NIOD


7.3.2008
Waar zijn de Nederlandse verzetshelden?: zo luidde de lezing van NIOD-dir. Marjan Schwegman

Deze 1e Van der Lubbe-lezing die gehouden werd op initiatief van het Utrechtse Debatcentrum Tumult heeft veel media-aandacht getrokken en is mede daarom nu raadpleegbaar op de NIOD-website.

De directeur van het NIOD, prof. Marjan Schwegman, heeft 28 februari in Utrecht de eerste van der Lubbe lezing gegeven. Het Debatcentrum Tumult was de initiatiefnemer en gastheer van deze lezing, die ook ondersteund werd door de Stichting Media en Democratie.

De lezing Waar zijn de Nederlandse verzetshelden? heeft veel media-aandacht getrokken en heeft zelfs tot vragen geleid of het NIOD zich nu uitsluitend met helden ging bezighouden. Het antwoord moet ontkennend zijn en wij verwijzen graag naar het nieuwe NIOD-onderzoeksprogramma dat binnenkort wordt gepubliceerd.

Tekst lezing

Van der Lubbelezing 2008.
Waar zijn de Nederlandse verzetshelden?
Door Marjan Schwegman

Waar zijn de helden? Aan de ene kant zijn ze overal. Zie het succes van Harry Potter en de verfilming van Tolkiens 'In de ban van de ring'. Aan de andere kant zijn verzetshelden uit de Tweede Wereldoorlog op de achtergrond geraakt. Bij de laatste tien kandidaten voor de uitverkiezing van de 'Grootste Nederlander' zaten geen verzetshelden. Daaruit blijkt dat de kennis van een belangrijke periode uit ons recente verleden verloren dreigt te gaan. Wie weet nog wat Gerrit Jan van der Veen precies heeft gedaan? Hannie Schaft doet misschien nog een bel rinkelen, maar wie kent Reina Prinsen Geerligs en andere dappere vrouwen zoals zij? In het spreken over de Tweede Wereldoorlog is het accent verschoven naar de onschuldige slachtoffers. Hoe belangrijk slachtoffers ook zijn, dit kweekt een nieuwe eenzijdigheid in het beeld van de bezettingstijd.

Deze ontwikkeling staat haaks op een andere: in de geschiedschrijving over de bezettingstijd is steeds meer aandacht voor de nuance, voor alle variaties in de houding van de Nederlanders. Hun reactie op de bezetting varieerde van accommodatie en allerlei overlevingsstrategieën tot collaboratie en verzet. Dat levert een complex beeld op. Echter, hoe zinvol en confronterend het groeiende inzicht ook is geweest dat Nederland tijdens de bezetting niet bestond uit een verzameling helden, toch vind ik het betreurenswaardig dat helden niet langer lijken te passen in het nieuwe complexe beeld van de bezetting. Tijdens de oorlog onttrokken hun daden zich aan het gezicht, na de oorlog zijn hun geschiedenissen te boek gesteld, veelal per zuil. Iedere zuil had zijn eigen held. Het beeld was vaak hagiografisch en eendimensionaal en daar zit, enkele interessante nieuwe studies zoals van Hinke Piersma over Jaap le Poole daargelaten, niet al te veel beweging in.

Voor mij staat vast: de helden en heldinnen moeten terug, maar hoe? Is een debunkende benadering bij het beschrijven en in kaart brengen van hun levens wellicht de oplossing? Moeten hun gebreken breed worden uitgemeten, opdat de helden minder aanstootgevend 'goed' zijn? Het is niet moeilijk aan te tonen dat ook mensen die als held beschouwd werden en worden, onpraktische dromers waren of ijdele, autoritaire persoonlijkheden die hun volgelingen behandelden als slaven. Er is veel slechts over helden te vertellen, niets menselijks is hun vreemd. Zo wordt er in Historisch Nieuwsblad gewezen op het drugsgebruik Van der Veen en op de roekeloosheid van Hannie Schaft (Haasnoot en Kromhout, 19-20). Socioloog Herman Vuijsje schreef in de catalogus bij de in 2007 gehouden tentoonstelling van het Rijksmuseum 'Held' over de in zijn ogen ontluisterende 'bijmotieven' van verzetshelden, zoals drang naar avontuur en geweldzucht.

In zo'n debunkende benadering wordt echter onvoldoende zichtbaar dat de zogenaamde 'gebreken en bijmotieven' deel uitmaken van de heldhaftigheid van de held. Gerrit Jan van der Veens vriendin Guusje Rübsaam vond het onverstandig dat hij mee wilde doen aan wat uiteindelijk een fatale overval zou worden, april 1944, op het Huis van Bewaring op de Weteringschans. "Hij had", zo zei Guusje vele jaren later, "niet mee gehoeven, zijn medewerkers vonden ook dat hij thuis moest blijven. Maar hij wilde de boel tarten, net als coureurs dat doen. Hij wilde voorbij het mogelijke gaan, voorbij de grens." (Van Ommeren en Scherphuis, 105) Het overschrijden van grenzen, zich bijvoorbeeld uitend in drugsgebruik, hoort bij die voor de held zo kenmerkende tomeloze energie, de drang te breken met wetten en gewoontes, de zucht naar het avontuur, de liefde voor het onbekende in plaats van angst daarvoor.

