Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

De Voorzitter van de Eerste Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20017
2500 EA DEN HAAG

Den Haag Ons kenmerk
4 maart 2008 WJZ/2008/3747 (2618)

Onderwerp
Vragen bij behandeling van het wetsvoorstel tot
wijziging van de Leerplichtwet 1969 met betrekking tot criteria voor scholen als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3, van die wet
(Handelingen I 2006/07, blz. 38-1241-1242)

Op 10 juli jl. heeft in de Eerste Kamer de behandeling plaats gevonden van bovengenoemde wetsvoorstel. Na afloop van deze behandeling is het wetsvoorstel met algemene stemmen aangenomen.

Tijdens de behandeling heeft de heer Van de Beeten van de CDA-fractie enkele vragen gesteld met betrekking tot het karakter van de bindende adviezen van de Inspectie voor het onderwijs (hierna: inspectie) en van de Minister aan de leerplichtambtenaar in relatie tot het begrip "besluit" zoals opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarbij heeft de heer Van de Beeten gevraagd naar de opvattingen van de Minister van Justitie op dit punt. Ik heb zijn vragen aan de Minister van Justitie voorgelegd en in deze brief wil ik u van zijn en mijn bevindingen op de hoogte te stellen.


1. Bindend advies van de inspectie
De heer Van de Beeten is van mening dat er door de mogelijkheid van bezwaar en beroep sprake zou zijn van complicaties in de uitvoering doordat niet duidelijk is of er sprake is van een besluit van de Minister of van een besluit van de inspectie.

De Minister van Justitie heeft aangegeven dat er een gerede kans bestaat dat het advies van de inspectie of de Minister van OCW door de rechter als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb zal worden aangemerkt. Het betreft namelijk een advies dat door de leerplichtambtenaar moet worden gevolgd. Het advies van de inspectie houdt zelf al het oordeel in over de vraag of een onderwijsvoorziening een school is als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3 van de Leerplichtwet 1969 (hierna: Leerplichtwet) en lijkt daarmee op rechtsgevolg gericht. Gevolg is dat belanghebbenden tegen een advies van de inspectie over bovengenoemde vraag naar alle waarschijnlijkheid bezwaar kunnen maken en eventueel later beroep in kunnen stellen. Het oordeel Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl

blad 2/2

van de leerplichtambtenaar dat op het advies van de inspectie volgt is niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb aan te merken, omdat dit oordeel al wordt gegeven in het advies van de inspectie.

De beslissing van de leerplichtambtenaar tot toezending van een proces-verbaal op grond van artikel 22, vierde lid, van de Leerplichtwet, aan de officier van justitie, is geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, waartegen bezwaar en beroep openstaat. Artikel 1:6 van de Awb bepaalt namelijk dat de hoofdstukken 2 tot en met 8 en 10 van de Awb niet van toepassing zijn op (onder meer) de opsporing en vervolging van strafbare feiten, alsmede tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Deze opvatting is in lijn met hetgeen ik tijdens de behandeling van het wetsvoorstel heb aangegeven.


2. Karakter van de beslissing van de Minister om geen advies te geven aan de leerplichtambtenaar Daarnaast heeft de heer Van de Beeten gevraagd of er ook bezwaar en beroep mogelijk zou kunnen zijn als de Minister besluit geen advies te geven aan de leerplichtambtenaar na een melding op grond van artikel 14 van de WOT.

Indien een dergelijk advies van de Minister van OCW als een besluit is aan te merken (zie antwoord op de eerste vraag) dan staat tegen een schriftelijke weigering voor belanghebbenden bezwaar en beroep open op grond van artikel 6:2 van de Awb. Een andere mogelijkheid is nog dat de melding van de inspectie zodanig specifiek is dat deze als een aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Awb kan worden aangemerkt (verzoek van belanghebbende om een besluit te nemen). In dat geval is de afwijzing daarvan aan te merken als een beschikking in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Awb, waartegen bezwaar en beroep openstaat.


3. Het advies van de inspectie richt zich tot de leerplichtambtenaar en niet tot B&W Tot slot heeft de heer Van de Beeten de vraag aan de orde gesteld of de constructie van het in de Leerplichtwet opnemen dat het advies zich richt tot de leerplichtambtenaar, terwijl B&W belast is met de uitvoering van de wet, wellicht een gekunstelde constructie is.

Een advies van de Minister van OCW, rechtstreeks aan de Leerplichtambtenaar, zal gelet op de praktijk bij uitvoering van de Leerplichtwet (waarbij de leerplichtambtenaar namens B&W het voortouw heeft) naar alle waarschijnlijkheid niet tot problemen leiden. Anderzijds zijn de beslissingsbevoegdheid en het toezicht van de Leerplichtwet in die wet wel formeel opgedragen aan B&W (zie ook artikel 16 van de Leerplichtwet). De opvatting van de Minister van Justitie is dan ook dat het juridisch zuiverder lijkt om in de Leerplichtwet op te nemen dat een advies wordt uitgebracht aan B&W.

De Staatssecretaris van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap,

Sharon A.M. Dijksma