abcdefgh
de voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Binnenhof 4
2513 AA DEN HAAG
Contactpersoon Doorkiesnummer
-
Datum Bijlage(n)
29 februari 2008 1
Ons kenmerk Uw kenmerk
VenW/DGW 2008/374
Onderwerp
Commissievragen Watervisie
Geachte voorzitter,
Hierbij doe ik u toekomen de antwoorden op de vragen van de vaste commissie voor
Verkeer en Waterstaat over de watervisie "Nederland veroveren op de toekomst".
Het advies van de Adviescommissie Water van 20 december 2007 over de Watervisie zal ik u
samen met mijn reactie erop nog voor het Algemeen Overleg van 27 maart doen toekomen.
In de vragen van de vaste commissie komt een aantal elementen terug, met name op welke wijze
ik van plan ben vorm te geven aan het Nationaal Waterplan en hoe het gedachtegoed van de
Watervisie daarin past. Ook wordt het advies van de Adviescommissie Water regelmatig genoemd.
Alvorens ik inga op de afzonderlijke vragen, geef ik daarom een korte toelichting op het proces om
te komen tot het Nationaal Waterplan.
Het is de planning dat op 22 december 2009 het Nationaal Waterplan naar de Tweede Kamer
wordt gestuurd. Het ontwerp waterplan zal een jaar eerder op 22 december 2008 in de inspraak
worden gebracht samen met de stroomgebiedbeheersplannen die op basis van de Kaderichtlijn
Water worden gerealiseerd. Het opstellen van het Nationaal Waterplan gebeurt in nauwe
samenwerking met de departementen en de andere overheden. Ook maatschappelijke organisaties,
bedrijven en burgers worden betrokken bij de totstandkoming van het waterplan.
Met het Overlegorgaan Water en Noordzee zijn afspraken gemaakt over participatie. Hierin zijn
een groot aantal maatschappelijke organisaties vertegenwoordigd, zoals natuur-, milieu- en
recreatieorganisaties, diverse industrieën, waterbouwers, waterleidingbedrijven en de agrarische en
visserijsector.
Postadres Postbus 20901, 2500 EX Den Haag Telefoon 070 351 61 71
Bezoekadres Plesmanweg 1-6, 2597 JG Den Haag Fax 070 351 78 95
bereikbaar met tram 9 (station hs en cs) en bus 22 (station cs)
VenW/DGW 2008/374
Voor de inhoud van het Nationaal Waterplan is de Watervisie een belangrijke opmaat.
Klimaatbestendigheid, duurzaamheid en integraliteit (intern en extern) zijn leidende thema's.
De inhoud van het Nationaal Waterplan zal in ieder geval bevatten een beschrijving van Nederland
als delta aan het einde van de stroomgebieden Rijn, Maas, Schelde en Eems en liggend aan de
Noordzee, een analyse van de wateropgaven mede in het licht van ontwikkelingen zoals van het
klimaat, een langetermijnvisie (2100), een middellange termijn streefbeeld (2040), de agenda voor
de planperiode 2009-2015 inclusief de financiering van het waterbeleid met een doorkijk naar de
langere termijn. Zoveel mogelijk zal worden aangegeven op welke wijze het waterbeleid
daadwerkelijk tot uitvoering kan worden gebracht.
Een aantal lopende beleidstrajecten, waaronder de iconen van de Watervisie, zal een belangrijke
plaats innemen in het Nationaal Waterplan. Voorbeelden hiervan zijn de reactie op het advies van
de Commissie Veerman, de nota Waterveiligheid 21e eeuw, het beleidskader voor het IJsselmeer en
een ruimtelijk perspectief voor de Noordzee.
Omdat het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten een structuurvisie is op basis van de
nieuwe Wet ruimtelijke ordening, wordt bijzonder aandacht besteed aan de ruimtelijke
doorwerking van het waterbeleid en instrumenten om doorwerking naar andere overheden te
bevorderen.
Een ander belangrijk onderdeel van het Nationaal Waterplan is een kennis- en innovatieagenda.
In het advies van de Adviescommissie Water wordt ingegaan op de Watervisie en worden
aanbevelingen gedaan voor de totstandkoming van het Nationaal Waterplan. Ik ben blij dat het
advies de ingezette koers van de Watervisie ondersteunt. Daarnaast heb ik inmiddels voor een
groot aantal van de aanbevelingen activiteiten in gang gezet ten behoeve van het waterplan. Naast
zaken die ik hiervoor al heb genoemd, zijn dit onder meer het uitvoeren van een evaluatie over de
effectiviteit van het bestaande beleid, een analyse van knelpunten in de uitvoering en een visie op
gebiedsontwikkeling in relatie tot het waterbeheer.
1 Kan er een passage worden opgenomen over bestuurlijke verantwoordelijkheden,
bestuurlijke samenwerking en interdepartementale samenwerking, die de lezer van
de watervisie verzekert van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van op zijn minst
de ministeries van Verkeer en Waterstaat en VROM?
1 De Watervisie is de kabinetsvisie op het waterbeleid en is tot stand gekomen in
overleg met de departementen. Het Nationaal Waterplan dat thans in voorbereiding
is, wordt gerealiseerd in nauwe samenwerking met de ministeries van VROM en
LNV. Met de andere departementen wordt regelmatig afgestemd. Verder vindt
overleg plaats op DG-niveau en tussen de meest betrokken bewindslieden. Ook in
formele zin is het Nationaal Waterplan een product van Verkeer en Waterstaat,
VROM en LNV, omdat het door hen gezamenlijk wordt ondertekend. Hiermee
wordt invulling gegeven aan de gezamenlijke verantwoordelijkheid.
2 Wordt overwogen om spiegelprojecten, die bijvoorbeeld in het kader van Ruimte
voor de Rivier met voorrang ter hand zijn genomen, in de notitie op te nemen om
het nieuwe denken over water daadwerkelijk zichtbaar te maken?
---
VenW/DGW 2008/374
2 Waterbeleid is voortdurend in beweging en ook voortdurend in uitvoering.
Bijvoorbeeld in het kader van de aanpak van Zwakke Schakels en de Maaswerken is
de schop al daadwerkelijk de grond ingegaan. Ook bij het programma Ruimte voor
de Rivier zal dit binnen afzienbare tijd gaan gebeuren. Daarmee wordt heel concreet
in de praktijk vormgegeven aan het nieuwe waterbeleid. Dit zal ook in het Nationaal
Waterplan tot uitdrukking komen.
3 Ziet u weinig heil in het behandelen van de problematiek van afkoppelen in de
Watervisie, of zijn er andere redenen om hiermee terughoudendheid te betrachten
in de notitie?
3 Ik zie afkoppelen van regenwater als een goede maatregel om wateroverlast zoveel
mogelijk te voorkomen en om in het belang van het milieu, zoals het voorkomen
van riooloverstorten, anders met regenwaterafvoer om te gaan. Betrokken partijen
zullen per geval een integrale afweging maken gericht op een duurzame afvoer van
overtollig regenwater tegen de maatschappelijk laagst mogelijke kosten. Van
terughoudendheid is dan ook geen sprake.
4 Hoeveel zullen de lasten voor de burger op het gebied van waterkwantiteit en
waterkwaliteit de komende tientallen jaren naar verwachting stijgen? Is er al een
idee over de verdeling hierbij tussen centrale en decentrale overheden?
4 Voor waterkwaliteit wordt thans een ex-ante evaluatie uitgevoerd door het Milieu-
en Natuurplanbureau. Dit moet inzichtelijk maken wat de kosten en baten van de
Kaderrichtlijn Water zijn en welke lasten voor de burger zijn te verwachten.
Voor wateroverlast en waterveiligheid is thans niet aan te geven wat de
lastenstijging de komende tientallen jaren zal zijn. Vanuit het huidige waterbeleid en
de korte termijn is de stijging bescheiden. Vanwege diverse ontwikkelingen, met
name klimaatverandering, verwacht ik echter, dat in de toekomst additionele
maatregelen nodig zijn om Nederland duurzaam te beschermen en leefbaar te
houden. De Deltacommissie onder leiding van de heer Veerman zal hier zeker nader
op ingaan. Het advies van de commissie krijgt ook een plek in de nota
Waterveiligheid 21e eeuw in het najaar van 2008.
5 Waarom heeft het ministerie van Verkeer en Waterstaat geen stimuleringsregeling
ten behoeve van het verkrijgen van draagvlak bij maatschappelijke organisaties?
Ziet u mogelijkheden voor een stimuleringsregeling om het maatschappelijk
middenveld, zoals natuur- en milieuorganisaties of de recreatiesector, in staat te
stellen ook in de waterdossiers hun bijdrage te leveren?
5 Ik ben van mening dat een stimuleringsregeling niet nodig is. Het ministerie van
Verkeer en Waterstaat heeft de afgelopen jaren reeds intensief met het
maatschappelijk veld samengewerkt op het gebied van het waterbeleid. Zo heeft
het ministerie overleg met diverse maatschappelijke organisatie via het
Overlegorgaan Water en Noordzee. Het overlegorgaan brengt gevraagd en
---
VenW/DGW 2008/374
ongevraagd meningen en standpunten in.
Daarnaast wordt de participatie van maatschappelijke organisaties ook heel gericht
per beleidsthema of project vormgegeven. Zo zijn maatschappelijke organisaties
nauw betrokken geweest bij projecten als Ruimte voor de Rivier en de Kaderrichtlijn
Water.
Ook in de Watervisie is participatie van het maatschappelijke veld een belangrijk
thema. Via diverse activiteiten zoals genoemd in het hoofdstuk "Nederlanders
herontdekken leven met water" wordt vorm gegeven aan betrokkenheid en het
creëren van draagvlak. Voorbeelden zijn de coproducties in het kader van de
campagne Nederland Leeft met Water en het samen optrekken bij
educatieprojecten gericht op jongeren (zie ook vraag 13 over participatie).
6 Bent u bereid om in het Nationaal Waterplan een verder uitgewerkt beeld op te
nemen van de toekomstige ontwikkeling van Nederland (2100) en daarbij ook
aandacht te besteden aan het beleid voor de middellange termijn (2015-2050)?
6 Jazeker. Voor het jaar 2100 zal ik mij mede baseren op het advies van de
Deltacommissie onder leiding van de heer Veerman dat ik in de tweede helft van
2008 hoop te ontvangen. Ook ben ik van plan een doorkijk te geven naar de
middellange termijn 2015-2050.
