Kamerbrief inzake schriftelijk overleg over consulaire bijstand aan
Nederlandse gedetineerden in het buitenland
05-03-2008 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken
Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de vragen die zijn
gesteld in het verslag van het schriftelijk overleg van de leden van
de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, naar aanleiding van mijn
brief van 4 december 2007 over consulaire bijstand aan Nederlandse
gedetineerden in het buitenland (30 010, nr. 6).
De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
Beantwoording van de vragen die zijn gesteld in het schriftelijk
overleg van de leden van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,
naar aanleiding van de brief van de minister van Buitenlandse Zaken
van 4 december 2007 over consulaire bijstand aan Nederlandse
gedetineerden in het buitenland (30 010, nr. 6).
1. Feiten
Het aantal Nederlanders in buitenlandse detentie is voortdurend aan
verandering
onderhevig, maar neemt op een enkele uitzondering na, sinds de jaren
80 toe. Zaten er in 1988 `slechts' 579 Nederlanders in buitenlandse
detentie. Op dit moment is het aantal 2586. Uitsluitend in de periode
2003-2004 en 2006-2007 nam het aantal Nederlanders dat in buitenlandse
detentie zit enigszins af.
In vergelijking met de ons omringende landen zitten veel Nederlanders
in buitenlandse detentie. Ook zitten er in vergelijking met onze
buurlanden veel Nederlanders vast vanwege een drugsgerelateerd delict.
Op dit moment is dat ongeveer 85 procent.
Slechts het Verenigd Koninkrijk kent een vergelijkbaar aantal in het
buitenland gedetineerde landgenoten (2528). In grotere landen als
Duitsland, Spanje en Frankrijk varieert het aantal gedetineerden
tussen 1500 en 2000. In de overige EU-landen liggen de aantallen nog
beduidend lager. Het percentage drugsgerelateerde detenties schommelt
in de EU tussen de 35 en 75%.
De gemiddelde leeftijd van Nederlanders in buitenlandse detentie ligt
rond de 40 jaar. Slechts één procent van de Nederlanders in
buitenlandse detentie is jonger dan 20 jaar. Een groot aantal
Nederlandse gedetineerden in buitenlandse detentie heeft een relatie
en of kinderen en is laag of middelbaar opgeleid. Veel van de
Nederlanders in buitenlandse hechtenis zijn in Nederland reeds eerder
in aanraking met justitie geweest. Verder is bekend dat meer dan 40
procent van hen schulden heeft. Meer dan de helft van de Nederlanders
in buite nlandse detentie is niet in Nederland geboren. Dertig procent
heeft naast de Nederlandse nationaliteit ook nog een andere
nationaliteit.
2. Rapport Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum (WODC)
De leden van de fracties van CDA en VVD vragen wanneer zij het
WODC-rapport, alsmede mijn reactie erop, tegemoet kunnen zien. Het
ministerie van Justitie heeft aangegeven dat de definitieve versie van
het rapport naar verwachting medio maart 2008 gereed is. Daarna zal
het worden bestudeerd en vervolgens wordt het rapport, inclusief een
beleidsbrief, aan de Kamer aangeboden. Er wordt naar gestreefd dit
uiterlijk eind april 2008 te realiseren.
3. Voorlichtingsbeleid
De leden van de fractie van het CDA geven aan dat in de media naar
voren komt dat in de drugshandel steeds vaker jonge mensen met een
lager intelligentieniveau, of jonge mensen die verminderd stabiel
zijn, actief zijn. Dergelijke jongeren zouden een makkelijk doelwit
voor drugshandelaren vormen die hen inzetten als koerier. De
fractieleden vragen of ik deze tendens herken en op welke wijze ik
hieraan iets ga doen. Ook de leden van de fractie van de PvdA hebben
vragen gesteld over het voorlichtingsbeleid van het ministerie van
Buitenlandse Zaken. In mijn brief van
4 december 2007 heb ik al uiteengezet welke voorlichtingsmiddelen de
afgelopen jaren ontwikkeld zijn. In aanvulling hierop kan ik u het
volgende meedelen.
Circa één procent van de Nederlanders in buitenlandse detentie is
jonger dan 20 jaar. Dit gegeven lijkt dus niet overeen te komen met
het beeld dat via de media naar voren komt. De media lichten
klaarblijkelijk vooral schrijnende gevallen uit van jonge mensen die
bij drugshandel betrokken zijn. Wel is het zo dat in enkele landen,
bijvoorbeeld de Dominicaanse Republiek, relatief veel mensen die
jonger dan 30 zijn, in detentie verblijven. Of van die ene procent
jonge gedetineerden het merendeel verminderd stabiel is, is mij niet
bekend.
