4-3-2008
Beleidsdebat "De toekomst van de advies- en kennisinfrastructuur"
Graag wil de VVD-fractie een bijdrage leveren aan het themadebat over
de advies- en kennisinfrastructuur. Ik zie deze bijdrage als een
eerste dialoog met de minister en met collega-fracties. Het debat zal
na vandaag zeker nog een vervolg krijgen.
De Nota Vernieuwing Rijksdienst heeft de gemoederen in beweging
gebracht. Er moet een reguliere bezuinigingsoperatie worden
doorgevoerd in de departementale adviesraden. Dus dringt zich de vraag
op hoe deze op zinvolle wijze kan worden ingevuld. Het slechtste wat
kan gebeuren is de eenvoudige kaasschaafmethode: alle raden leveren
wat in en voor het overige gaat het afgeslankte leven gewoon door. Dit
lijkt me een slechte keuze. Een optie die daar overigens dicht
bijkomt, is de combinatie van afslanking en een sectorale samenvoeging
van de raden. Ook dan dreigen fundamentele discussies en onderbouwde
keuzes uit de weg te worden gegaan. Intussen spreekt de genoemde Nota
wel degelijk over een geïntegreerde beleidsvorming en herinrichting
van de adviesstructuur. De termen waarmee die doelstelling worden
onderbouwd stellen de VVD-fractie echter niet geheel gerust. Gesproken
wordt over `de inrichting van een slanker, evenwichtiger en flexibeler
kennis- en adviesstelsel', gericht op `strategisch advies over grote
vraagstukken'. Dit soort terminologie lijkt pretentieus, maar leidt in
de praktijk maar al te gemakkelijk tot algemeenheden die echte
discussies en keuzes uit de weg gaan. Er moet voor worden gewaakt een
oneigenlijke vernieuwing te maskeren met modieuze begrippen. Anders
dreigen verheven woorden als `ontkokering', `optimalisatie',
`dynamiseren', `evenwichtiger' en `flexibeler' niet meer dan optische
rechtvaardigingen te worden voor de eigenlijke inzet, een
bezuinigingsoperatie. In dat geval maakt samenvoeging zo'n afslanking
alleen maar eenvoudiger. Daar hebben we het pretentieuze jargon echter
niet voor nodig. Nu is er voor samenvoeging wat te zeggen. Een
integrale, interdepartementale vraagstelling en aanpak van het
advieswerk heeft immers voordelen. Maar nogmaals, dit soort operaties
mag niet leiden tot een beetje minder van hetzelfde.
Allereerst een opmerking over de bestuurlijke verantwoordelijkheid van
deze operatie. De VVD-fractie betreurt het dat het veranderingsproces
tot nog toe is aangestuurd door `een programma SG in overleg met de
raden zelf'. Met een dergelijke formule dreigt het bestuur het
initiatief uit handen te geven. Mijn vraag aan de minister is, waarom
het kabinet deze discussie niet naar zich toe heeft getrokken en
daaraan zelf leiding heeft gegeven. Waarom is er niet expliciet
gekozen voor een inhoudelijke insteek van de inrichting van het
adviesstelsel? Waarom heeft de minister en dergelijke analyse en visie
pas toegezegd nadat de Tweede Kamer recent om `een diep(-er)gaande
analyse van de problemen in de advies- en kennisinfrastructuur' heeft
gevraagd? Wil de minister toezeggen, dat ze ook de uitkomsten van het
debat dat wij vandaag voeren in de toegezegde analyse zal meenemen?
Dan kunnen we als Eerste Kamer vandaag een boeiend schot voor de boeg
geven. Wil de minister aan de hand hiervan met onderbouwde voorstellen
komen? Dan kan het debat op de juiste wijze worden voortgezet,
namelijk op basis van concrete voorstellen door het kabinet.
De VVD-fractie wil op gedegen wijze op de adviesmaterie ingaan.
Uitgangspunt is de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de keuzes.
Als ingrijpende keuzes nodig zijn, is bestuurlijke
verantwoordelijkheid vanzelfsprekend. Daarom mogen fundamentele vragen
niet uit de weg worden gegaan. Willen we eigenlijk wel vaste
departementale of sectorale adviesraden? Wat willen we met dergelijke
vaste adviesraden bereiken? Hoe kan zo'n adviesstructuur een zinvolle
bijdrage leveren aan het werk van de departementen en het openbare
bestuur? Wat moet dus de aard zijn van zinvolle adviezen? Wat moeten
adviesraden bijdragen aan wat departementen zelf niet kunnen of willen
doen? Voor mijn bijdrage aan dit vraagstuk wil ik inspelen op het
antwoord van de regering op vragen uit de Tweede Kamer (zie 31201, nr
24, vraag1). Daar stelt de regering dat ze een vermindering van de
beleidsdruk en beleidsdrukte voorstaat, alsmede een doorbreking van de
verkokering van de beleidsvorming en dus van de departementale
organisatie van de adviesraden. Wellicht kunnen deze stellingen nog
wat worden aangescherpt en vloeien daaruit logische keuzes voort.