7 Wordt er in het kader van het opstellen van het Nationaal Waterplan een analyse
gemaakt van de uitvoeringspraktijk van het waterbeleid ten aanzien van knelpunten
in regelgeving en administratieve lasten die uitvoering van het huidige beleid en
toekomstige innovaties belemmeren?
7 Ja. Ook de Adviescommissie Water heeft hierom gevraagd.
8 Wat is uw mening over de stelling van de Adviescommissie Water dat de Watervisie
nog onvoldoende instrumenten biedt om een meer sturende rol van water in de
Ruimtelijke Ontwikkeling in de praktijk waar te maken en dat de structuurvisie
status van het Nationaal Waterplan geen garantie biedt voor daadwerkelijke
ruimtelijke inpassing van water?
8 De Watervisie zelf bevat geen instrumenten, maar het Nationaal Waterplan wel. In
het Nationaal Waterplan zal worden aangegeven welke instrumenten op basis van
de nieuwe Wet ruimtelijke ordening zullen worden ingezet om de doelen te
realiseren. Gedacht kan worden aan het opstellen van AMvB's waarin regels worden
gesteld waaraan provincie en gemeenten moeten voldoen bij het opstellen van hun
ruimtelijke plannen (provinciale structuurvisies en bestemmingsplannen). Ook
andere instrumenten van de Wet ruimtelijke ordening zijn beschikbaar zoals het
maken van inpassingsplannen en het geven van aanwijzingen.
9 Bent u bereid in het kader van de concept gebiedsontwikkeling verschillende
samenwerkingsmodellen tussen rijk en regio te onderzoeken en daarbij ook de
ervaringen met de interbestuurlijke werkwijze rond de Kaderrichtlijn Water, Ruimte
---
VenW/DGW 2008/374
voor de Rivier en het Urgentieprogramma Randstad te betrekken?
9 Het Rijk participeert in diverse projecten met een bovenregionaal belang zoals het
IJsselmeer en de Zuidwestelijke Delta. De ervaringen die daarbij worden opgedaan
en die verder beschikbaar zijn vanuit vele gebiedsprojecten zullen gebruikt worden
om te komen tot een optimale samenwerking tussen verschillende partijen, zowel
overheden als particuliere organisaties.
10 Wat is uw mening over de uitspraak van de Adviescommissie Water dat de huidige
werking van het MKBA- instrumentarium moet worden aangepast waarbij ook meer
kwalitatieve en immateriële aspecten als veiligheid of kwaliteit van de leefomgeving
worden meegenomen?
10 Ik kan mij vinden in de constatering dat het bij watervraagstukken, mede vanwege
meer kwalitatieve en immateriële aspecten die vaak aan waterbaten verbonden zijn,
niet altijd gemakkelijk is een MKBA op te stellen. Dit heeft met name te maken met
het gegeven dat de relaties tussen maatregelen, instrumenten en effecten vaak
bijzonder moeilijk te leggen zijn. Effecten zijn daarnaast vaak ook moeilijk te
monetariseren.
Daarbij teken ik aan dat er reeds een aantal jaren een ontwikkeling gaande is op het
gebied van het MKBA instrumentarium om meer kwalitatieve en immateriële
aspecten als veiligheid of kwaliteit van de leefomgeving beter in maatschappelijke
kosten batenanalyses mee te nemen en deze zo mogelijk te kwantificeren en te
monetariseren. De verschillende ministeries en planbureaus delen daarbij hun
inzichten en ervaringen.
Het Milieu- en atuurplanbureau voert momenteel in mijn opdracht de ex-ante
evaluatie Kaderrichtlijn Water uit. Daarbij zal nadrukkelijk ook naar meer
kwalitatieve en immateriële aspecten worden gekeken.
11 Op welke wijze worden andere overheden betrokken in het proces van de
totstandkoming van het Nationaal Waterplan?
11 Op bestuurlijk niveau zijn de andere overheden betrokken via het Landelijk
Bestuurlijk Overleg Water en het Landelijk Bestuurlijk Overleg
Hoogwaterbescherming. Afgesproken is de voortgang van het Nationaal Waterplan
daar regelmatig te bespreken. Op ambtelijk niveau wordt nauw samengewerkt met
het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging
Nederlandse Gemeenten. In overleg met de organiserende provincies worden ook
waterschappen en gemeenten uitgenodigd.
12 Kunt u de procesgang van het Nationaal Waterplan verduidelijken en daarbij
aangeven hoe de vele op te stellen plannen in de komende periode zowel
horizontaal als verticaal op elkaar worden afgestemd en hun doorwerking krijgen in
ruimtelijke planfiguren? Is het mogelijk om enkele van deze plannen samen te
voegen? Kunt u in het procesontwerp ook een doorkijk geven naar de periode
2009-2015 waarin het Waterplan wordt uitgevoerd, inclusief de evaluatie van
---
VenW/DGW 2008/374
proces en inhoud richting een mogelijke opvolger van dit eerste Nationaal
Waterplan?
12 Het Nationaal Waterplan is gereed op 22 december 2009 gezamenlijk met de
stroomgebiedbeheerplannen die worden opgesteld op basis van de Kaderrichtlijn
Water. De procesgang van het Nationaal Waterplan is gelijk geschakeld met dat van
de stroomgebiedbeheersplannen. De inspraak wordt gelijktijdig en gezamenlijk
uitgevoerd. Bij het opstellen van de stroomgebiedbeheersplannen vindt simultaan
aanpassing plaats van de plannen van het Rijk, provincies, waterschappen en, waar
van toepassing, gemeenten. Het is niet mogelijk om plannen samen te voegen. In
het kader van het opstellen van de Waterwet is het voorstel gedaan om op rijks-,
provinciaal en waterschapsniveau waterplannen te behouden.
In het Nationaal Waterplan wordt ook een doorkijk gegeven naar de periode na
2015.
13 Op welke wijze wordt de participatie van burgers en maatschappelijke organisaties
bij de totstandkoming van het toekomstige waterbeleid vormgegeven? Bestaan er
concrete plannen om het maatschappelijk middenveld te betrekken bij de uitvoering
van speerpunten drie en vijf, respectievelijk Nederlanders leven duurzaam met water
en Nederlanders herontdekken `leven met water'.
13 Participatie van burgers en maatschappelijke organisaties is belangrijk voor het
huidige en toekomstige waterbeleid. In het kader van beleidstrajecten zoals de
Kaderrichtlijn Water en Waterveiligheid in de 21e eeuw wordt al veel gebruik
gemaakt van participatie.
Zo zijn er voor wat betreft de Kaderrichtlijn Water regionale klankbordgroepen en
lokale gebiedsgroepen actief. Met het oog op de inspraak van de diverse
waterplannen eind dit jaar, wordt via eenduidige en gecoördineerde communicatie
actief ingezet ter vergroting van de betrokkenheid van burgers en maatschappelijke
organisaties.
Een ander voorbeeld is het opstellen van de PKB Ruimte voor de Rivier. Hier zijn
maatschappelijke organisaties en bewonersgroepen betrokken via regionale
klankbordgroepen en de Landelijke Initiatiefgroep Ruimte voor de Rivier. Ervaringen
die hiermee zijn opgedaan worden ook benut bij toekomstige plannen voor het
waterbeleid. Voor het opstellen van de beleidsnota waterveiligheid 21e eeuw
worden bovendien in het voorjaar regiobijeenkomsten georganiseerd waarbij
maatschappelijke organisaties worden uitgenodigd.
De campagne `Nederland leeft met water', die zich ook juist richt op burgers, wordt
toegespitst op regionale vraagstukken met de nadruk op duurzaamheid, integraal
waterbeheer en de kansen die water biedt.
In het kader van de inspraak op het Nationaal Waterplan ben ik van plan een
dialoog te voeren met het maatschappelijke middenveld over het toekomstige
waterbeleid.
14 Wat is uw reactie op de visie van de Adviescommissie Water dat samenwerking
tussen de ministeries van Verkeer en Waterstaat en Economische Zaken moet
---
VenW/DGW 2008/374
worden versterkt om waterinnovatie en de daarvoor noodzakelijke samenwerking
tussen publieke en private partijen, universiteiten en onderzoeksinstituten te
bevorderen?
14 Ik ondersteun de visie van de Adviescommissie Water over de sterkere
samenwerking tussen EZ en VenW om waterinnovaties te bevorderen. Dit heeft in
2007 al volop aandacht gekregen. Concreet werken de ministeries van EZ en V&W
in de Interdepartementale programmadirectie Kennis en innovatie samen met
andere departementen aan de ontwikkeling van de Maatschappelijke Innovatie
Agenda Water in het kader van project Nederland Ondernemend Innovatieland
(NOI). Uitgangspunt daarbij is dat de maatschappelijke wateropgaven worden
gekoppeld aan economische kansen voor het bedrijfsleven om tot daadwerkelijke
innovatie te komen. In een versnelde procedure zijn door de ministerraad op 1
februari reeds twee waterinnovatieprogramma's (V&W) goedgekeurd die nu vanuit
pijler 2-gelden (EZ) worden gesubsidieerd. Dat zijn Flood Control 2015 en Building
with Nature, waarin publieke en private partijen ieder voor de helft participeren.
Verder organiseert VenW samen met EZ de stuurgroepen (netwerken)
Watertechnologie en Deltatechnologie. Hierin vindt samenwerking plaats tussen
overheid, kennisinstellingen en bedrijfsleven om een gezamenlijke ambitie en
agenda te bepalen voor de versterking van innovatie op watergebied. Bij de
renovatie van de Afsluitdijk zullen we bekijken hoe de opknapbeurt te combineren is
met andere gebruiksfuncties. Hier zal innovatie zeker een belangrijke rol spelen.
15 Zou u kunnen reageren op de mening van de Adviescommissie Water dat de
Watervisie uitnodigt tot een verdere invulling van de rolverdeling tussen VROM,
V&W en LNV bij de duurzame inrichting van het land? Wat vindt u van het voorstel
om de Haagse regie voor de duurzame ontwikkeling van de natte gebieden en grote
wateren en de daarvoor noodzakelijke klimaatadaptatie bij V&W te leggen?
15 In het constituerend beraad bij de vorming van het kabinet zijn afspraken gemaakt
over de portefeuilleverdeling tussen de departementen. Voor pijler 3 ligt de
algemene coördinatie bij de minister van VROM en is de staatssecretaris van V&W
eerste aanspreekpunt voor water. In de praktijk betekent dit een model van
samenwerking, ook met andere overheden en maatschappelijke partijen, om tot een
goede invulling van uitvoerbaar beleid te komen. Deze vorm van samenwerking is
zich verder aan het ontwikkelen (bijvoorbeeld bij de totstandkoming van het
beleidskader voor het IJsselmeer) en kan mogelijk in de toekomst leiden tot een
nadere invulling van de rolverdeling tussen de partijen.