Het ministerie van Buitenlandse Zaken richt zich in zijn
voorlichtingsbeleid mede op de doelgroep jongeren. Zo liet het
ondermeer de website www.drugssmokkel.nl en het lespakket `Dat zal mij
niet overkomen' samenstellen. Bovendien werd de film `Het IJzeren
Paradijs' uitgebracht. In het afgelopen jaar droeg het ministerie van
Buitenlandse Zaken er aan bij dat het thema `drugssmokkel' bij een
breder publiek onder de aandacht werd gebracht. Het ministerie maakte
samen met de Evangelische Omroep de televisieserie `Vreemde tralies',
die goed bekeken werd. De aandacht voor het onderwerp werd nog
vergroot door de serie `Gevangen in het Buitenland', die SBS 6 min of
meer tegelijkertijd uitzond. Bij de keuze van gedetineerden die aan de
serie `Vreemde tralies' konden en wilden meewerken, is onder meer
geselecteerd op leeftijd en op land van detentie. Er is op toegezien
dat in enkele afleveringen ook jonge gedetineerden centraal zouden
staan.
Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft zich ten doel gesteld de
voorlichting over risico's en gevolgen van drugssmokkel de komende
jaren voort te zetten. De resultaten van het WODC-onderzoek zullen
worden gebruikt om het voorlichtingsbeleid nader uit te werken en nog
meer op specifieke doelgroepen te richten. Voor 2008 is besloten de
voorlichting op onderstaande doelgroepen te richten.
1. Jongeren en allochtonen in grote steden
Ondanks dat het aantal jongeren dat op dit moment in het buitenland is
gedetineerd klein is, is het verstandig deze groep te bereiken vóórdat
zij wellicht met de verleidingen van drugssmokkel in aanraking komen.
In de grote steden is de diversiteit het hoogst. Het aantal
allochtonen overstijgt in sommige wijken het aantal autochtonen. Op 7
april 2008 zal ik (onder voorbehoud) zelf een les over de risico's en
gevolgen van drugssmokkel geven aan een groep leerlingen van het
Albeda College in Rotterdam Zuid. Het lespakket `Dat zal mij niet
overkomen' wordt door deze school actief gebruikt in lessen
maatschappijleer. Op deze manier en de te genereren perspubliciteit
(met name gericht op regionale- en jongerenmedia) wordt een brede
groep jongeren uit de grote steden geïnformeerd over de risico's en
gevolgen van drugssmokkel. Daarnaast kan het publiciteit opleveren
voor het lespakket en de site www.drugssmokkel.nl van Buitenlandse
Zaken.
Om jongeren uit de grote steden regelmatig te informeren over het
thema drugssmokkel wordt door het ministerie van Buitenlandse Zaken
onderzocht of samenwerking met de populaire jongerenzender FunX (dat
zich met name richt op multiculturele jongeren in de grote steden)
wellicht tot de mogelijkheden behoort.
Verder zal het ministerie van Buitenlandse Zaken zich het komende jaar
met voorlichting richten op de doelgroep allochtonen (Turken,
Marokkanen, Surinamers, Antilianen en Dominicanen) bijvoorbeeld door
het aanbieden van een interview aan een grote Turkse of Marokkaanse
krant of de Surinaamse media. De RVD heeft een goed instrument
ontwikkeld waarmee gericht op specifieke, allochtone doelgroepen een
mediaplan kan worden opgesteld.
2. Mensen met schulden
Meer dan 40% van de gedetineerden heeft schulden. In de meeste
gevallen is dat de motivatie om drugs te gaan smokkelen. Het ligt voor
de hand om mensen met geldproblemen alternatieven te geven om van
geldproblemen af te komen. Voor deze doelgroep geldt dat hij (net als
allochtonen) zeer divers is. Niet iedereen die schulden heeft is
potentieel drugssmokkelaar. Buitenlandse Zaken wil dan ook
samenwerking zoeken met intermediaire organisaties om deze doelgroep
op een juiste manier aan te kunnen spreken. Te denken valt aan
organisaties zoals Reclassering Nederland, die hulp bieden bij
schuldsanering, het NIBUD of de vele organisaties die tegen lage
kosten leningen verstrekken.