Mevrouw de voorzitter, de Nota Vernieuwing Rijksdienst stelt terecht
dat de herinrichting eisen stelt aan de vraagzijde, dus aan de
departementen en de politiek. Wat de Nota daaronder verstaat schiet
echter tekort. Gesteld wordt dat `de departementen hun advies- en
kennisvragen veel duidelijker moeten formuleren' en dat `betere
communicatie' nodig is, een `flexibele dialoog tussen advies en
beleid'. Met een lossere band tussen advies en beleid kan de
VVD-fractie instemmen. Maar die lossere band moet dan wel gebaseerd
zijn op duidelijke beleidskeuzes door de politiek. En dergelijke
keuzes kunnen het niet stellen zonder een gedegen onderbouwing vanuit
een deskundig departement. Als er al behoefte is aan externe adviezen,
dan moet deze behoefte duidelijk gearticuleerd zijn en gebaseerd op
heldere beleidskeuzes vooraf. Zo'n behoefte is wat anders dan een
verlegenheid. Wat niet mag is, dat het kabinet dan wel een minister of
departement er bij complexe situaties of moeilijke keuzen niet zelf
uit durven te komen en het probleem dus eerst maar eens wegzetten of
hopen dat derden de knoop doorhakken. Als zich een legitieme behoefte
aan advisering voordoet, moet de vraagzijde over voldoende eigen
capaciteit beschikken om een inhoudelijk helder adviesverzoek te
formuleren.
Het is de vraag of de departementen hiertoe thans voldoende in staat
zijn. Ik wijs in dit verband op de vergaande afslankingen die zich
binnen de departementen hebben voorgedaan en nog altijd voordoen. Er
verdwijnt thans veel vakkennis. Dit raakt niet alleen de formulering
van het beleid, maar ook de begeleiding van de uitvoering daarvan.
Dergelijke kennis wordt te gemakkelijk overgelaten aan de markt en het
brede veld van instituten. De departementen richten zich daarbij
teveel op het op gang houden van zogenaamde processen. Op de
departementen domineert dan ook het procesmanagement. Heeft zo'n
departement nog wel inhoudelijk greep op de eigen werkvelden? Weet men
nog wel precies waar de problemen en knelpunten zitten? Kan men nog
gericht de leemtes in de eigen kennis en te kiezen beleidslijnen
definiëren en zo adequate vragen aan derden formuleren? Het gaat mij
er niet om dat derden niet mogen worden ingeschakeld bij het
definiëren van beleid en de uitvoering daarvan. Het gaat mij erom dat
dit proces verantwoord en goed begeleid wordt ingevuld. Afgeslankte
departementen mag, maar dan wel met behoud van vakinhoudelijke kennis
en ervaring. En het gaat mij dan niet allen om het beleid (en die
eeuwige, niet te stoppen beleidsvernieuwing), maar vooral ook om een
zorgvuldig beheer van het departementale vakgebied en de daarbij
behorende werkvelden. De Nota gaat te gemakkelijk aan dergelijke zaken
voorbij. Ik wil dit punt samenvatten. De VVD-fractie is van mening dat
kabinet en ministers zelf verantwoordelijk moeten zijn voor de
belangrijkste beleidskeuzes en dat de departementen over voldoende
vakkennis moeten beschikken om dergelijke keuzes te onderbouwen. De
politiek verantwoordelijken moeten zelf het beleid bepalen. Ze moeten
dus keuzes durven en willen maken. De kwestie van legitimiteit van
deze keuzes mag niet worden ontweken en ingevuld door derden. Alleen
op deze basis heeft vervolgens nadere invulling via een gerichte
dialoog met adviesstructuren zin. Voorkomen moet ook worden dat lange
adviesomwegen de politieke besluitvorming traineren en de overheid de
verantwoordelijkheid van en regie op het beleidsproces kwijtraakt.