16 Welke mogelijkheden ziet u om op Rijksniveau de samenhang tussen integraal
waterbeleid, de drinkwatervoorziening en sanitatie te versterken?
16 Op Rijksniveau is al intensieve samenwerking tussen de ministeries van Verkeer en
Waterstaat, VROM en Ontwikkelingssamenwerking op dit gebied. Ook andere
departementen zijn betrokken.
---
VenW/DGW 2008/374
Zo is het in 2007 afgesloten Bestuursakkoord Waterketen ondertekend door de
staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de minister van VROM. In de
Watervisie wordt dit bestuursakkoord ook genoemd als instrument om
verontreiniging van het oppervlaktewater te verminderen en regenwater waar
mogelijk vast te houden in het gebied, in plaats van af te voeren via de riolering.
Binnen Partners voor Water wordt samengewerkt op het gebied van waterbeheer,
drinkwater en sanitatie ten behoeve van ontwikkelende landen. Dit is ook
beschreven in de Watervisie in hoofdstuk 5.
Een verdere versterking van de samenwerking acht ik op dit moment niet nodig.
17 Zijn er al voldoende middelen voor de waterveiligheid voor de periode na 2011
gereserveerd (Hoogwaterbeschermingsprogramma en Waterveiligheid 21e eeuw)?
Bent u bereid op korte termijn een visie uit te werken voor de toekomstige
financiering van het waterbeleid naar aanleiding van onder andere het advies van de
commissie Vellinga?
17 Vanwege het grote belang van bescherming van ons land tegen overstromingen
heeft het kabinet extra middelen voor water en kust ter beschikking gesteld.
Hiermee zijn er voldoende middelen gereserveerd tot 2011 om op basis van de
eerste en tweede toetsing het Hoogwaterbeschermingsprogramma volledig uit te
voeren (zie Kamerstuk 2007-2008, 27625, nr. 103, Tweede Kamer). Voor erna zijn
een drietal ontwikkelingen relevant, die mogelijk extra kosten met zich mee gaan
brengen, maar waarvoor nog geen dekking is. Ook de commissie Vellinga heeft dit
in haar adviesrapport aangegeven.
1. De derde toetsing van de waterkeringen. Met name voor de keringen waar na
de tweede toetsing geen oordeel over was, moet zoveel mogelijk duidelijk
worden wat de staat ervan is en wat er zo nodig moet gebeuren om aan de
normen te kunnen voldoen.
2. Nota Waterveiligheid 21e eeuw. Deze is gericht op actualisering van het
waterveiligheidsbeleid met inbegrip van herijking van het normenstelsel voor de
waterkeringen. Dit kan consequenties hebben voor de financiering van de
waterkeringen.
3. Ontwikkeling van het klimaat. Door zeespiegelstijging en verhoogde rivierafvoer
vanwege de klimaatontwikkeling zijn mogelijk in de toekomst extra
investeringen nodig in de waterkeringen om aan de normen te kunnen voldoen.
De Deltacommissie zal hier naar verwachting op ingaan.
Op de financiering van bovenstaande ontwikkelingen wordt nader ingegaan in de
Nota Waterveiligheid 21e eeuw. Deze nota kunt u in het najaar van 2008 tegemoet
zien.
18 Kunt u nader inzicht geven in de wijze waarop de middelen voor het bevorderen
van synergie tussen de Kaderrichtlijn Water en WB21 en de impuls voor innovatie
worden ingezet? Worden hierbij de voorgenomen synergievoordelen behaald? Kunt
u een overzicht geven van de kosten en dekking voor de implementatie van de
Kaderrichtlijn Water en de WB21?
---
VenW/DGW 2008/374
18 Voor innovatie wordt een tenderregeling opgesteld voor de bevordering van
innovaties voor de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste criteria
waarop de inschrijvingen op de tenders worden beoordeeld zijn dat de projecten
vanuit hun innovatiekracht moeten bijdragen aan een doorbraak bij de aanpak van
de meest hardnekkige knelpunten bij de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water (met
name landbouw, afvalwaterketen, verkeer en vervoer). De projecten moeten
resulteren in een beter evenwicht tussen de (maatschappelijke) kosten en baten van
de maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water.
Voor de synergiegelden zijn de RBO voorzitters gevraagd om het tot stand brengen
van programma's met projecten per (deel)stroomgebied te coördineren. Het
bereiken van synergievoordeel wordt gewaarborgd doordat moet worden
aangetoond dat de programma's synergievoordeel opleveren en dat in de projecten
wordt samengewerkt door meerdere partijen.
Door het Milieu- en Natuurplanbureau wordt momenteel een kostenbaten analyse
uitgevoerd in de vorm van de Ex Ante Evaluatie Kaderrichtlijn Water. Dit rapport én
het kabinetsstandpunt daarover zullen uiterlijk begin juni naar de Tweede Kamer
worden gezonden.
De kosten voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water en WB21 worden
overigens voor het overgrote deel gefinancierd door de decentrale overheden.
19 Hoe wordt innovatie in het waterbeleid bevorderd? Op welke terreinen is hiervoor
verdere kennisontwikkeling noodzakelijk en welke acties worden daartoe ingezet?
19 Innovatie wordt op verschillende manieren bevorderd. Allereerst door als
Rijksoverheid de maatschappelijke opgaven waarvoor ons land gesteld staat scherp
te benoemen, zoals ik met de Watervisie heb gedaan en zoals het is geregeld via de
Maatschappelijke Innovatieagenda in het kader van het project `Nederland
Ondernemend Innovatieland (NOI)'. Dat is nodig om voor innovatieprogramma's de
juiste richting te kunnen bepalen. Ten tweede door met bedrijfsleven,
kennisinstellingen en andere overheden samen te werken aan de oplossing van die
opgaven, zoals dat gebeurt in de Stuurgroepen Water en Deltatechnologie. In de
derde plaats door met gerichte financiële bijdragen aan innovatieprogramma's
nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken die zonder steun van het Rijk niet of
langzamer van de grond zouden komen, zoals bij Building with Nature en Flood
Control 2015 (zie ook vraag 14). En tenslotte wordt innovatie (door overheden)
bevorderd door als opdrachtgevers van publieke werken innovatieve uitdagingen en
op ontwikkeling gerichte voorwaarden bij de gunning van projecten in te bouwen.
Drie hoofdthema's zijn de komende jaren leidend in de verdere kennis- en
innovatieprogrammering. Allereerst is dat het watersysteem zelf als onderdeel van
een veel groter ecosysteem en de ontwikkeling ervan de komende decennia.
Daaruit volgt de maatschappelijke opgave, zoals het omgaan met veiligheidsrisico's
en zoals de afnemende zoetwater beschikbaarheid. Ten tweede is dat de versterking
van de concurrentiepositie van de nationale watersector in een groeiende,
competitieve wereldmarkt. En ten derde is dat het wegnemen van belemmeringen -
bijvoorbeeld op bestuurlijk-juridisch vlak - die innovatie en vernieuwing in de weg
---
VenW/DGW 2008/374
kunnen staan.
20 Bent u bereid om in het kader van het Nationaal Waterplan een ontwikkelingsvisie
over de toekomst van de Noordzee te ontwikkelen om onder meer de verrommeling
tegen te gaan?
20 Dit kabinet onderschrijft de doelstelling van de Nota Ruimte om de ruimtelijk-
economische activiteiten op de Noordzee op een duurzame wijze te ontwikkelen en
op elkaar af te stemmen met in achtneming van de in de Noordzee aanwezige
ecologische en landschappelijke waarden.
Met deze doelstelling als vertrekpunt heb ik als coördinerend bewindspersoon voor
het Noordzeebeleid het initiatief genomen om in overleg met de ministers van
VROM, EZ en LNV een toekomstperspectief op te stellen voor de diverse
gebruiksfuncties, ontwikkelingen en waarden op de Noordzee, waaronder
windenergiewinning. Ik zal de Tweede Kamer dit voorjaar nader informeren over de
wijze waarop ik dit wil aanpakken.
21 Bent u bereid in het Nationaal Waterplan verder in te gaan op de thema's
grondwater en droogte?
21 Op dit moment wordt de Droogtestudie Nederland geactualiseerd voor de KNMI-06
klimaatscenario's. De uitkomsten van deze actualisering zijn na de zomer gereed en
vormen een bouwsteen voor het Nationaal Waterplan. Ook op het thema
grondwater zal worden ingegaan.
22 Wat is de stand van zaken van het beleidskader IJsselmeer?
22 Het afgelopen halfjaar is in afstemming met andere trajecten gewerkt aan het tot
stand brengen van een nieuw beleidskader voor het IJsselmeer. Ik hoop u over de
voortgang schriftelijk rapporteren nog voor het Algemeen Overleg van 27 maart
2008.
23 Bent u bereid in samenwerking met de minister van Ontwikkelingssamenwerking bij
de uitvoering van de Beleidsbrief Ontwikkelingssamenwerking nadere uitwerking te
geven aan de Nederlandse internationale inzet op het gebied van water en sanitatie
en de manier waarop de samenwerking tussen de waterdepartementen en het
WASH Akkoord (Akkoord van Schokland) daarbij vorm zal krijgen?
23 Ja. Ik werk actief met de minister van Ontwikkelingssamenwerking op dit gebied
samen. Door onze krachten te bundelen kunnen we tot betere resultaten komen.
Om een uitwerking te geven aan het WASH Akkoord van Schokland is een
secretariaat operationeel dat belegd is bij het Netherlands Waterpartnership (NWP).
Het NWP wordt door de gezamenlijke departementen ondersteund via Partners
voor Water en brengt publieke en private partijen samen om te komen tot
samenwerking en synergie.
10
VenW/DGW 2008/374
24 Hoe wilt u praktisch invulling geven aan de regierol die nodig is voor het
aanbrengen van meer samenhang in het waterbeleid?
24 Samenhang binnen het waterveld is zowel van belang op beleids- als ook op
uitvoeringsniveau. Op beleidsniveau geef ik daar invulling aan door op
gebiedsniveau beleid te formuleren daar waar het om nationale belangen gaat.
Voorbeelden daarvan zijn het nieuwe beleidskader voor het IJsselmeer en de aanpak
van de Zuidwestelijke Delta.
Op regionaal niveau kan de provincie hetzelfde doen en in een flink aantal gevallen
gebeurt dat ook. Op uitvoeringsniveau stimuleer ik een integrale aanpak waarbij
zowel synergie binnen het waterbeheer als synergie met andere beleidsterreinen
wordt nagestreefd. Een substantieel deel van de gelden uit de enveloppe Water en
kust is voor dit doel bedoeld.