3.Nederlanders (jong en oud) in detentiecentra
Een meerderheid van de huidige gedetineerden in het buitenland is in
Nederland al één of meerdere keren gedetineerd geweest. In overleg met
Justitie en Reclassering Nederland zal worden onderzocht op welke
manier deze doelgroep het beste bereikt kan worden. Bestaand
voorlichtingsmateriaal, zoals de film ` Het IJzeren Paradijs', het
lespakket `Dat zal mij niet overkomen', de TV-serie ` Vreemde Tralies'
en de website www.drugssmokkel.nl vormen de basis voor de te verzorgen
voorlichting aan deze groep.
Het ministerie verwacht met deze doelgroepgerichte voorlichting zoveel
mogelijk te voorkomen dat (nog meer) Nederlanders drugs gaan
smokkelen. Door de verschillende doelgroepen meer gericht te
informeren en voor te lichten over de risico's en gevolgen van
drugssmokkel hoopt het ministerie een bijdrage te leveren aan het
terugdringen van de stroom (Nederlandse) drugssmokkelaars.
In hoeverre het bij de groepen op wie de voorlichting is gericht
bekend is waar ze deze informatie kunnen vinden, is meegenomen in het
onderzoek dat onder verantwoordelijkheid van het WODC werd uitgevoerd
en waarover u separaat zult worden geïnformeerd.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe andere landen in dit verband de
voorlichting aanpakken. EU-lidstaten met meer dan 1500 gedetineerden
in het buitenland doen aan enige vorm van voorlichting aan de burger.
In de regel zijn dit algemene, vaak eenmalige campagnes vergelijkbaar
met de `Wijs op Reis' -campagne die het ministerie van Buitenlandse
Zaken jaarlijks verzorgt. Enkele landen (Frankrijk, Portugal, Spanje
en het Verenigd Koninkrijk) kennen een meer uitgewerkte
voorlichtingscampagne als hierboven beschreven. Meestal wordt deze
onder verantwoordelijkheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken
uitgevoerd.
4. Verschuivende drugshandelroutes
De leden van de fracties van CDA en VVD stellen terecht dat
drugshandelroutes verschuiven. Zij vragen of er acties zijn ingezet
ter remming van verschuivende drugshandelroutes als gevolg van
aangescherpte controles bij de douane voor reizen vanaf Suriname en de
Nederlandse Antillen.
Nederland heeft geen zeggenschap over het opsporingsbeleid van andere
landen en kan daardoor maar beperkt invloed uitoefenen op
smokkelroutes. Daar waar Nederland goede samenwerkingsrelaties heeft
(bijvoorbeeld de Nederlandse Antillen, Aruba, Suriname, de EU) wordt
geprobeerd deze zoveel mogelijk te benutten om gezamenlijk
drugssmokkelroutes aan te pakken. Zo heeft Nederland in Suriname bij
het oprichten op de Johan Adolf Pengel luchthaven van een zgn.
JAP-team, waarin politie, militaire politie en douane samenwerken, ter
verhoging van de effectiviteit van de controles van dit team op
verzoek van Suriname gerichte training en instructie gegeven. Dat de
verscherpte controle in Suriname in combinatie met maatregelen in
Nederland ertoe geleid heeft dat het aantal Nederlandse gedetineerden
in Suriname afgenomen is, lijkt door de cijfers te worden gestaafd.
Uit de bij het ministerie van Buitenlandse Zaken bekende gegevens
blijkt dat het aantal Nederlanders dat gearresteerd (en geregistreerd)
werd in Suriname inderdaad is teruggelopen (2005: 160, 2006: 132 en
2007: 95). Echter niet bekend is of voor potentiële smokkelaars de
verscherpte controle uitsluitend een rol gespeeld heeft bij hun
overweging de route te mijden.
Het aantal in Suriname geregistreerde gedetineerde Nederlanders is
sinds 2005 gedaald van 83 tot 55 per eind 2007. Naast een verminderde
instroom (arrestaties) is ook een milder strafregime debet aan de
daling van het aantal gedetineerden. Immers, doordat `kleine' koeriers
de laatste jaren in Suriname een relatief korte straf krijgen
(gemiddeld 6 tot 9 maanden) is over een heel jaar gemeten de
`doorstroom' van gedetineerden vergroot.
5. Bezoekfrequentie en bezoekplanning 2008
Leden van de fracties van CDA, PvdA en SP hebben vragen gesteld die te
maken hebben met de bezoekfrequentie en bezoekplanning. Ik begrijp uw
bezorgdheid met betrekking tot de mogelijkheid tot het minder
intensief volgen van bepaalde gedetineerden. Indien een gedetineerde
minder dan tweemaal per jaar wordt bezocht, gebeurt dat nadat daarover
overeenstemming is bereikt met betrokkene. Daarnaast wordt daarbij een
zorgvuldige beoordeling gemaakt van de detentieomstandigheden en de
mogelijkheden de ambassade te alerteren in geval van onvoorziene
problemen.
