Beantwoording vragen van de leden Van Velzen en Eijsink over clustermunitie
en de besprekingen in Wellington
10-03-2008 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken
Graag bieden wij u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke
vragen gesteld door de leden Van Velzen en Eijsink over clustermunitie
en de besprekingen in Wellington. Deze vragen werden ingezonden op 12
februari 2007 met kenmerk 2070811300.
De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
De minister van Defensie,
E. van Middelkoop
Antwoorden van de heer Verhagen, minister van Buitenlandse Zaken en de
heer Van Middelkoop, minister van Defensie, op vragen van de leden Van
Velzen (SP) en Eijsink (PvdA) over clustermunitie en de
onderhandelingen in Wellington.
Vraag 1
Bent u bereid de gehele vraag 1 (inclusief subvragen) van onze eerdere
vragen te beantwoorden (1), dat wil zeggen antwoord te geven op de
onderstaande al eerder gestelde vragen:
* Bent u bereid de precisie- en betrouwbaarheidscriteria die uw
deskundigen op gaan stellen of hebben gesteld nog deze maand aan
de Kamer te zenden zodat de Kamer hierover nog met u kan
debatteren?
* Hoe vaak zijn de deskundigen bij elkaar gekomen?
* Hebben zij een verslag gemaakt van hun bevindingen? Zo ja, bent u
bereid dit aan de Kamer te zenden?
Vraag 3
Bent u van plan een eigen "policy review" op te stellen zoals
voormalig minister Voorhoeve dat deed over de noodzaak van het gebruik
van anti persoonsmijnen? Zo neen, waarom niet?
Antwoord
De wijze waarop betrouwbaarheid en precisie dient te worden omschreven
is nog onderwerp van studie. Naar aanleiding van deze studie zal de
regering een nadere invulling kunnen geven aan de omschrijving van
deze criteria ten behoeve van de diplomatieke conferentie in Dublin
van 19 tot en met 30 mei. De deskundigen van het ministerie van
Defensie zijn inmiddels vier maal bijeen gekomen ten behoeve van de
nadere duiding van betrouwbaarheid en precisie. Bovendien is
technische ondersteuning van TNO ingeschakeld. De deskundigen zijn nog
niet tot een eindrapportage gekomen. Zodra zij de studie afgerond
hebben, zal de Kamer nader worden geïnformeerd. Naar verwachting zal
dit ruim voor aanvang van de diplomatieke conferentie in Dublin zijn.
Vraag 2
Wanneer gaat u de Kamer informeren over de Nederlandse inzet bij de
komende onderhandelingen over clustermunitie?
Antwoord
De Nederlandse inzet voor de conferentie in Wellington is verwoord in
onze brief van 12 februari jl. (Kamerstuk 21501-02, nr.794). Over het
verloop van deze conferentie wordt de Kamer per separate brief
geïnformeerd. De Nederlandse inzet voor de conferentie in Dublin zal
ruim voor aanvang van deze onderhandelingen, met de Kamer worden
gedeeld.
Vraag 4
Wanneer heeft Nederland overlegd met de landen die vinden dat de Oslo
verklaring uitgangspunt voor de onderhandelingen in Wellington dient
te zijn en welke landen betreft dit? Wat is de uitkomst van deze
gesprekken?
Antwoord
Leden van de Nederlandse delegaties hebben tijdens de conferenties van
het Oslo-proces en de besprekingen in het kader van de CCW gesprekken
gevoerd met gelijkgezinde landen. Doel van deze gesprekken was te
bezien of op bepaalde deelonderwerpen een gezamenlijk standpunt kan
worden ingenomen. Het betreft informele gesprekken ten behoeve van het
onderhandelingsproces. De gesprekken hebben plaatsgevonden in
wisselende samenstelling en hebben geen formele uitkomst. Tot nu toe
hebben onder andere het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland,
Italië, Zwitserland, Zweden, Finland, Denemarken, Tsjechië, Slowakije,
Canada, Australië en Japan, samen met Nederland, deel uitgemaakt van
deze groep gelijkgezinden.
Duidelijk is dat de gelijkgezinde landen op een groot aantal punten
dezelfde standpunten delen en de Oslo-verklaring als uitgangspunt voor
de onderhandelingen in Dublin wensen aan te houden. Met het
ondertekenen van de Oslo-verklaring hebben de ondertekenaars zich
gecommitteerd aan het tot stand brengen, in 2008, van een juridisch
bindend internationaal instrument inhoudende een verbod op het
gebruik, de productie, overdracht en het op voorraad houden van
clustermunitie die onaanvaardbaar humanitair leed veroorzaakt.