25 Wordt er in het kader van het Nationaal Waterplan een evaluatie uitgevoerd over
de effectiviteit van het beleid in de afgelopen jaren zodat lessen daaruit mee kunnen
worden genomen? Zijn de daarin geformuleerde ambities verwezenlijkt? Hoe
beoordeelt het Kabinet de voortgang op dit moment van de uitvoering van de
afspraken in het Nationaal Bestuursakkoord Water 2003?
25 In het kader van het Nationaal Waterplan wordt een evaluatie uitgevoerd naar de
effectiviteit van het bestaande beleid. Hiervoor wordt geen separaat onderzoek
opgestart, maar gebruik gemaakt van beschikbare informatie. Uit de evaluatie moet
blijken of de geformuleerde ambities verwezenlijkt zijn.
Het Nationaal Bestuursakkoord Water is in 2006 geëvalueerd. De conclusie van
deze evaluatie is dat dit akkoord sterk heeft bijgedragen aan de onderlinge
samenwerking bij de aanpak van wateroverlastproblematiek en het verkrijgen van
een eerste beeld van de wateropgave. Voor de verdere uitwerking van deze
wateropgave worden een aantal aandachtspunten gesignaleerd. Allereerst is het
nodig meer inzicht te verkrijgen in de integrale wateropgave, vooral in het stedelijk
gebied. Daarnaast wordt gesignaleerd dat de invloed van de wateropgave in de
integrale ruimtelijke opgave niet altijd even groot is, wat gevolgen kan hebben voor
de ruimtelijke reservering voor water. Tenslotte wordt aangegeven dat in de
uitvoering meer aandacht gewenst is voor de synergie die te behalen is in
maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water en WB21 en de afstemming van deze
maatregelen met andere ruimtelijke ontwikkelingen.
Het merendeel van de aandachtspunten wordt momenteel goed opgepakt. Via de
gebiedsprocessen wordt er hard gewerkt om meer inzicht te krijgen in de
wateropgave, met name in het stedelijk gebied. Daarnaast wordt de watertoets
herzien om daarmee te kijken of de invloed van de wateropgave in de ruimtelijke
afweging kan worden vergroot. Tenslotte wordt er middels de synergiegelden een
eerste impuls gegeven aan het behalen van synergie in maatregelen voor de
Kaderrichtlijn Water en WB21.
26 Hoe kijkt u aan tegen het betrekken van knelpunten in de huidige regelgeving
---
VenW/DGW 2008/374
(bijvoorbeeld bij innovatieve projecten zoals waterwonen in IJburg) en van
administratieve lasten bij een evaluatie?
26 Ook deze aspecten worden betrokken bij de evaluatie. Hierbij zal ik onder meer
gebruik maken van de informatie van de domeindoorlichting van het waterbeheer in
het kader van het Programma Andere Overheid van het vorige Kabinet en het V&W
programma Beter Geregeld. Hierin stond vermindering van regels en verlaging van
administratieve lasten centraal.
27 Waar moet concreet aan worden gedacht bij financieringsvormen anders dan die
van de Rijksoverheid en financiële innovaties? Wordt hierbij ook gedacht aan het
kostenbaten stelsel in plaats van het huidige kasstelsel en aan vormen van publiek-
private financiering?
27 Door de Adviescommissie Financiering Primaire Waterkeringen (de commissie
Vellinga) is een advies uitgebracht over de financiering van de primaire
waterkeringen. De commissie Vellinga heeft drie verschillende wijzen van
financieren onderzocht:
1. Verbetering van de huidige wijze van financieren via de Rijksbegroting, door
beter gebruik te maken van het Infrastructuurfonds;
2. Private financiering; en
3. Financiering door de waterschappen.
De door de commissie Vellinga opgestelde rapportage "Tussensprint naar 2015" is
in december 2006 aan de Tweede Kamer toegezonden. In de beleidsnota
Waterveiligheid 21e eeuw, die u in het najaar van 2008 tegemoet kunt zien, zal ik
mijn standpunt over de lange termijn financiering presenteren. Een reactie op het
advies van de commissie Vellinga ligt hierin besloten.
Het kabinet wil tevens verkennen welke initiatieven en plannen op een innovatieve
wijze kunnen worden uitgevoerd, waarbij tegenover de kosten ook nieuwe
economische opbrengsten staan. Een voorbeeld hiervan is de Afsluitdijk, die na 75
jaar toe is aan een opknapbeurt. De veiligheid blijft hier voorop staan, maar er zijn
veel ideeën om via functiecombinatie méér met de Afsluitdijk te doen. Publiek-
private financiering wordt hierbij zeker in overweging genomen.
Een overgang naar het batenlasten stelsel wordt overigens thans niet overwogen.
28 Aan welke concrete voorbeelden van bestuurlijke innovaties kan gedacht worden?
12
VenW/DGW 2008/374
28 Bestuurlijke innovaties zijn vooral gericht op stimulering van partijen om de `eigen'
verantwoordelijkheid op te pakken, zonder daarbij rigide regels en kaders mee te
geven. Hieruit zijn reeds veel innovatieve samenwerkingsvormen voortgekomen die
effectief en efficiënt blijken te zijn. Enkele voorbeelden zijn:
· Gebiedsontwikkeling: het gezamenlijk aanpakken van de wateropgave door
overheden (rijk, provincie, waterschap en gemeenten) en andere partijen; ieder
vanuit de eigen verantwoordelijkheid, maar wel met de mogelijkheid om van
elkaar te leren. Een voorbeeld van zo'n project is het Waterkader Haaglanden
dat via een Regionaal Bestuursakkoord Water de wateroverlast in de regio
aanpakt.
· Publiek - Private samenwerking: het in een vroegtijdig stadium
(verkenningsfase) betrekken van bestuurders, ambtenaren, kennisinstellingen,
marktpartijen en burgers bij de planvorming ter vergroting van het draagvlak en
de financiering in de realisatiefase. Voorbeeld: de Afsluitdijk.
· Blauwe Diensten: overheidstaken op het gebied van waterbeheer tegen
vergoeding laten uitvoeren door private partijen, bijvoorbeeld: agrariërs of
beheerders van gebieden.
De komende jaren zullen meer van deze vernieuwende arrangementen worden
aangemoedigd of gestimuleerd.
29 Hoe duidt men specifieker dan in de Watervisie is gesteld, de verandering in
verantwoordelijkheden tussen overheden onderling en tussen publieke en private
organisaties?
29 In formele zin veranderen de verantwoordelijkheden van de betrokken overheden
bij het waterbeheer niet. Verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden zijn
vastgelegd in de organieke wetten (zoals de Waterschapswet) en het bij de Kamer
aanhangige wetsvoorstel van de Waterwet.
In de Watervisie wordt wel uitgesproken dat met name private partijen een
belangrijkere rol kunnen spelen in het waterbeheer, zonder hierbij de
verantwoordelijkheid van de overheid over te nemen. Hierbij kan gedacht worden
aan publiek-private constructies, maar ook bijvoorbeeld aan bijdragen bij
gebiedsontwikkeling. In de Watervisie is dit nog niet verder uitgewerkt. In het
Nationaal Waterplan wordt hier nader op ingegaan.
30 Hoe gaat u ervoor zorgen dat het herstel en de bescherming van natuurkwaliteiten
niet ten koste zal gaan van de economische en sociale belangen?
30 Het door het kabinet nagestreefde duurzame waterbeleid vereist dat overheden en
andere belanghebbenden voortdurend afgewogen keuzes maken om de drie
dimensies van duurzaamheid "people, planet, profit" evenwichtig tot
ontwikkeling te brengen.
Zoals ook in de Watervisie wordt aangegeven, zijn er voor diverse vraagstukken nog
geen panklare oplossingen. Voor het vinden van oplossingen zullen we moeten
komen tot fundamentele veranderingen in de manier van denken en doen en in de
13
VenW/DGW 2008/374
toepassing van innovatieve concepten.
Ik ben van mening dat de dimensies van duurzaamheid elkaar ook heel wel kunnen
versterken. Zo wordt in Hoofdstuk 3 van de Watervisie ("Met water een sterkere
economie") gewezen op te behalen winst uit functiecombinaties en wordt
aangegeven dat de kwaliteit van de fysieke leefomgeving een factor van betekenis
is voor het vestigingsklimaat van ondernemingen. Werknemers vragen om een
aantrekkelijke fysieke leefomgeving voor zichzelf en hun familie. Herstel en
bescherming van natuurkwaliteiten ook via het waterbeleid komen ten goede aan
de kwaliteit van de fysieke leefomgeving en dragen onder meer op deze wijze ook
bij aan economische en sociale belangen.
31 Wat betekent speerpunt drie voor de inzet richting de ministeries van VROM en LNV
voor een actief 'diffuse bronnenbeleid'?
31 Op het beleidsterrein 'diffuse bronnen' is de afgelopen jaren intensief samengewerkt
tussen de ministeries van VROM, LNV en V&W. Dit heeft geresulteerd in het
'Uitvoeringsprogramma diffuse bronnen waterverontreiniging' dat onlangs aan de
Tweede Kamer is aangeboden (Kamerstukken II 2007/08, 30535, nr. 13). Dit
programma levert een bijdrage aan de realisering van de doelstellingen van speerpunt
drie (Nederlanders leven duurzaam met water).
32 Op welke wijze zal de samenhang tussen de iconen worden bewaakt? Bent u bereid
in het Nationaal Waterplan zowel over de ervaringen met de werkwijze als over de
inhoudelijke voortgang van de iconen te rapporteren?
32 Bij de totstandkoming van het Nationaal Waterplan wordt de afstemming en
coördinatie van de toeleverende beleidsproducten geborgd, waaronder de
activiteiten uit de Watervisie. Dit wordt gedaan op basis van de zogenaamde
uitrolagenda van de Watervisie, waarin alle activiteiten inclusief de iconen zijn
opgenomen. In het Nationaal Waterplan zal aandacht besteed worden aan de
ervaringen met gebiedsgericht werken in relatie tot de iconen en aan de
inhoudelijke voortgang van de iconen.
33 Kan er een inschatting worden gemaakt van de kosten die de uitvoering van het
Nationaal Waterplan met zich meebrengt? Op de begroting van welk departement
worden de kosten verhaald?
33 Eind dit jaar zal een ontwerp Nationaal Waterplan, inclusief een financiële
paragraaf, gereed zijn voor de inspraak. Het is nu ook nog niet aan te geven op
welke begroting(en) budget wordt gereserveerd.
