Ministerie van Defensie

29-02-2008

Beantwoording vragen over vliegoefeningen boven de Wadden Vraagsteller: Lid Van Velzen (SP)

Hierbij bied ik u, mede namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de antwoorden aan op vragen van het lid Van Velzen (SP) over vliegoefeningen boven de Wadden (ingezonden 28 januari 2008 met kenmerk 2070809890).

DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

drs. J.G. de Vries

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Plein 2
2511 CR Den Haag
Datum 29 februari 2008
Ons kenmerk D/2008004808
Onderwerp Antwoorden op vragen van het lid Van Velzen over vliegoefeningen op de Wadden
Ministerie van Defensie
Postbus 20701
2500 ES Den Haag
Telefoon (070) 318 81 88
Fax (070) 318 78 88
Pagina 1/4
Hierbij bied ik u, mede namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de antwoorden aan op vragen van het lid Van Velzen (SP) over vliegoefeningen boven de Wadden (ingezonden 28 januari 2008 met kenmerk 2070809890). DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE
drs. J.G. de Vries
Ministerie van Defensie
Pagina 2/6
Antwoorden op de vragen van het lid Van Velzen (SP) over vliegoefeningen boven de Wadden (ingezonden 28 januari 2008 met kenmerk 2070809890). 1
Is het waar dat het ministerie van Defensie bij het organiseren van militaire oefeningen in natuurgebieden niet hoeft te voldoen aan de wet? Zo ja, op basis van welke redenering veronderstelt u dat Defensie boven deze wetgeving staat? Is het u bekend dat voor alle activiteiten, dus ook een bestaande militaire oefening, als die significante gevolgen zouden kunnen hebben, er overleg dient plaatst te vinden met het bevoegd gezag om te beoordelen of er een vergunning onder de natuurbeschermingswet 1998 moet worden aangevraagd?
Neen, het ministerie van Defensie moet en wil bij het uitvoeren van activiteiten voldoen aan de toepasselijke regelgeving. Op grond van het beleid zoals opgenomen in de brief van 1 september 2006, (Kamerstuk 30 192, nr. 2), geldt voor bestaand gebruik (waaronder militaire activiteiten) dat in principe door het bevoegde gezag geen vergunningentraject in gang zal worden gezet tot het tijdstip dat de beheerplannen voor de Natura 2000-gebieden zijn vastgesteld. Een uitzondering hierop wordt gevormd door gebieden waar zich een ecologisch urgente situatie voordoet. Verder moet de initiatiefnemer bij bestaand gebruik, wanneer zich een toetsingsmoment voordoet omdat het anderszins vergunningplichtig is, in overleg treden met het bevoegd gezag om te beoordelen of op dat moment een Natuurbeschermingswetvergunning moet worden aangevraagd. Het is dus niet zo dat, al vóór vaststelling van de beheerplannen, bij elke vorm van bestaand gebruik met kans op significante effecten dit overleg plaats hoeft te vinden; dit overleg is gekoppeld aan een toetsingsmoment.
2
Deelt u de mening dat de situatie voor de Schietrange op de Vliehors waarbij zich een ander toetsingsmoment voordoet ook geldt voor het Schietterrein in de Marnewaard? Zo ja, wanneer dient u een aanvraag in het kader van de Natuurbeschermingswet (Nb- Wet) 1998 in? Zo neen, waarom niet?
Ja. Voor het schietterrein Marnewaard is een aanvraag ingediend voor een integrale herziening van de milieuvergunning. In dat kader is een passende beoordeling opgesteld. Het Ministerie van Defensie
Pagina 3/6
ministerie van Defensie is in overleg met het ministerie van LNV om vast te stellen of het nodig is een Nb-wetvergunning aan te vragen.
3
Herinnert u zich het beleid om bestaand gebruik zo veel mogelijk te reguleren in beheerplannen zoals verwoord in de brief van 1 september 2006 1) waarnaar u verwijst in uw antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp? 2) Bent u op de hoogte van het feit dat in dezelfde brief van 1 september 2006 de volgende uitzondering op het bovenstaande staat verwoord:
"Bovenstaande laat onverlet dat de initiatiefnemer bij bestaand gebruik, waarbij zich een toetsingsmoment voordoet, omdat het anderszins vergunningplichtig is (en bijvoorbeeld een Wvo, Wm of visserijvergunning nodig heeft) op het moment dat hij die andere vergunning aanvraagt, ook in overleg moet treden met het op grond van de NB-wet 1998 bevoegd gezag om te beoordelen of op dat moment een NB-wet vergunning moet worden aangevraagd. Criterium daarbij is de mogelijkheid, dat een activiteit significante gevolgen kan hebben. Hiermee wordt invulling gegeven aan de uitspraak van het Europese Hof inzake de kokkelvisserij. Ik zal andere departementen, provincies, gemeenten en waterschappen door middel van een brief verzoeken om de intitiatiefnemer op de vergunningplicht uit de NB-wet 1998 te wijzen"? Ja, zie ook het antwoord onder 1.
4
Bent u op de hoogte van het feit dat voor de Schietrange op de Vliehors een procedure loopt voor een revisievergunning in het kader van de Wet milieubeheer? Deelt u de mening dat, voordat het Alterra onderzoek is afgerond, de mogelijkheid niet valt uit te sluiten dat de luchtmachtactiviteiten significante gevolgen kunnen hebben? Deelt u de mening, gezien bovenstaande geciteerde tekstpassage, dat u voor de Vliehors een vergunningaanvraag in het kader van de NB-wet zou moeten in dienen bij de minister van LNV? Zo ja , wanneer dient u een aanvraag in? Zo neen, waarom niet? Ja, uiteraard is het mij bekend dat het ministerie van Defensie een vergunningaanvraag voorbereidt in het kader van de Wet milieubeheer. Om die reden is intussen overlegd tussen Ministerie van Defensie
Pagina 4/6
de ministeries van LNV en Defensie over de vraag of voor Schietrange de Vliehors in dit stadium een vergunning op grond van de Nb-wet zou moeten worden aangevraagd. Het ministerie van LNV heeft daarbij gemeld dat dit in beginsel aan de orde is wanneer sprake is van mogelijke significante effecten op de natuurwaarden als gevolg van de activiteiten op de Vliehors. Voor de grondgebonden activiteiten op Schietrange de Vliehors lijkt dit niet aan de orde, zodat deze naar verwachting in een beheerplan kunnen worden gereguleerd. Voor haar landelijke militaire vliegactiviteiten, waaronder die rond de Vliehors, zal het ministerie van Defensie een Nb-wetvergunning aanvragen.
5
Kunt u aangeven voor welke militaire activiteiten in het Waddengebied ontheffingen in het kader van de Flora- en faunawet zijn verleend? Zo neen, waarom niet? Deelt u de mening dat voor een aanzienlijk deel van de militaire activiteiten en locaties een ontheffing aangevraagd zou moeten worden? Zo ja, wanneer gaat u ontheffingen voor alle militaire locaties in het waddengebied aanvragen? Zo neen, waarom niet? Er is een ontheffing verleend voor schietactiviteiten vanaf Fort Erfprins. De Flora- en Faunawet is overal van toepassing waar beschermde planten of dieren voorkomen; dat kan ook in gebieden zijn waar militaire activiteiten plaatsvinden. Militaire activiteiten worden niet beschouwd als de meest problematische ingrepen in het Waddengebied (zie het rapport 'Ruimte voor de Wadden', van de Adviesgroep Waddenzeebeleid, maart 2004, bladzijde 17). Voor zover regulering nodig is, zal, voor zover mogelijk, worden ingezet op vrijstelling op grond van een gedragscode. In voorkomende gevallen zal Defensie hierover in overleg treden met het bevoegde gezag. 6
Wanneer is het onderzoek van Alterra naar de ecologische effecten van de oefeningen gereed? Voldoet dit onderzoek aan de vereisten van een zogenaamde Passende Beoordeling? Kan uit het feit dat dit onderzoek plaatsvindt geconcludeerd worden dat de gevolgen van de activiteiten nog niet systematisch beoordeeld zijn? Waarom stelt u in antwoord op eerdere vragen, dus nog vóórdat dit onderzoek is afgerond, dat nadere beperkingen naar aanleiding van dit onderzoek niet wenselijk zijn? 2) Ministerie van Defensie
Pagina 5/6