Vraag 5
Vallen volgens de Nederlandse standpunten M261 clusterraketten onder
de formulering "clustermunitie met een zeer hoge betrouwbaarheid of
weinig submunities"? Zo ja, waarom? Wat betekent weinig submunities
concreet? Minder dan 25, 20, 15 of 10? Betekent een hoge
betrouwbaarheid een faalratio van minder dan 15, 10, 8, 6 of 4
procent?
Antwoord
De Nederlandse regering legt zich op dit moment nog niet vast op
specifieke getalswaarden. Wel denkt de regering bij het bepalen van
het betrouwbaarheidscriterium aan een zeer hoge waarde. Zie ook de
antwoorden op vraag 1 en 3.
Vraag 6
Deelt u de mening dat bij het berekenen van de faalratio ook
blindgangers die vanwege technische mankementen niet detoneren
meegerekend moeten worden? Is het waar dat de faalratio in een
operationele situatie hóger uitvalt dan in een proefsituatie? Wat is
de stand van zaken met betrekking tot de technische verbeteringen die
de faalratio van clusterwapens moeten verkleinen?
Antwoord
Explosieve submunities zullen bij correct functioneren exploderen en
laten dan geen explosieve oorlogsresten achter. Indien een explosieve
submunitie bij inzet niet explodeert en een effectief
zelfneutraliseringsmechanisme ontbeert, kan deze na inzet alsnog tot
explosie komen. Zij vormt dan een risico voor de burgerbevolking. De
reden waarom de submunitie direct na inzet niet is geë xplodeerd, is
daarvoor meestal niet van belang.
Het aantal onontplofte submunities is afhankelijk van de
omstandigheden waaronder een clusterwapen wordt ingezet.
Testomstandigheden worden vaak op een dusdanige wijze gekozen dat zo
veel mogelijk submunities correct het oppervlak raken, zodat van zo
veel mogelijk submunities kan worden beoordeeld of deze correct hebben
gefunctioneerd. De omstandigheden waarin daadwerkelijke inzet aan de
orde is zijn niet te voorzien en zullen vaak niet overeenkomen met de
testomstandigheden. Daarom zullen bij daadwerkelijke inzet
waarschijnlijk meer onontplofte submunities achterblijven dan onder
testomstandigheden. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Voorbeelden van technologische ontwikkelingen die het risico van
onontplofte submunities kunnen beperken zijn onder meer een verhoogde
betrouwbaarheid van het ontstekingsmechanisme en de toevoeging van een
zelfvernietigings- of zelfneutraliseringsmechanisme. Deze
technologische ontwikkelingen worden beschouwd als mogelijkheden die
het risico op humanitair leed als gevolg van onontplofte submunities
kunnen verkleinen.
Op 28 augustus 2007 stuurde de regering het Lot Acceptance Flight Test
Report van de CBU-87 vliegtuigbom aan de Kamer. In de geleidende brief
is vermeld dat door de fabrikant onderscheid wordt gemaakt tussen een
zogenaamde "dud" en een "no test". In het geval van de CBU-87
vliegtuigbom kunnen ook de niet-ontplofte submunities die in het
rapport als "no test" zijn aangemerkt, een gevaar vormen voor de
burgerbevolking. De submunities in de CBU-87 beschikken namelijk niet
over een zelfvernietigings- of zelfneutraliseringsmechanisme.
Vraag 7
Hoe groot is de faalratio van de CBU-87 respectievelijk de M261?
Antwoord
Bij de aanschaf van de CBU-87 is door de Koninklijke Luchtmacht een
betrouwbaarheid van 94% als eis gesteld. Daarbij is ook de wijze van
testen vooraf overeen gekomen. Bij de Lot Acceptance Test is een
betrouwbaarheid van 96.4% geconstateerd. Ervaringen bij oefeningen met
de CBU-87 op oefenterrein De Vliehors wijzen uit dat het percentage
onontplofte submunities tussen de 10 en 15% ligt. Dit verschil kan
worden verklaard door de verschillen in terrein, wij ze van inzet en
de ruimere omschrijving van betrouwbaarheid bij de Lot Acceptance
Test. Alleen de onontplofte submunities die onbeschadigd en op een
juiste wijze de grond hebben geraakt (de `duds'), werden bij deze test
als onbetrouwbaar beoordeeld. De andere onontplofte submunities werden
als "no test " beoordeeld. Bij operationele inzet in een
conflictgebied dienen ook deze onontplofte submunities als risico voor
de burgerbevolking te worden beschouwd. Zie ook het antwoord op vraag
6.