34 In hoeverre biedt de formele status van structuurvisie voor het Nationaal Waterplan
2009 voldoende waarborgen om de noodzakelijke ruimtelijke reserveringen voor
water ook daadwerkelijk mogelijk te maken?
34 Een structuurvisie in de zin van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening geeft aan wat
14
VenW/DGW 2008/374
de overheid in de komende beleidsperiode zal gaan doen om de beleidsvisie, zoals
neergelegd in het plan, te realiseren of te doen realiseren. Een structuurvisie heeft
als zodanig geen bindende `verticale doorwerking'. Indien uit de beleidsvoornemens
voortvloeit dat de (ruimtelijke) bevoegdheden van andere overheden zouden
moeten worden beperkt of ingekaderd, biedt de Wro de mogelijkheid om (op basis
van die wet) algemene regels of specifieke aanwijzingen vast te stellen. Belangrijk is
dat in het plan (i.c. het Nationaal Waterplan) wordt vastgelegd waar en wanneer er
zonodig dwingende instrumenten zullen worden ingezet om de verticale
doorwerking te bewerkstelligen.
35 Wordt er bij ruimtelijke reserveringen van het meest extreme scenario uitgegaan?
Wordt nu al ruimte gereserveerd om in 2100 droge voeten te houden? Is het
kosteneffectief om ruimte zo lang te reserveren? Heeft het Kabinet een beeld van
de financiële consequenties van de voornemens?
35 In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, 2003) hebben de overheden
afgesproken dat het watersysteem vóór 2015 op orde dient te worden gebracht. Op
orde betekent dat de watersystemen moeten zijn voorbereid op het WB21-
middenscenario voor 2050 en dat moet worden uitgegaan van vastgestelde normen
per gebiedstype. Enkele waterschappen houden een strengere norm en/of een
hoger scenario aan.
Het Landelijk Bestuurlijk Overleg Water heeft in september 2007 ingestemd met het
voorstel om de KNMI-2006 klimaatscenario's te gebruiken. Voor de reeds
opgestelde wateropgave voor 2015 heeft dit geen gevolgen. Wel zullen aanvullend
bij nieuwe planstudies en uitvoeringsprojecten gevoeligheidsanalyses worden
opgesteld om de robuustheid van de maatregelen te vergroten.
Voor de kust wordt rekening gehouden met een zeespiegelstijging van 85 cm tot
2100. De PKB Ruimte voor de Rivier houdt rekening met een zeespiegelstijging van
60 cm en de ruimtelijke reserveringen voor de lange termijn zijn afgestemd op een
rivier afvoer van maximaal 18.000 m3/seconde.
Er is vooralsnog geen beeld van de financiële consequenties, kosten of baten, van
ruimtelijke reserveringen voor de wateropgaven.
36 In hoeverre kunnen de uitgangspunten die het kabinet gaat opstellen voor een
klimaatbestendige inrichting van Nederland en een klimaatbestendig
afwegingskader een sturende rol spelen bij besluiten van commerciële
projectontwikkelaars over grootschalige projecten, gebiedsontwikkelingen en
investeringsprogramma's.
36 Eind 2008 zal de minister van VROM een afwegingskader presenteren voor een
meer klimaatbestendige inrichting van Nederland. Het afwegingskader zal met
richtinggevende uitspraken inhoudelijke en procedurele kaders bieden voor
grootschalige en/of kapitaalintensieve investeringsbeslissingen. Het afwegingskader
zal zich primair richten op het bevorderen van transparantie bij en het bieden van
handvatten voor bestuurlijke besluiten. Hoe het afwegingskader er precies uit zal
zien is nu nog niet aan te geven. Indien het afwegingskader concrete
15
VenW/DGW 2008/374
randvoorwaarden stelt, zijn deze van invloed op alle ontwikkelaars, publiek of
privaat.
37 Is er voldoende wettelijk kader om een aantal serieuze voornemens te halen, zoals
het terugdringen van verdroging ten bate van natuur, het tegengaan van
bodemdaling en verzilting en de versnippering van het watersysteem?
37 Ja. In de Waterwet, die naar verwachting medio 2009 in werking treedt, wordt het
concept van integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering
verankerd. Dit biedt een goede juridische basis om gesignaleerde problemen aan te
pakken.
38 Hoe verhoudt het afwegingskader om de klimaatbestendigheid te vergroten van
beslissingen over locatiekeuzes zich tot de watertoets?
38 Het afwegingskader zal zich, anders dan de watertoets, naast water ook richten op
natuur, landbouw, energie, etc. Daarnaast zal het afwegingskader procedurele en
inhoudelijke uitgangspunten, beschrijvingen van adaptatiestrategiëen en mogelijk
ook "richtlijnen" bevatten. De watertoets daarentegen is een procesinstrument in
de ruimtelijke planvorming om de waterbeheerders vroegtijdig te betrekken in het
proces.
39 Wat zijn de nu ingeschatte gevolgen van het beleid "functie volgt peil" in grote
delen van het westelijk veenweidegebied in het Groene Hart en in Laag Holland
voor de bestaande agrarische activiteiten? Hoe is dit voor de rest van Nederland?
39 Het uitgangspunt "functie volgt peil" beleid betekent dat er bij de inpassing van
functies in het landelijk gebied meer rekening gehouden wordt met hoogteligging,
bodemsamenstelling en de consequenties daarvan voor het waterbeheer. Naast het
remmen van de bodemdaling en het verduurzamen van het watersysteem
(kwalitatief en kwantitatief) is het verbeteren van het toekomstperspectief van de
agrarische sector in de westelijke veenweiden een belangrijke doelstelling. Concreet
betekent dit dat het grondgebruik wordt aangepast aan de bodemsamenstelling, de
hoogteligging en de snelheid van bodemdaling: landbouw op de hogere, minder
zettingsgevoelige gronden en natuur in de lagere veelal meer zettingsgevoelige
gronden. Daarnaast wordt door middel van een innovatieprogramma gestimuleerd
dat ondernemers beter toegerust zijn te werken in een situatie met deels nattere
gebieden binnen één bedrijf. Dit kan ertoe leiden dat er meer gedifferentieerde
landbouw gaat plaatsvinden in met name de lager gelegen gebieden in Nederland.
Soms zal de agragrische activiteit ook eindigen of worden verplaatst naar hoger
gelegen gebieden.
Deze aanpak wordt alleen in de westelijke veenweiden toegepast omdat hier sprake
is van relatief grote gebieden met diepe zeer klinkgevoelige veenweiden die mede
gezien de klimaatsveranderingen risico's voor de veiligheid opleveren.
40 In hoeverre heeft u onderzoek gedaan naar mogelijkheden die de bestaande
16
VenW/DGW 2008/374
wetgeving reeds biedt voor wat betreft de doorwerking van water op het gebied
van de ruimtelijke ordening?
40 Uit onderzoek van de commissie van Tielrooy (Waterbeleid voor de 21e eeuw,
augustus 2000) bleek dat de juridische middelen voor sturing en regie in de
ruimtelijke- en waterwetgeving in beginsel aanwezig waren. Echter deskundigen
constateerden ook dat de beschikbare juridische instrumenten niet of nauwelijks
werden gebruikt om gewenst beleid ook af te dwingen. Naar aanleiding van deze
constateringen heeft de commissie Tielrooy gepleit voor de invoering van de
watertoets. De watertoets is vervolgens wettelijk verankerd en in 2006 geëvalueerd.
Uit de evaluatie blijkt dat de watertoets effectief is, vooral op inrichtingsniveau. Bij
locatiekeuzen blijkt de watertoets echter nog onvoldoende effectief. Zowel
initiatiefnemers als waterbeheerders vinden in bijna de helft van de gevallen dat de
watertoets niet voldoende invloed heeft gehad op de locatiekeuze. Momenteel
wordt er interdepartementaal gewerkt aan verschillende opties (juridisch,
beleidsmatig, bestuurlijk en communicatief) om de effectiviteit van de watertoets te
vergroten. De resultaten zullen een plaats krijgen in het Nationaal Waterplan.
Naast de versterking van de watertoets, is met de komst van de nieuwe Waterwet
ook de doorwerking van water in de ruimtelijke ordening versterkt. Belangrijke
verbeteringen zijn gelegen in het planstelsel (Rijksplan en provinciale plannen zijn
tevens structuurvisies op basis van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening) en de
projectprocedure voor waterschappen.
41 Waar denkt u aan bij het vergroten van de effectiviteit van de watertoets?
41 Zie antwoord op vraag 40.
42 Wordt er in het Nationaal Waterplan 2009, naast de baten van de Kaderrichtlijn
Water, ook aandacht besteed aan de mogelijkheden van efficiencyverbeteringen en
kostenbesparing in het waterbeheer en in de waterketen? Zullen hier concrete
doelstellingen voor worden opgesteld?
42 Het Nationaal Waterplan zal hieraan inderdaad aandacht besteden, met dien
verstande dat de minister van VROM primair verantwoordelijk is voor de
waterketen. Deze heeft inmiddels voor de waterketen, onder meer vanuit de
Toekomstagenda Milieu, doelstellingen geformuleerd om te komen tot
efficiëntieverbetering en kostenbesparing. Het Nationaal Waterplan 2009 zal de
waterketen dan ook primair bezien vanuit de relatie met duurzaam waterbeheer,
waaronder de doelen van de KRW en de stedelijke wateropgave vanwege de
klimaatverandering.
Efficiëntieverbetering en kostenbesparing ten behoeve van duurzaam en betaalbaar
waterbeheer worden bijvoorbeeld gerealiseerd door de bevordering van
samenwerking tussen betrokken partijen en betere afstemming tussen maatregelen
(synergie) en een impuls aan innovaties. Zo is door het Kabinet 190 miljoen aan
synergie- en innovatiegeld beschikbaar gesteld om te komen tot een beter
evenwicht tussen de kosten en baten van de maatregelen voor uitvoering van de
17
VenW/DGW 2008/374
Kaderrichtlijn Water. Het Nationaal Waterplan 2009 zal nadere aandacht besteden
aan de invulling van deze middelen en de doelen die ermee worden beoogd.
43 Wat wordt bedoeld met de verwachting dat de waterschappen en gemeenten een
proactieve rol gaan spelen als het gaat om functie volgt peil?