Met de honderden rechtszittingen waarop Nederlandse gedetineerden
jaarlijks verschijnen is het niet mogelijk al deze zittingen bij te
laten wonen door medewerkers van ambassades. Voor het overgrote deel
van de zittingen is dat ook niet opportuun. De advocaat van een
verdachte moet in eerste instantie de rechtsgang beoordelen en kan
daarin ook proactief zijn en de ambassade indien nodig alerteren.
Ambassades besteden extra aandacht aan gedetineerden die nog in
voorarrest zitten. Indien indicaties bestaan dat de rechtsgang in het
geding zou kunnen zijn, dan zal de betreffende ambassade de rechtsgang
actief volgen en zonodig de lokale autoriteiten aanspreken.
Op dit moment hebben nog niet alle posten de planning voor de
gedifferentieerde bezoekfrequentie afgerond. Hierdoor bestaat nog geen
compleet beeld. Op basis van de tot nu toe ontvangen planningen kan
gesteld worden dat in Colombia een drietal gedetineerden niet bezocht
kan worden omdat de gevangenissen zich in te onveilig gebied bevinden.
Deze gedetineerden zijn ec hter vrijwillig overgeplaatst naar deze
gebieden en zijn ervan op de hoogte dat de ambassade hen niet kan
bezoeken. Daarnaast zijn er inmiddels enige gedetineerden bekend die
akkoord gaan met minder dan twee bezoeken per jaar. Het gaat hierbij
vaak om bipatride gedetineerden die in het land van hun tweede
nationaliteit gedetineerd zijn en voldoende begeleiding ondervinden
van hun lokaal aanwezige familie. De ambassades zullen rapporteren in
hoeverre de bezoekplanning is gerealiseerd en ik zal u op de hoogte
stellen van mijn bevindingen dienaangaande.
6. Stichting Epafras
Leden van de CDA-fractie hebben vragen gesteld over de inzet van
Stichting Epafras. Het ministerie van Buitenlandse Zaken kent Epafras
in 2008 een subsidie toe van
EUR 660.000. De afgelopen weken heeft intensief overleg plaatsgevonden
met Epafras over de invulling van de extra middelen. Binnenkort dient
Epafras een definitief plan in,waarin de extra activiteiten nauwkeurig
zijn omschreven.
Op de vraag hoe de indeling van de bezoeken van Epafras-medewerkers
wordt bepaald, kan ik zeggen dat gedetineerden in principe minimaal
tweemaal per jaar bezocht worden door een medewerker van de ambassade.
Ambassades bepalen zelf aan de hand van de situatie van de
gedetineerde of een bezoek van een medewerker of de ambassadeur
opportuun is.
Bezoeken van een medewerker van Epafras worden in beginsel als
complementair beschouwd vanwege de door Epafras geboden pastorale
bijstand. Epafras heeft zich bereid verklaard in overleg ook een
aantal taken van een ambassademedewerker tijdens een bezoek uit te
kunnen voeren indien opportuun. Epafras streeft ernaar gedetineerden
die daar behoefte aan hebben, tweemaal per jaar te bezoeken.
Het ministerie van Buitenlandse Zaken kan geen rechtsbijstand verlenen
aan gedetineerden in het buitenland. Het ministerie ziet toe op een
correcte toepassing van het lokale rechtssysteem zonder zich daarin te
kunnen mengen.
7. Indexering giften
De leden van de fractie van het CDA onderkennen dat een vergaande
indexering van de 30-Euro gift ondoenlijk is, maar vragen zich af
waarom er niet gekozen is voor enige, meer algemene vorm van
indexering, bijvoorbeeld per regio. Ik heb deze afweging ook gemaakt.