Voor de M261 is de betrouwbaarheid niet adequaat vast te stellen. Op
basis van cijfers van het Amerikaanse Ministerie van Defensie wordt de
betrouwbaarheid op 96% geschat. Over de betrouwbaarheid bij
operationele inzet zijn geen ervaringsgegevens beschikbaar, omdat de
Nederlandse krijgsmacht de M261 nooit heeft ingezet.
Vraag 8
In welke situaties zou Nederland de inzet van een clusterwapen
overwegen in het licht van het proportionaliteitsbeginsel?
Antwoord
Het humanitair oorlogsrecht kent een veelvoud aan regels en beginselen
die op het gebruik en de inzet van clustermunitie van toepassing zijn.
De manier waarop deze wapens worden ingezet dient bijvoorbeeld in
overeenstemming te zijn met de beginselen van militaire noodzaak, het
beginsel van onderscheid tussen burgers en civiele objecten aan de ene
kant en combattanten en militaire doelen aan de andere kant en het
beginsel van proportionaliteit. Dit laatste beginsel vereist een
afweging die met zich meebrengt dat de verwachte nevenschade niet
onevenredig mag zijn in verhouding tot het verwachte tastbare en
rechtstreekse militaire voordeel. Deze beginselen vormen de basis van
het humanitair oorlogsrecht en gelden voor elk wapengebruik, waaronder
dus ook het gebruik van clusterwapens. De vraag wanneer het gebruik
van clustermunitie in overeenstemming is met deze basisbeginselen kan
niet in abstracto worden beantwoord. Dit vereist een afweging die mede
afhankelijk is van de specifieke omstandigheden van het geval waarin
een clusterwapen wordt ingezet.
Bovendien pleit Nederland voor nadere regels ten aanzien van de inzet
van die typen clusterwapens die blijven toegestaan. CCW Protocol III
inzake brandwapens zal hierbij richtinggevend zijn.
Vraag 9
Geldt voor alle in antwoord op de vragen 4, 5, 6 en 9 genoemde landen
(waaronder het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, Italië,
Zwitserland, Zweden, Finland, Denemarken, Tsjechië, Slowakije,
Turkije, Canada, Argentinië, Australi ë, Zuid-Afrika en Japan) dat ze
van mening zijn dat er een onderscheid moet komen tussen
onaanvaardbare en aanvaardbare clustermunitie? Zo ja, welke onderlinge
verschillen bestaan er binnen deze overeenkomst?
Antwoord
Ja, zij hebben zich tijdens de conferentie in Wenen van 5-7 december
2007 op het standpunt gesteld dat er een onderscheid tussen
aanvaardbare en onaanvaardbare clustermunitie dient te komen. De
verschillen van inzicht zijn vooral gelegen in de wijze waarop het
verschil tussen aanvaardbare en niet-aanvaardbare clustermunitie kan
worden omschreven. Sommige landen menen dat algemene criteria leidend
moeten zijn, andere landen zijn van mening dat technische
specificaties in een verdrag dienen te worden beschreven. Tijdens de
conferentie in Wellington zijn concrete voorstellen voor algemene
criteria en technische specificaties ingediend. In de slotverklaring
van Wellington is naar de conceptverdragstekst en naar deze
voorstellen verwezen als basis voor de komende diplomatieke
conferentie in Dublin.
Vraag 10
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden ruim voor de Wellington
conferentie, zodat de Kamer hierover vóór Wellington eventueel nog met
u kan debatteren?
Antwoord
Gezien de zeer korte reactietermijn en het gedetailleerde karakter van
de vragen, is dit helaas niet mogelijk geweest.
Toelichting:
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen ter zake van de
leden Van Velzen (SP) en Eijsink (PvdA), ingezonden 4 januari 2008
(vraagnummer 2070807670)
* Ministerie van Buitenlandse Zaken
* Bezuidenhoutseweg 67
* Postbus 20061
* 2500 EB Den Haag
* Tel.: 070-3 486 486
* Fax: 070-3 484 848
* Internet: www.minbuza.nl
Ministerie van Buitenlandse Zaken