43 Van waterschappen en gemeenten wordt verwacht dat ze de vraagstukken rond
bodemdaling en water niet louter benaderen vanuit het automatisme `peil volgt
functie', maar juist oplossingen aandragen vanuit een creatieve toepassing van het
duurzaamheidsprincipe `functie volgt peil'. De benodigde bestuurlijke daadkracht
wordt ontwikkeld in de samenwerking van rijk, provincies, waterschappen en
gemeenten, waarvoor de basis is gelegd in de Agenda Westelijke Veenweiden
(2004).
44 Waarom is de watertoets nog weinig effectief? Is er een gebrek aan wettelijk kader
of aan doorzettingsmacht? Welke rol spelen provincies op het gebied van hun
ruimtelijke voornemens en de watertoets?
44 Zie antwoord op vraag 40.
45 Is er ook sprake van eigen verantwoordelijkheid van een burger bij het kiezen voor
bouwen of andere economische activiteit op een plek die volgens een watertoets
minder voor de hand ligt?
45 Indien een burger een initiatief heeft voor het bouwen van een woning of het
exploiteren van een economische activiteit, dan dient dat te passen in het
bestemmingsplan. Op basis van een vastgesteld en door de provincie goedgekeurd
bestemmingsplan wordt, door de gemeente, een bouwvergunning afgegeven. Op
dit moment gaat `de burger' ervan uit dat hij zelf geen onderzoek behoeft te doen
of de bouwlocatie al dan niet gunstig is in het kader van water(beheer).
Indien de burger een initiatief wilt ontplooien welke niet past in het
bestemmingsplan, dan dient daarvoor (onder de huidige Wet op de Ruimtelijke
Ordening) door de gemeente een artikel 19 procedure (vrijstelling van het geldende
bestemmingsplan) in gang te worden gezet. Artikel 19 procedures zijn
watertoetsplichtig. De watertoets zal dan vervolgens in nauwe samenwerking tussen
gemeente, waterbeheerder én burger moeten worden uitgevoerd.
Onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening vervalt de artikel 19 procedure, daarvoor
in de plaats komt het zogenaamde `projectbesluit'. Ook projectbesluiten, welke door
de gemeente kunnen worden genomen, zijn onder de nieuwe Wet ruimtelijke
ordening watertoetsplichtig.
46 In hoeverre bent u van mening dat via een betere benutting van bestaande
mogelijkheden in het spoor van de Ruimtelijke Ordening de doorwerking van water
reeds fors verbeterd kan worden?
46 Bij de beantwoording van deze vraag ga ik uit van de mogelijkheden zoals de
18
VenW/DGW 2008/374
nieuwe Wet ruimtelijke ordening (ingaande 1 juli 2008) zal bieden. De
mogelijkheden ter verbetering van de doorwerking van water zitten, op juridisch
vlak, vooral in het vooraf opstellen van Rijks en/of provinciale AMvB's en
verordeningen/aanwijzingen op basis van structuurvisies (zoals bijvoorbeeld het
Nationaal Waterplan). Op deze wijze kunnen Rijk en provincies aangeven op welke
locaties, welke activiteiten mogen worden ontplooid. Hierin kan water een
belangrijke rol spelen en mede sturend zijn.
Echter, net zo belangrijk is de pro-actieve en communicatieve opstelling van
betrokkenen in de ruimtelijke ordening. Door de waterbeheerder actief en vroeg te
betrekken (door RO-initiatiefnemers) en door als waterbeheerder actief mee te
denken en vooruit te denken, kan er al veel worden bereikt.
47 Kan een beeld gegeven worden van de gevolgen van het meer toepassen van het
principe "functie volgt peil" in ruimtelijke en financiële zin.
47 Het principe "functie volgt peil" zorgt voor een robuuster en duurzamer
watersysteem. Door een eenmalige investering in de herstructurering van de
westelijke veenweiden zullen daardoor de kosten van o.a. het waterbeheer op
termijn afnemen. De gevolgen in ruimtelijke zin kunnen beperkt zijn: aanpassing aan
"functie volgt peil" hoeft geen extra ruimte te kosten.
De uitwerking van "functie volgt peil" gebeurt gebiedsgericht met mogelijkheden
tot maatwerk. Dit betekent op hoog schaalniveau dat bij nieuwe landinrichting het
aantal peilvakken zal verminderen en de omvang van de peilvakken groter zal
worden en dat in sommige gebieden met een snelle bodemdaling het peil verhoogd
zal worden. Voor de gebiedsgerichte uitwerking van "functie volgt peil" is het
nodig dat er flexibel omgegaan kan worden met de positie van de landbouw op
deze gronden. In gebieden zonder nieuwe landinrichting zal minder grootschalig
worden ingegrepen. Wel zal binnen de huidige functies gekeken worden naar
noodzakelijke ingrepen als het vernatten van de diepste plekken.
48 Waar houdt de verantwoordelijkheid van de overheid op bij de mogelijkheid van het
introduceren van een verzekering tegen overstromingen? Hoe verzeker je je als op
enig moment de normen in ongunstige zin worden bijgesteld ten opzichte van de nu
geldende, relatief generieke, kansen en risicoafspraken?
48 Op basis van het kabinetsstandpunt "Solidariteit met beleid" is medio 2006 de Task
Force Verzekerbaarheid van Overstromingen en Wateroverlast ingesteld. Door de
Task Force wordt onderzocht of en, zo ja, op welke wijze en onder welke
voorwaarden de private verzekerbaarheid van het risico op schades door
overstromingen en wateroverlast kan worden vergroot met het creëren van een
publiekprivate verzekeringsoplossing. Aan de Task Force Verzekerbaarheid van
Overstromingen en Wateroverlast wordt deelgenomen door het ministerie van
Financiën, het ministerie van Binnenlandse Zaken, het ministerie van Verkeer en
Waterstaat alsmede het Verbond van Verzekeraars.
De resultaten van de Task Force worden betrokken bij de Nota Waterveiligheid 21e
eeuw die eind van 2008 zal verschijnen.
19
VenW/DGW 2008/374
49 Hoe wilt u voorkomen dat in de discussie over compartimenteren langdurige
onzekerheid ontstaat in gebieden over toekomstige ontwikkelingen?
49 Het Kabinetsstandpunt Rampenbeheersing Overstromingen van november 2006
signaleert onder meer dat het opdelen (compartimenteren) van dijkringen een
kansrijke strategie lijkt te zijn om de gevolgen van een mogelijke overstroming te
beperken. Vanuit deze gedachte wordt in de Compartimenteringstudie onderzocht
of, onder welke voorwaarden en waar compartimenteren een zinvolle fysieke
ingreep kan zijn. Op grond hiervan zullen aanbevelingen worden gedaan in de Nota
Waterveiligheid 21e eeuw, die in het najaar van 2008 wordt afgerond.
De ruimtelijke doorwerking van de beleidsuitspraken uit deze nota worden
vastgelegd in het Nationaal Waterplan. In de tussenperiode zal met de betreffende
regio's intensief overleg plaatsvinden om tot zo concreet mogelijke afspraken te
komen. Deze stapsgewijze aanpak met duidelijke tijdstermijnen combineert het zorg
dragen voor zorgvuldige ruimtelijke keuzes met het voorkomen van langdurige
onzekerheden.
50 Waarom wordt niet gerefereerd aan het feit dat de maatregelen uit het programma
Ruimte voor de Rivier dienen om aan de wettelijke eisen te voldoen, die
voortvloeien uit de vijfjaarlijkse toetsing zoals die in 2003 heeft plaatsgevonden?
50 De maatregelen uit het programma Ruimte voor de Rivier zijn inderdaad
noodzakelijk om aan de wettelijk vastgelegde waterveiligheidsnormen voor het
rivierengebied te voldoen. Dit betekent dat na de uitvoering van Ruimte voor de
Rivier de Rijn 16.000 m3/s veilig kan verwerken.
51 Hoe kijkt u aan tegen de noodzaak om ook in bebouwd gebied de maatregelen voor
2015 uit te voeren? Welke kostenstijgingen en meerkosten zijn hiervan het gevolg?
51 In het stedelijk gebied ontstaat de grootste schade. Daarom is voor het bestaande
stedelijk gebied met het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten afgesproken, dat in wijken waar grote
wateroverlast optreedt de wateropgave (inclusief) de rioleringsopgave voor 2015
wordt aangepakt. Hierbij wordt ook de waterkwaliteitsopgave meegenomen.
Aanpak van de resterende wateropgave kan worden meegekoppeld met reguliere
onderhoudscycli van de riolering en de herstructurering van het stedelijk gebied. Dit
dient voor 2027 te gebeuren.
In 2007 is door DHV een schatting van de kosten voor de stedelijke wateropgave
gemaakt. De kosten voor het op orde brengen van het stedelijk watersysteem
(oppervlaktewater, riolering en grondwater) bedragen tot 2015 circa 2,5 miljard.
52 Wat wordt bedoeld met de opmerking dat het wellicht niet meer vanzelfsprekend is
om in de toekomst gebieden van zoet water te blijven voorzien? Welke gebieden
zijn hierbij in beeld?
20
VenW/DGW 2008/374
52 Als gevolg van klimaatverandering stelt de combinatie van zeespiegelstijging en
verminderde rivierafvoeren in droge zomers Nederland naar verwachting in
toenemende mate voor het fenomeen van verzilting. Hierdoor kunnen
gebruiksfuncties die afhankelijk zijn van zoet water in de knel komen, zoals
bijvoorbeeld de landbouw. Dit vraagt om alternatieven of oplossingen voor de
langere termijn, die duurzaam en klimaatbestendig zijn.
De toenemende verzilting zal voornamelijk in het laaggelegen westelijk deel van
Nederland optreden. In het Deltaprogramma, dat door de provincies Zeeland,
Noord-Brabant en Zuid-Holland samen met het Rijk zal worden opgesteld, zal deze
problematiek aan de orde komen en zullen maatregelen worden voorgesteld die
passen in de gezamenlijke ambitie voor de Zuidwestelijke Delta.
53 Waarom wordt gekeken naar de mogelijkheid om drinkwater te winnen uit zout
water? Is er enige studie bekend die mogelijk zelfs maar suggereert dat dit in ons
land in de toekomst een scenario zou kunnen zijn?
53 Voor de drinkwatervoorziening in Nederland zal - ook op de langere termijn -
voldoende zoet water aanwezig zijn. Wel kunnen in de toekomst inlaatpunten van
drinkwaterbedrijven in het westelijk deel van Nederland vaker te maken krijgen met
verzilting. Zouter water kan in principe dienen als grondstof om drinkwater van te
maken, maar het zuiveren van zouter water vergt een andere behandelmethode dan
nu door drinkwaterbedrijven wordt gehanteerd. Het drinkwaterbedrijf Evides is als
eerste in Nederland gestart met een pilot om te onderzoeken of op de langere
termijn zout water gebruikt kan worden als bron voor drinkwaterbereiding.