Zijdelings stelt de Nota dat er ook ruimte moet zijn voor
niet-gevraagde adviezen, zij het `niet teveel' (20% van het totaal als
vuistregel). De VVD-fractie vraagt zich af waarom vaste adviesraden
politici en departementen moeten confronteren met niet-gevraagde
adviezen. Het staat de gehele samenleving toch vrij dit te doen? Ieder
kan zich met wensen en suggesties tot de overheid richten,
bijvoorbeeld via belangengroepen of politieke partijen. Deze
specifieke ruimte voor vaste adviesraden is volstrekt overbodig, welke
adviesstructuur ook gekozen wordt.
De cruciale vraag is intussen, of doorgegaan moet worden met vaste
departementale of interdepartementale adviesraden. Advisering is
nodig, zij het veel minder frequent dan thans de gewoonte is. De
VVD-fractie meent dat advisering beperkt zou moeten worden tot
onderdelen van gecompliceerde kwesties waarvoor het binnen de
departementen aan feitelijke, toegespitste kennis ontbreekt. Op basis
van politieke wilsvorming zijn nu eenmaal afwegingen nodig en daartoe
kan gerichte ondersteuning van buiten behulpzaam zijn. Daar horen dus
niet kwesties bij waarvoor het aan politieke moed ontbreekt en de
vlucht in advisering een uitweg moet bieden. Minder advies vraagt dus
meer bestuurlijke durf en besluitvaardigheid. Zoals gesteld vraagt
minder advies ook voldoende deskundigheid op de departementen: daar
ligt immers de kern van de advisering aan het openbare bestuur. Voor
ondersteunende, aanvullende en feitelijke zaken kunnen gespecificeerde
bureaus of instellingen worden geraadpleegd. Voor dit soort vragen
zijn dus lang niet altijd vaste adviesraden nodig.
Waarheen dan wel met de vaste adviesraden? De VVD-fractie stelt in
deze een vergaande herstructurering voor. Niet alleen moet de
structuur van departementaal georganiseerde adviesraden worden
losgelaten, ook de samenvoeging tot sectorale adviesraden gaat niet
ver genoeg. Gekozen moet worden voor een zeer beperkt aantal volledig
interdepartementale vaste adviesraden, liever niet meer dan 2 à 3.
Deze zouden ondersteunend moeten zijn bij grote, gecompliceerde
vraagstukken die het regeringsbeleid in brede zin omvatten. Gedacht
zou kunnen worden aan kwesties rond wetenschap, technologie en
onderzoek (inbegrepen de grotere ICT vraagstukken) en de problematiek
rond de infrastructuur in de meest brede zin. De afzonderlijke
ministeries moeten uit de integrale advisering eigen specifieke
consequenties afleiden. Voor het overige rest dan de keuze voor
gerichte ad hoc adviezen; daarvoor zijn geen vaste adviesraden nodig.
Dus kunnen de huidige vaste departementale adviesraden worden
opgeheven.
Ook de aard van de advisering eist aandacht. De commissies moeten
deskundig en onafhankelijk zijn. Ze moeten diep in de materie kunnen
doordringen en de vragen zo beantwoorden dat daarmee werkelijk wat
gedaan kan worden. Cliché-adviezen zijn dus uit den boze, zo ook
politiek welgevallige antwoorden. Gebaande wegen kan de overheid zelf
wel bewandelen, daarvoor is geen externe ondersteuning nodig.
Advisering vraagt dus ruimte voor het onvermoede, onverwachte,
tegendraadse. Advisering vraagt niet alleen een overheid die scherp
gerichte vragen kan stellen, maar ook een overheid die haar eigen
uitdaging organiseert, zo niet haar eigen kritische tegenwicht: pas
dan kom je tot gedegen keuzes. Mevrouw de voorzitter, nog een
suggestie inzake de ad hoc adviezen. Bij verstrekkende uitdagingen zou
bij gelegenheid gekozen kunnen worden voor staatscommissies. Als
voorbeeld mag ik verwijzen naar de huidige deltacommissie. Een
staatscommissie dwingt niet alleen tot het zorgvuldig articuleren van
de vragen of opdrachten, maar voorziet ook in een sterke, integrerende
rol van Algemene Zaken. Echter ook staatscommissies mogen niet worden
ingesteld vanwege gebrek aan durf van bewindspersonen. Nog een laatste
opmerking. Het staat het parlement vrij van adviescolleges gebruik te
maken. Toch meen ik dat de Tweede en zeker ook de Eerste Kamer
terughoudend moeten zijn in het inwinnen van dergelijke adviezen.
Vaste en ad hoc commissies moeten in de eerste plaats het kabinet
ondersteunen bij het formuleren van beleid en het doen van voorstellen
aan het parlement. Graag verneem ik de reactie van de minister op
genoemde suggesties.
VVD