Aan onderzoeksinstituut Alterra wordt op grond van het onderzoek gevraagd een passende beoordeling op te stellen van de Schietrange de Vliehors. Deze passende beoordeling kan naar verwachting nog dit jaar gereed zijn. Voor veel bestaand (militair) gebruik in het Waddengebied geldt dat het (nog) niet 'systematisch' is beoordeeld. Om die reden bepaalt het Wetsvoorstel voor de wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 in verband met de regulering van bestaand gebruik dat men na formele aanwijzing van het gebied drie jaar de tijd heeft om een beheerplan vast te stellen. Mijn antwoord dat nadere beperkingen niet nodig of wenselijk zijn, had betrekking op de vraag of het wenselijk is nadere restricties op te leggen aan militaire activiteiten als gevolg van de aanmelding van de Waddenzee als werelderfgoed. Daarover heb ik opgemerkt dat uit een aanwijzing tot Werelderfgoed geen verdere regelgeving of beperkingen voortvloeien, en dat er daarom geen reden is méér beperkingen op te leggen dan die voortkomen uit de Derde Nota Waddenzee of uit een passende beoordeling.
7
Is het onderzoek, dat reeds in 2004 in het Structuurschema Militaire Terreinen deel 2/3 werd aangekondigd, naar de mogelijkheden om geluidsemissies te beperken (door maatregelen aan de bron, zoals invoering van geluidsdempers bij de schietbaan op de schietbaan op de Marnewaard), inmiddels afgerond? Zo ja, wat zijn de resultaten en zijn eventuele geluidsdempers reeds toegepast? Zo neen, waarom niet? Neen. Het 25 mm wapensysteem waarmee op de schietbaan Marnewaard wordt geschoten, zal op termijn buiten gebruik worden gesteld. Het onderzoek om het wapensysteem te voorzien van een geluiddemper is om die reden stopgezet. 8
Kunt u uiteenzetten waarom de minimale vlieghoogten in Nederland boven het internationaal erkende Waddengebied wezenlijk verschillen van Duitsland 3)? Deelt u de mening dat Duitsland de bijzondere natuurwaarden en de menselijke natuurbeleving van zijn deel van de Waddenzee beter beschermt door de vastgestelde hogere vlieghoogten dan Nederland voor zijn deel van de Waddenzee doet? Zo neen, bent u bereid dit op korte termijn nader te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?
Ministerie van Defensie
Pagina 6/6
De minimumvlieghoogte voor de burgerluchtvaart in het Waddengebied komt voort uit de trilaterale regeringsconferentie te Stade in 1997 (zie ook Derde Nota Waddenzee, Nota van Toelichting, bladzijde 23). Sinds 2001 is de minimumvlieghoogte voor militaire vliegtuigen boven het Nederlandse deel van het Waddengebied gelijk gesteld aan de civiele minimumvlieghoogte, met uitzondering van militaire helikopters en de benadering van de schietrange op de Vliehors. Nader onderzoek hiernaar acht ik overbodig. De bescherming van het Waddengebied wordt in het Trilateraal Waddenzeeoverleg zoveel mogelijk internationaal afgestemd. Daarbij is niet gebleken dat Duitsland over het algemeen een hogere beschermingsgraad hanteert voor het Waddengebied dan Denemarken en Nederland.
9
Bent u op de hoogte van het feit dat u in het Structuurschema Militaire Terreinen deel 2, gezamenlijk met de ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, reeds in 2004 een evaluatie van de laagvliegoefeningen heeft aangekondigd? Wanneer wordt de Kamer uiterlijk geïnformeerd over de resultaten van de aangekondigde evaluatie over laagvliegen en over het tijdstip wanneer de eventueel hieruit voortvloeiende maatregelen worden genomen?
Naar verwachting wordt de Kamer nog dit jaar geïnformeerd over de evaluatie van de militaire (helikopter) laagvlieggebieden. Schietrange de Vliehors is overigens geen laagvlieggebied, waar deze evaluatie betrekking op heeft.
1) Kamerstuk 30 192 nr. 2
2) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2007-2008, nr. 1025 3) Militärisches Luftfahrthandbuch Deutschland, ENR 5.1-12 versie 5 juli 2007