54 Op welke termijn is het `vernieuwde hoogwaardige voorspellings- en
waarschuwingssysteem' beschikbaar? Is de voorspelling hoofdzakelijk een
risicoanalyse of is er ook sprake van simulatie op de langere termijn?
54 Het programma voor een hoogwaardig voorspellings- en waarschuwingssysteem
loopt t/m 2012. Het gaat vooral om het inwinnen van real-time informatie op basis
van sensoranalyse en dit beschikbaar te stellen ten behoeve van besluiten over
waterveiligheid.
55 In welke zin leidt een toename van publiek-private allianties tot een groter
oplossend vermogen in het waterbeheer?
55 De complexiteit van de watervraagstukken (veiligheid, kwantiteit en kwaliteit) is
toegenomen en vraagt vaak om oplossingen die in de bredere context van integrale
gebiedsontwikkeling geplaatst moeten worden. Het gaat daarbij om een combinatie
van technische, ruimtelijke, maatschappelijke en economische aspecten, waarbij
veelal ook kostendragers gezocht worden.
Grote vraagstukken lenen zich daarom bij uitstek voor een aanpak, waarbij in een
dialoog tussen marktpartijen, overheden en maatschappelijke organisaties plannen
gemaakt worden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de kennis, expertise en
creativiteit van ieder van deze partijen om tot een betere oplossing te komen. Bij het
21
VenW/DGW 2008/374
project Afsluitdijk wordt een dergelijke aanpak gevolgd.
In publiek-private allianties kunnen bovendien risico's daar worden neergelegd,
waar deze het meest effectief kunnen worden beheerst. Tevens bieden dergelijke
allianties door functiecombinaties (bijvoorbeeld van recreatie, transport en natuur)
kansen om de schaarse ruimte voor water zo optimaal mogelijk te benutten.
56 Welke rol speelt het NWP in het internationale marketingprogramma dat het
kabinet ontwikkelt om de exportpositie van de watersector te verstevigen?
56 Het Netherlands Water Partnership (NWP) fungeert als netwerkorganisator binnen
de Nederlandse en internationale watersector en is er onder andere op gericht om
de Nederlandse positie op de internationale watermarkt te vergroten. De rol van het
NWP als netwerkorganisator komt tot uitdrukking via vertegenwoordiging van en
lobby voor de watersector in internationale gremia, presentatie van de sector op
beurzen en conferenties, organisatie van verkennings- en handelsmissies, etc.
Vanuit deze rol zal het NWP nadrukkelijk worden betrokken bij zowel de
totstandkoming als de implementatie van het door het kabinet te ontwikkelen
internationale marketingprogramma.
57 Wat zijn tot op heden de ervaringen met het voor recreatief medegebruik
openstellen van de door de waterschappen beheerde oevers?
57 De minister van V&W heeft eind 2006 de Kamer geïnformeerd over de openstelling
van oeverpaden door waterschappen (TK, vergaderjaar 2006-2007, 29895, nr 15).
In haar brief heeft zij aangegeven dat bij de meeste waterschappen geldt dat alle
oeverpaden openstaan voor recreatief medegebruik tenzij dit, bijvoorbeeld om
waterstaatkundige redenen of voor de veiligheid van de recreanten, echt niet
toelaatbaar is.
Met name in het westen van het land hebben waterschappen niet altijd de oevers in
beheer of bezit en kunnen zij pachters of eigenaren niet dwingen mee te werken
aan recreatief gebruik. Dit is een belemmering voor de openstelling van oeverpaden.
Naast dit in de brief uit 2006 genoemde knelpunt, kunnen waterschappen ook
terughoudend zijn vanwege mogelijke overlast (onderhoud/beheer) of angst voor
aansprakelijkheid (letsel/schade) en ziekteverspreiding (bijv. via honden).
Sinds de jaren '80 heeft recreatief medegebruik steeds meer een plaats gekregen bij
waterschappen in het beleid en bij de uitvoering. Wel verschilt de invulling ervan
per waterschap, en bestaat daardoor een divers beeld in Nederland. Veelal is er
sprake van openstelling van oevers voor wandelaars. Voor het realiseren van
specifieke voorzieningen zoals nieuwe paden, bordjes, overstapjes, bruggen, banken
en steigers komt het initiatief vaak van derden (recreatieschappen, gemeenten,
wandelorganisaties etcetera).
Het ministerie van LNV is bezig om in samenwerking met de Unie van
Waterschappen, het Hoogheemraadschap van Rijnland, de provincie Gelderland en
het Wandelplatform mogelijke oplossingen voor de bovengenoemde knelpunten op
een rij te zetten. Aanvullend zullen samen met de Unie van Waterschappen
mogelijke vervolgstappen worden verkend.
---
VenW/DGW 2008/374
58 Op welke wijze worden innovaties in de binnenvaart gestimuleerd? Moet men hier
ook denken aan financiële ondersteuning voor milieuvriendelijke innovaties in deze
sector?
58 Innovaties in de binnenvaart worden door het Rijk gestimuleerd door de uitvoering
van een 4-jarig Innovatieprogramma Binnenvaart, dat in nauwe samenwerking met
de sector wordt uitgevoerd. Hiervoor is in totaal 10 miljoen beschikbaar. Dit
programma richt zich op het stimuleren van onderzoek en ontwikkeling met een
focus op concrete toepassingen. Het grootste deel van het beschikbare budget zal
worden besteed aan de cofinanciering van concrete haalbaarheidsstudies,
ontwikkelingsprojecten en demonstratieprojecten. Deze projecten dienen aan te
sluiten bij de thema's Duurzaamheid, Veiligheid en Logistieke Efficiency.
Daarnaast loopt er in het kader van het Innovatie Programma een zogeheten SBIR-
procedure (Small Business Innovation Program) waarbij aan het bedrijfsleven is
gevraagd met innovatieve concepten te komen voor (de inzet van) kleine
binnenvaartschepen. De rijksoverheid heeft aan vier bedrijven een opdracht
verleend om vier van deze ideeën verder uit te werken.
Voorts is het ministerie van V&W voornemens een subsidie te verstrekken aan een
nieuwe sectororganisatie, het Expertise en Innovatie Bureau Binnenvaart (EICB). Het
EICB zal gaan optreden als kennismakelaar en zal tevens een loketfunctie naar de
gehele sector gaan vervullen op het terrein van innovatie.
Milieuvriendelijke maatregelen worden niet alleen ondersteund via bovengenoemde
innovatieve initiatieven maar ook met subsidies voor bestaande technologische
toepassingen zoals een katalysator in binnenschepen via de zogeheten VERS-
regeling (Vervanging En Retrofit Scheepsdieselmotoren).
59 Waar denkt u concreet aan bij het versterken van de innovatiekracht van Nederland
door rijk, provincies, gemeenten en waterschappen in hun rol als opdrachtgever van
publieke werken?
59 Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten hebben een heel specifieke rol bij het
versterken van de innovatiekracht van Nederland als opdrachtgever van publieke
werken. In de eerste plaats kunnen ze nadruk leggen op innovatie bij het gunnen
van opdrachten, zoals dat nu in het programma Ruimte voor de Rivier gebeurt. Ten
tweede kunnen overheden de rol van zogenaamde launching customer op zich
nemen, waarbij ze in publiek-private samenwerking mee ontwikkelen aan
innovatieve oplossingen. Ten derde kunnen ze infrastructuur beschikbaar stellen
voor het testen van innovatieve oplossingen, zoals Rijkswaterstaat dat doet via het
waterinnovatieprogramma WINN.
Verder stimuleer ik ook vanuit mijn departement innovatie door reeds bij de start
van een project, zoals bijv. de versterking en renovatie van de Afsluitdijk, publieke
en private partijen bij elkaar te brengen om gezamenlijk tot innovatieve (integrale)
oplossingen te komen.
Het gaat bij het icoonproject Afsluitdijk om het bevorderen van innovatieve
ontwikkelingen via een integrale duurzame aanpak, waarbij expliciet wordt gezocht
23
VenW/DGW 2008/374
naar functiecombinaties (o.a. spuicapaciteit, waterkwaliteit, energie (zoet-zout),
recreatie en toerisme, mobiliteit). Op dit moment loopt er een (brede)
maatschappelijke verkenning van mogelijke ontwikkelingen op en rond de
Afsluitdijk.
60 Wat wordt gezien als de belangrijkste oorzaak van het krimpend marktaandeel van
de Nederlandse watersector?
60 In de periode van 1995-2005 is de Nederlandse watersector erin geslaagd de export
te laten groeien met gemiddeld 7% per jaar (bron: "Een wereld om water"
Netherlands Waterpartnership, 2005). Omdat in dezelfde periode de wereldmarkt
harder is gegroeid, met gemiddeld zo'n 11%, is het Nederlandse marktaandeel
achtergebleven. De belangrijkste oorzaken van de achterblijvende groei waren de
structuur van de Nederlandse watersector met weinig private partijen, een
kennisontwikkeling die niet goed aansloot op de internationale ambitie, een
economisch instrumentarium dat tot voor kort niet op de watersector was gericht en
onvoldoende goed opgeleid personeel om te voldoen aan de groeiende vraag naar
Nederlandse expertise in het internationale speelveld.
61 Is het mogelijk aan te geven hoe groot de maatschappelijke baten zijn van diverse
waterprojecten ten behoeve van het verhogen van draagvlak voor de Kaderrichtlijn
Water bij de burger?
61 Door het Milieu- en Natuurplanbureau wordt momenteel een kosten-baten analyse
uitgevoerd in de vorm van de Ex Ante Evaluatie Kaderrichtlijn Water. Dit rapport én
het kabinetsstandpunt daarover zullen uiterlijk begin juni naar de Tweede Kamer
worden gezonden. In hoeverre de KRW een verdere inspanning zal vragen ten
opzichte van het bestaande en reeds voorgenomen beleid is onderwerp van de
MNP-studie. Daarbij zullen de consequenties ten aanzien van de kosten, de
effectiviteit en de baten van de verschillende keuzemogelijkheden (pakketten van
maatregelen) in beeld worden gebracht. Waar het mogelijk en verantwoord is,
zullen de baten in geld worden uitgedrukt. Overige baten zullen kwalitatief worden
beschreven en met aansprekend beeldmateriaal worden verbeeld. Op deze wijze
moet ook voor de burger inzichtelijk gemaakt worden wat we terugkrijgen voor de
inspanningen die geleverd gaan worden.