Dat uiteindelijk niet gekozen is voor een meer regionale indexering,
is terug te voeren op het probleem dat het kostenniveau binnen een en
hetzelfde land geregeld van detentieinrichting tot detentieinrichting
dermate verschilt en soms ook nauwelijks enige relatie vertoont met
het prijspeil in dat bepaalde land. Op het moment dat er voor gekozen
wordt om hier een gemeenschappelijke indexering aan te verbinden
worden gedetineerden in de relatief dure detentieinrichtingen
onevenredig getroffen. Hier kan nog aan toegevoegd worden dat ook
grote verschillen per detentieinrichting bestaan in het aanbod van
levensmiddelen en andere elementaire goederen. Voor een deel is het
dus feitelijk appels met peren vergelijken. Ook zijn er verschillen
tussen detentieinrichtingen in hetgeen gratis aangeboden wordt aan
gedetineerden. Dit alles overziende en verwijzend naar hetgeen ik
hierover voorts in mijn brief van 4 december schreef, blijf ik bij
mijn standpunt dat een indexering van de 30-euro niet opportuun is.
De overgrote meerderheid van EU-lidstaten verstrekt geen vaste
tegemoetkoming aan in het buitenland gedetineerde onderdanen. Bekend
is dat Frankrijk, Portugal en Zweden op ad hoc basis financiële
tegemoetkomingen verstrekken. Voorzover bekend hanteren slechts Spanje
en België een vergelijkbare maatregel. België keert EUR 50,00 per
maand uit aan gedetineerden in ontwikkelingslanden die bewezen niet
over eigen financiële middelen beschikken. Spanje geeft consulaire
medewerkers discretionaire bevoegdheid tot maximaal EUR 120,00 per
maand te verstrekken in landen met ontoereikende
detentieomstandigheden. Geen van de genoemde landen hanteert een
prijsindexering.
8. Rol ambassades bij de keuze van een advocaat
De leden van de SP-fractie vragen naar de praktijk waar het gaat om
het vinden van een geschikte (lokale) advocaat voor de Nederlandse
gedetineerde. In de praktijk werken veel ambassades met een overzicht
van advocaten die in dat land beschikbaar zijn voor rechtsbijstand, en
met wie er redelijk tot goede ervaringen zijn.
Deze overzichten bieden de betrokken Nederlanders de gelegenheid zich
wat breder te oriënteren en een eigen afweging te maken. De ambassade
noch het departement kunnen instaan voor de kwaliteit van de bijstand
die geleverd zal worden.
Ingeval van consulaire bijstand aan Nederlandse gedetineerden in het
buitenland wordt grote terughoudendheid betracht met betrekking tot de
buitenlandse rechtsgang. Dit om zelfs maar de schijn van inmenging te
voorkomen. Als er vermoedens bestaan dat een onderdaan geen eerlijk
proces krijgt, kan besloten worden bij het proces aanwezig te zijn en
ingeval van onregelmatigheden een klacht in te dienen bij de
autoriteiten.
Ook kan door een ambassade een vertrouwensadvocaat worden
ingeschakeld. Deze vertrouwensadvocaat zal dan onderzoek doen naar de
rechtsgang en hierover rapporteren. De vertrouwensadvocaat adviseert
de ambassade en treedt niet op als raadsman voor gedetineerde.
9. Afhandeling brieven van o.a. advocaten
De leden van de SP-fractie geven aan vernomen te hebben dat het
voorkomt dat advocaten op hun brieven aan de ambassade, het ministerie
van Buitenlandse Zaken of het ministerie van Justitie geen antwoord
krijgen. Indien hiermee bedoeld wordt dat het voorkomt dat advocaten
geen inhoudelijke informatie over de gedetineerde Nederlander
verstrekt krijgen, dan kan ik dat bevestigen. Ik verwijs hiervoor
nadrukkelijk naar de Wet Bescherming Persoonsgegevens, die het niet
toestaat dat derden, zonder machtiging van betrokken gedetineerde,
informatie verstrekt krijgen. Informatie wordt uitsluitend verstrekt
aan een door de gedetineerde aangewezen contactpersoon of op basis van
een gerechtelijk bevel.
In algemene zin kan ik over de behandeling van correspondentie melden
dat zowel de ambassades als de directies van het ministerie van
Buitenlandse Zaken geïnstrueerd zijn correspondentie volgens de
daartoe gestelde richtlijnen van de Nationale ombudsman af te
handelen. De Nationale ombudsman heeft in zijn laatste onderzoek
geconcludeerd dat het ministerie van Buitenlandse Zaken over het
algemeen correspondentie behoorlijk afhandelt. Daarmee wil ik echter
niet uitsluiten dat in een incidenteel geval een brief onbeantwoord
blijft, bijvoorbeeld omdat deze in het ongerede is geraakt.
10. Individuele zaken Bolt en Al Mansouri
De leden van de CDA-fractie vragen naar de laatste stand van zaken ten
aanzien van gedetineerden Bolt, in Frankrijk en Al Mansouri in Iran.
