met een relevante vervolgopleiding. Per specialisme wil ik bezien
hoeveel basisartsen daartoe een medische vervolgopleiding moeten
krijgen. Daaruit resulteert tevens hoeveel basisartsen er (op termijn)
minimaal opgeleid moeten worden door de universiteiten. Bij de
vaststelling van de hoogte van de numerus fixus van de initiële
opleiding geneeskunde voor de komende jaren streven mijn collega van
OC&W en ik naar een ruim voldoende aanbod van basisartsen voor de
medische vervolgopleidingen.
De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
dr. A. Klink