62 Hoe rijmt u de keuze voor de Zuidwestelijke Delta als icoon met het besluit tot
uitstel van uitvoering van het Kierbesluit tot eind 2010, nadat de datum eerder ook
al was uitgesteld van 2005 naar 2008?
62 De keuze voor de Zuidwestelijke Delta als icoon vloeit voort uit de ambitie om dit
deltagebied bij uitstek klimaatbestendig en duurzaam te maken. Daarbij worden
kansen gegrepen om een impuls te geven aan gebiedsontwikkeling en de regionale
economie en wordt gewerkt aan het verbeteren van de kwaliteit van de
verschillende wateren in dit gebied, met name in ecologisch opzicht. Het op een kier
zetten van de Haringvlietsluizen past hier in. Het uitstel van de invoeringsdatum is
24
VenW/DGW 2008/374
een gevolg van het feit dat het niet mogelijk is gebleken de benodigde alternatieven
voor de zoetwatervoorziening voor de landbouw en de drinkwatervoorziening te
realiseren voor 1 januari 2008. Zie ook het antwoord op vraag 64.
63 Klopt het dat de kamer niet is geïnformeerd over het besluit van de provincie Zuid-
Holland, het ministerie van V&W en het ministerie van LNV om de datum van het
op een kier zetten van de Haringvlietsluizen te verschuiven van 1 januari 2008 naar
1 december 2010? Zo neen, hoe en wanneer is de Kamer hierover geïnformeerd?
Zo ja, waarom niet?
63 Het besluit om de datum voor invoering van het kierbeheer te verschuiven is
gepubliceerd in de Staatscourant van 21 december 2007, nr. 248, pag. 49. De
Tweede Kamer is geïnformeerd over het gewijzigd kierbesluit via de Rijksbegroting
2008, Infrastructuurfonds (kamerstuk 31 200 hoofdstuk A, nr.1) d.d. 18 september
2007, p. 32. Tevens is het opgenomen in het MIRT-projectenboek 2008, p. 176.
64 Kunt u een toelichting geven op het persbericht van Rijkswaterstaat d.d. 11
november 2007, over het uitstellen van de uitvoering van het Kierbesluit1, waarin
als reden wordt aangevoerd dat de benodigde wettelijke procedures voor de
realisatie van de alternatieve innamepunten voor de zoetwatervoorziening op
Goeree-Overflakke en Voorne-Putten meer tijd vragen dan voorzien? Waarom
duurt het langer dan voorzien en welk tijdschema hanteert u nu?
64 Voor het realiseren van alternatieve zoetwateraanvoervoorzieningen moeten de
bestemmingsplannen van de betrokken gemeenten worden gewijzigd en moeten
gronden worden verworven. Conform het vigerende rijksbeleid wordt in eerste
instantie gepoogd de benodigde gronden via vrijwillige aankoop te verwerven. Dit is
gedeeltelijk geslaagd en een gedeelte van de nieuwe zoetwateraanvoervoorziening
op Goeree-Overflakkee is gerealiseerd. Andere delen zijn nog niet verworven en
hiervoor zal mogelijk grond moeten worden onteigend.
Volgens de huidige planning zullen de zoetwateraanvoervoorzieningen op Goeree-
Overflakkee en Voorne-Putten in de loop van 2010 gereed zijn.
65 Waarom wordt het Kierbesluit niet in de watervisie genoemd, terwijl dit toch een
uiterst relevante maatregel is?
65 De Watervisie geeft een aantal uitgangspunten voor het toekomstig beleid. Het
besluit tot invoering van het kierbeheer is reeds geruime tijd geleden genomen. Zo
zijn er meer projecten die thans in de realisatiefase zitten en die niet zijn genoemd in
de Watervisie, maar die wel van belang zijn voor het waterbeheer.
1
http://www.rijkswaterstaat.nl/projecten/vaarwegen/haringvliet/haringvlietsluizen/nieuws_en_persberichte
n/persberichten/haringvlietsluizen_in_2010_op_een_kier.aspx
25
VenW/DGW 2008/374
66 Worden de innovaties die moeten leiden tot emissiebeperkende maatregelen voor
de (zee)scheepvaart, de (beroeps)vaart en de recreatievaart ook geldelijk
ondersteund? Om welke maatregelen zou dit gaan?
66 Innovaties gericht op beperking van SO2-, NOx- en fijnstofemissies door de
zeevaart worden via innovatiesubsidies gestimuleerd. Bedrijven uit de zeevaartsector
(rederijen) kunnen hiervoor gebruik maken van de Subsidieregeling Maritieme
Innovatie (SMI). Voor de binnenvaart wordt gewerkt aan een soortgelijke
subsidieregeling. Deze innovatie-impulsen voorzien uitdrukkelijk in de subsidiëring
van haalbaarheidsstudies, industrieel onderzoek en pre-concurrentiële ontwikkeling
op het terrein van milieu.
Voor emissiebeperkende maatregelen voor de (zee-)scheepvaart, de (beroeps-)vaart
en de recreatievaart is eveneens subsidiegeld beschikbaar vanuit het
innovatieprogramma voor de Kaderrichtlijn Water. Het moet dan gaan om
maatregelen die vanuit hun innovatiekracht bijdragen aan een doorbraak bij de
aanpak van de meest hardnekkige knelpunten bij de uitvoering van de richtlijn (met
name landbouw, afvalwaterketen, inrichting en verkeer en vervoer) en daarnaast
resulteren in een beter evenwicht in de kosten en baten van maatregelen voor
uitvoering ervan. Dit geld wordt ingezet via twee tenders. Innovatieve
emissiebeperkende maatregelen voor de scheepvaart moeten dus meetenderen en
concurreren met de andere ingediende innovatieprojecten.
In het kader van het Project Mainportontwikkeling Rotterdam zijn maatregelen in
voorbereiding ter compensatie van de effecten op de luchtkwaliteit van de aanleg
en het gebruik van Maasvlakte 2. Belangrijk onderdeel is een pakket brongerichte
maatregelen voor de binnenvaart: snelheidsreductie op een paar trajecten in het
Rotterdamse havengebied, verbod voor de meest vervuilende schepen om de
Rotterdamse haven aan te doen (vanaf 2025), tot die tijd een verhoging van de
liggelden voor de meest vervuilende schepen (2010-2024) én een voortzetting van
de subsidieregeling (de huidige Subsidieregeling Vervanging En Retrofit
Scheepsdieselmotoren -VERS- loopt tot 2010) om binnenvaartschepen uit te rusten
met een emissiearme dieselmotor (2010 - 2025). Dit pakket moet primair de
emissies van NO2 en fijn stof verlagen in het directe invloedsgebied van Maas-
vlakte 2 en zal tevens een positief effect sorteren in alle gebieden die de schonere
binnenvaartschepen aandoen. Alle genoemde maatregelen worden vastgelegd in
een Overeenkomst luchtkwaliteit Maasvlakte 2, waarvan de Tweede Kamer bij brief
van 20 december 2007 (Kamerstuk 24 691 en 31 089 nr. 91) het ontwerp ontving.
67 Hoeveel extra geld zal er de komende jaren vanuit de rijksbegroting en in het
bijzonder ontwikkelingssamenwerking, uitgegeven worden voor de realisatie van de
Millenniumontwikkelingsdoelstelling voor water en noodhulp bij extreme droogte
en overstromingen?
67 Binnen de begroting van Buitenlandse Zaken is voor 2008 418.456.000
gereserveerd voor het programma Milieu en Water. In 2007 was dit 398.426.000.
Binnen dit budget is voor duurzaam waterbeheer en het bereiken van een hoger
percentage mensen dat duurzaam toegang heeft tot veilig drinkwater en sanitaire
26
VenW/DGW 2008/374
voorzieningen in 2008 137.813.000 gereserveerd. In 2007 was dit 136.740.000
(vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V)
voor het jaar 2008, beleidsartikel 6 p.107). Voor noodhulp bij watergerelateerde
crises zijn geen specifieke bedragen gereserveerd. Deze hulp is onderdeel van de
onder beleidsartikel 2 voor humanitaire hulpverlening gereserveerde fondsen.
68 Uit welke departementale begroting(en) is het budget voor het programma Partners
voor Water afkomstig? Wanneer het meerdere departementen betreft, hoe is de
financiële onderverdeling opgebouwd?
68 In vervolg op het programma Partners voor Water-I (periode 1999-2004) heeft het
Kabinet in 2004 besloten om 49 miljoen van het HGIS (non-ODA) budget toe te
kennen aan Partners voor Water-II voor de periode 2005-2009. Aangezien dit geld
door het kabinet toebedeeld is uit de (kabinetsbrede) HGIS-middelen, is het niet uit
te splitsen in afzonderlijke departementale bijdragen.
69 Wat wordt bedoeld met de navolging van de aanpak in Indonesië? Welke acties
worden ondernomen?
27
VenW/DGW 2008/374
69 De aanpak in Indonesië is als volgt. In het Memorandum of Understanding met
Indonesië is het doel en het terrein van samenwerking vastgelegd. De van
Indonesische zijde voorgestelde projecten die in dat kader passen, worden via het
programma "Partners voor Water" op verschillende wijzen ondersteund met behulp
van samenwerkende partners uit de watersector. Dat kan door gezamenlijke
onderzoeksprojecten, het uitwisselen van expertise of het uitvoeren
van demonstratieprojecten, waarbij ook partijen uit de Indonesische sector worden
betrokken. Bij succesvolle projecten wordt vervolgens gezocht naar mogelijkheden
om deze op te schalen met behulp van fondsen van grotere donoren. De
Nederlandse ambassade in Jakarta speelt hierbij een belangrijke rol, als intermediair
en als medefinancier.
Waar de watervisie spreekt over een aanpak die navolging verdient, wordt in de
eerste plaats gedoeld op acties in Indonesië zelf. Een voorbeeld is het onlangs
afgeronde Jakarta Floods project dat het inzicht in en de bewustwording van de
oorzaken van de overstromingen van februari 2007 heeft helpen vergroten en een
aanzet heeft gegeven tot participatie van de lokale bevolking. Een tweede
voorbeeld is de expertise-uitwisseling op het gebied van klimaatadaptatie die reeds
zijn vruchten heeft afgeworpen bij het opstellen van een adaptatiestrategie door
Indonesië. In bredere zin trekken we lessen uit de samenwerking met Indonesië als
goed voorbeeld van toepassing van Nederlandse waterkennis en ervaring betrokken
bij activiteiten in andere landen met laaggelegen delta's.
Hoogachtend,
DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
J.C. Huizinga-Heringa
28
Ministerie van Verkeer en Waterstaat