De leden vragen of de berichtgevingen kloppen dat beide slechts met
consulaire afgevaardigden contact hebben en praktisch niet met de
buitenwereld. Mij is niet bekend op welke berichtgevingen het CDA
doelt, maar ten aanzien van Al Mansouri is het zo dat de Iraanse
autoriteiten niet toestemmen dat hij bezoek ontvangt van Nederlandse
consulaire vertegenwoordigers. Iran stelt zich immers op het standpunt
dat Al Mansouri Iraniër is en men staat om die reden niet toe dat hij
consulaire bijstand ontvangt van de Nederlandse vertegenwoordiging in
Teheran. Het hebben van de Nederlandse nationaliteit naast de Iraanse
heeft voor de Iraanse autoriteiten geen relevantie. Na intensief
aandringen onzerzijds heeft Iran, naar eigen zeggen bij wijze van
politiek gebaar, er in toegestemd dat een lid van een ambtelijke
delegatie medio november een eenmalig bezoek aan hem heeft mogen
brengen. Iran staat wel toe dat Al Mansouri door familie wordt bezocht
en ook mag hij verscheidene keren per maand telefonisch contact hebben
zijn vrouw in Nederland. De in Iran woonachtige familie van Al
Mansouri maakt, voorzover mij bekend, met enige regelmaat gebruik van
de mogelijkheden hem te bezoeken.
In november 2007 informeerde de minister van Justitie de Kamer, mede
namens mij, over de heer Bolt naar aanleiding van vragen van het lid
De Wit (SP). Deze vragen werden ingezonden op 2 november 2007 met
kenmerk 2070804070.
De heer Bolt is op 20 mei 2005 aan Frankrijk overgeleverd en zit
sindsdien in dat land in voorarrest. De duur van het voorarrest in
Frankrijk is naar Nederlandse maatstaven lang. De Franse autoriteiten
hebben aangegeven dat deze duur het gevolg is van de aard en omvang
van het strafrechtelijk onderzoek waarvan de zaak tegen de heer Bolt
deel uitmaakt. Het gaat om een langlopend onderzoek inzake een
omvangrijke criminele organisatie. De te verrichten
onderzoekshandelingen vergden veel tijd en capaciteit, in afwachting
waarvan de verdachten niet op vrije voeten zijn gesteld, omdat
onderzoeksbelangen zich daartegen verzetten en omdat het vluchtgevaar
te groot wordt geacht. Inmiddels is het onderzoek tegen de heer Bolt
en dertien medeverdachten afgerond en is een datum bepaald voor
inhoudelijke behandeling door de rechter. De Franse autoriteiten
hebben de minister van Justitie bericht dat aan de heer Bolt is
meegedeeld dat het onderzoek ter terechtzitting van 5 tot 20 mei 2008
zal plaatsvinden.
De vraag of de heer Bolt in afwachting van zijn proces in detentie
blijft, is aan de Franse justitiële autoriteiten. Het is niet aan de
Nederlandse autoriteiten om daarin te treden. De Franse wetgeving
biedt de heer Bolt overigens te allen tijde de mogelijkheid om bij de
rechter te verzoeken om vrijlating. Tegen de hierop te nemen
rechterlijke beslissing staat vervolgens hoger beroep open.
De Nederlandse ambassade in Parijs heeft de lange duur van het
voorarrest aangekaart bij de Franse autoriteiten. Naast het feit dat
toezicht wordt gehouden op de rechtsgang heeft de ambassade vanaf het
moment van zijn arrestatie aan de heer Bolt de gebruikelijke
consulaire bijstand verleend.
In tegenstelling tot hetgeen de fractieleden van het CDA uit de
berichtgeving hebben opgemaakt, heeft de heer Bolt contact met veel
instanties, waaronder de Nederlandse ambassade in Parijs, Reclassering
Nederland, advocaten in Frankrijk en Nederland, media,
overheidsinstanties in Frankrijk en Nederland, zakenmensen, etc. Hij
wordt geregeld bezocht. Zo werd hij inmiddels zeven keer (januari,
augustus, december 2006, maart, oktober, november en december 2007)
door een medewerker van de Nederlandse ambassade en vier keer (juli,
oktober, november en december 2007) door Reclassering Nederland
bezocht. Daarnaast had de heer Bolt contact met familie, dominees,
enzovoort. Dat soort bezoeken worden echter niet door het ministerie
van Buitenlandse Zaken geregistreerd. Bezoek aan gedetineerden door
medewerkers van de Nederlandse ambassade (danwel consulaat) of door
Reclassering Nederland, wordt vooraf gepland.
11. Thailand
De leden van de SP-fractie laten zich in positieve zin uit over de
wijze waarop Ambassade Bangkok bezoekende families van gedetineerden
begeleidt. Dat is goed te vernemen. De fractie van de SP vraagt zich
in dit verband af of het ministerie hier zicht op heeft. Ik kan de SP
antwoorden dat het ministerie zicht heeft op bezoekende familieleden
voorzover deze hun bezoek vooraf aan dit ministerie of aan de
ambassade melden. In het bevestigende geval zal bemiddeling worden
aangeboden bij het maken van bezoekafspraken. Daarnaast worden
familieleden van gedetineerden in landen waar het moeilijk is
afspraken en bezoekerspassen te regelen bij het begin van de detentie
standaard aangeraden hun bezoeken van te voren af te stemmen met het
Ministerie. Dit om zo veel mogelijk teleurstellingen bij aankomst te
voorkomen. In de regel komen veel afspraken uiteindelijk naar
tevredenheid tot stand. Alle bemiddeling door ambassade en ministerie
ten spijt, komt het evenwel voor dat gewenste bezoeken niet tot stand
komen, of dat op het laatste moment de lokale autoriteiten data,
tijdstip en duur van het bezoek wijzigen.
12. Overleg posten met lokale autoriteiten
De leden van de VVD-fractie vragen naar een appreciatie van de
effectiviteit van de inzet van Nederlandse posten richting het land
van detentie. In het algemeen gesproken kan worden vastgesteld dat
aandacht van de posten er toe leidt dat lokale autoriteiten of
gevangenisdirecties grotere prioriteit hechten aan een bepaald
probleem in relatie tot detentieomstandigheden en rechtsgang. In
sommige gevallen kan volstaan worden met een telefonische navraag door
een consulaire medewerker, in andere gevallen zal een afspraak door de
Chef de Poste wenselijk zijn. Daar waar nodig zal ik ook zelf mijn
ambtgenoot benaderen om bepaalde nijpende kwesties aan de orde te
stellen. Wanneer sprake is van detentieproblemen die een groot aantal
gedetineerden raken, ook van andere nationaliteiten, is een
EU-demarche een geëigend middel. De effectiviteit van deze
diplomatieke middelen blijft evenwel ook afhankelijk van het vermogen
en de bereidheid van lokale autoriteiten om een antwoord te bieden op
bepaalde problemen.
13. Tevredenheidsmeting
De leden van de PvdA-fractie vragen of er een tevredenheidsmeting
onder gedetineerden in het buitenland is geweest. Een dergelijke
meting is tot op heden niet onder de gedetineerden uitgevoerd. Wel
wordt inmiddels met een externe partij oriënterend gesproken over een
uit te voeren evaluatie volgens dezelfde methodiek die toegepast is
bij een onderzoek naar de begeleiding van gedetineerden in Nederland.
In hoeverre een en ander geëxtrapoleerd kan worden naar de situatie
van Nederlandse gedetineerden in het buitenland is echter de vraag. De
consulaire bijstand die dit ministerie in het buitenland verleent, kan
zeker niet hetzelfde brede terrein aan voorzieningen bestrijken waar
gedetineerden in Nederland aanspraak op kunnen maken.
14. WOTS
Verschillende fracties stelden vragen over de WOTS. Een van de vragen
was of ik een overzicht kan geven van de overnames van gedetineerden
welke momenteel op basis van de WOTS plaats hebben.
In het geautomatiseerde systeem Prison dat beoogt individuele dossiers
samen te stellen van in totaal ruim 2600 gedetineerden in het
buitenland, wordt per situatie nauwkeurig bijgehouden wat de status is
van de procesgang. In ieder dossier wordt geregistreerd of betrokkene
een WOTS-verzoek heeft ingediend indien het land van detentie is
aangesloten bij het VOGP (zie 2). Sinds in januari 1988 de WOTS in
werking trad heeft het ministerie van Justitie circa 4400 verzoeken
ontvangen om overbrenging van gevonniste personen. Er zijn in die
periode circa 1500 gedetineerden overgebracht.
U stelde daarnaast de vraag of het zo is dat gedetineerden, van wie
het aannemelijk is dat ze eenmaal terug in Nederland op vrije voeten
komen vanwege de lagere Nederlandse maatstaf, moeilijker of zelfs niet
op basis zijn WOTS worden uitgeleverd en indien dit zo is, of ik
hieromtrent een appreciatie kan geven?
In het kader van het Verdrag Overbrenging Gevonniste Personen (VOGP)
van de Raad van Europa of van een bilateraal Wots-verdrag kunnen
Nederlandse gedetineerden in landen die aldus een verdragsrelatie met
Nederland hebben een verzoek indienen tot het uitzitten van de straf
in Nederlandse detentie. Het toepasselijke verdrag bepaalt of er bij
terugkeer in Nederland sprake zal zijn van omzetting van de straf naar
Nederlandse maatstaven, of voortzetting van het buitenlandse
strafvonnis. Indien er een keuzemogelijkheid is kunnen staten die
bezwaar hebben tegen de in Nederlandse gangbare straftoemeting, aan
een overbrengingsverzoek de voorwaarde
verbinden dat Nederland de procedure van voortgezette
tenuitvoerlegging
toepast. In dat geval legt Nederland het buitenlandse vonnis ten
uitvoer, maar niet verder dan het in Nederland geldende strafmaximum.
In de praktijk worden overbrengingsverzoeken niet op de in de vraag
bedoelde grond afgewezen. Het nieuwe WOTS-beleid van mijn collega van
Justitie (zie TK 2007-2008, 31 200 VI, nr 30) geeft hier overigens nog
meer flexibiliteit doordat de datum van vervroegde invrijheidstelling
kan worden opgeschort.
15. Bipatriden-problematiek
De kwestie Al Mansouri brengt mij op de problematiek van de bipatride
gedetineerden. De leden van de CDA-fractie dringen er op aan dat ook
de consulaire bijstand aan deze groep Nederlanders wordt verbeterd. Ik
ben het op dit punt geheel eens met de leden van de CDA-fractie. In
landen waar de consulaire toegang tot deze categorie gedetineerden
problematisch of onmogelijk is (o.a. Turkije, Iran, Eritrea) is hier
ook geregeld aandacht voor gevraagd bij de lokale autoriteiten. Deze
inspanningen zijn tot nu toe beperkt succesvol geweest en hebben er
toe geleid dat incidenteel bipatride Nederlanders bezocht mochten
worden - vaak slechts eenmalig, met uitzondering van Eritrea -. Een
structurele oplossing is er voor deze problematiek echter nog niet.
Wel kan geconcludeerd worden dat andere landen dezelfde problemen
ervaren als het gaat om toegang tot hun bipatride gedetineerde
landgenoten, met name in islamitische landen. In veel andere landen
speelt de problematiek overigens nauwelijks en zijn goed
bezoekafspraken te maken. Kern van het probleem is het gegeven dat het
Verdrag van Wenen inzake Consulaire Betrekkingen (1963) geen
expliciete bepalingen kent voor het bezoeken van bipatride
landgenoten. Art 36 van dit verdrag regelt consulaire toegang tot
onderdanen van de zendstaat. Het land van detentie kan er evenwel voor
kiezen dubbele nationaliteit niet te erkennen, en alleen uit gaat van
de `eigen' nationaliteit van de gedetineerde. Art 36 van hoger genoemd
verdrag biedt hiervoor geen uitweg, anders dan dat de andere staat een
beroep kan doen in de geest van Art 36 handelen en terzake bilaterale
afspraken te maken. Met een land als Marokko zijn hierover destijds
goede afspraken gemaakt. Met andere veelal islamitische landen is dit
tot op heden echter niet gelukt. Ik zal mij hiervoor evenwel blijven
inspannen.
16. Uitbreiding posten
De PvdA-fractie vraagt zich terecht af of uitbreiding van de personele
capaciteit wordt overwogen. Op dit moment is dat evenwel niet mogelijk
in verband met de tenuitvoerlegging van de zgn. taakstelling. De in
mijn brief van 4 december 2007 genoemde bezoekdifferentiatie alsmede
het waar mogelijk en wenselijk extra inzetten van
Reclasseringsvrijwilligers of vertegenwoordigers van Epafras dienen
ertoe bij te dragen dat de posten de toename van gedetineerden in de
huidige bezetting kunnen opvangen. Dat op sommige posten
desalniettemin knelpunten kunnen ontstaan valt niet uit de sluiten. Ik
zal mij alsdan op de ontstane situatie beraden.
* Ministerie van Buitenlandse Zaken
* Bezuidenhoutseweg 67
* Postbus 20061
* 2500 EB Den Haag
* Tel.: 070-3 486 486
* Fax: 070-3 484 848
* Internet: www.minbuza.nl
Ministerie van Buitenlandse Zaken