In een zuiver debunkende geschiedschrijving lijkt de kern van de zaak te ontsnappen: helden en heldinnen zijn uitzonderlijk. Het is dus nodig om in onderzoek naar helden nuchtere analyses te combineren met het voorstelbaar maken van de magie rond deze personen. Dat kan door te focussen op hun onconventionele keuzes die, mijns inziens, de kern vormen van hun verzet. Net zoals het begrip 'outlaw' als geuzenaam gebruikt is door allerlei soorten vrijheidsstrijders die zich buiten door hen niet erkende en in hun ogen schadelijke wetten plaatsten, zo had ook voor Nederlandse verzetshelden de term 'illegaal' een positieve connotatie. Immers, daarmee werd en wordt aangegeven dat de verzetsstrijder de juridische, politieke en culturele legitimiteit van het Duitse gezag verwierp. Wat de betekenis was van het onconventionele in deze verwerping, zou een vraag kunnen zijn voor verder onderzoek naar Nederlandse verzetshelden.

In hun non-conformisme wortelt mijns inziens de magie van de helden, de oorsprong van het vuur dat hun de kracht gaf in opstand te komen en dat anderen aanstak. Maar daarin lag ook het gevaar, omdat deze kracht in vredestijd ondermijnend kon zijn voor de natie die er in oorlogstijd juist van had geprofiteerd. Dat blijkt uit de wederwaardigheden van Engelandvaarder, geheim agent en RAF-piloot Erik Hazelhoff Roelfzema, de beroemde 'Soldaat van Oranje'. Die titel doet vermoeden dat we hier bij uitstek met een nationale verzetsheld te maken hebben. Maar wie zijn in 1970 gepubliceerde, spannend verfilmde boek Soldaat van Oranje 40-45 nog eens leest, wordt getroffen door de radicale kritiek die hij hierin levert op de wettige vertegenwoordigers van de Nederlandse regering in Londen, waar hij na veel avonturen in de zomer van 1941 arriveerde. Hij botste met Nederlandse gezagsdragers in Londen, zoals kolonel M.R. de Bruyne, hoofd van de Centrale Inlichtingen Dienst. Toen Roelfzema vanwege de gevaren protesteerde tegen het in beperkte kring laten circuleren van een complete lijst van geheim agenten in Nederland, droeg De Bruyne hem op vertrouwen te hebben. De toevoeging "Dit is een order" bracht Roelfzema ertoe deze en soortgelijke orders van superieuren te negeren en zijn eigen gang te gaan. "De gedachte dat ik wellicht geen gehoor aan de order zou geven, kwam ongetwijfeld niet in hem op," schrijft hij. " Ik van mijn kant kon mijn oren nauwelijks geloven. Niet dat ik zo ingebeeld was zijn gezag over mij te ontkennen of kwalijk te nemen, maar naar mijn opvatting vereisten - en verdienden - de uiterst onafhankelijke individuen die in staat waren als geheim agenten te fungeren, onderlinge relaties gebaseerd op intelligent vertrouwen, niet op bot-militaire discipline. Het ging om het spel, niet om de regels", aldus Roelfzema (Eoelfzema, Soldaat, 167). Zijn verzet, dat wortelde in een naar de strijd tegen de Spanjaarden terugverwijzend patriottisme waarvan de liberale, door de Leidse universiteit geschoolde elite als de centrale drager werd gezien, was wars van regels en praktijken die in het leven waren geroepen door hen, die geen directe eigen ervaring hadden met de bezetting. Hij vertrouwde op een paar andere rebellen en geestverwanten en liet de rest links liggen. Dat resulteerde in de krankzinnige situatie dat hij wegens ongehoorzaamheid voor de krijgsraad werd gedaagd, terwijl hij in dezelfde tijd tot Ridder in de Militaire Willemsorde werd geslagen.

Erik Hazelhoff Roelfzema kan dus worden gezien als ondermijner van de eer van de natie, maar evenzeer als een tot de verbeelding sprekende verdediger daarvan. Er zit in zijn heldendom een spanning, die mooi tot uitdrukking wordt gebracht in het door Prins Bernhard geschreven voorwoord bij Soldaat van Oranje. Volgens hem was Hazelhoff "naar gangbare begrippen een onmogelijke soldaat en bovendien slechts onder voorbehoud 'van Oranje'. Bij het lezen van Hazelhoff Roelfzema's wederwaardigheden komt echter," aldus Bernhard, "de volle strekking van de titel naar voren: in de jaren 1940 - 1945 omvatte 'soldaat' iedereen - burger of militair, man en vrouw, bezet, gevangen of in vrijheid - die de vijand het hoofd bood; ' Oranje' betekende ' vaderland' en 'vrijheid' voor een ieder - oranje, roze of rood - die met z'n oor tegen zijn radio'tje nieuwe moed putte uit de stem van de Koningin in Londen." (Roelfzema, Soldaat, 7-8)

Hier wordt de rebel tot kern van de natie gemaakt. Maar omdat degene die dit doet weliswaar via de echtelijke band gelieerd was aan een 'Oranje', maar verder toch controversieel en daarmee zelf een rebel, is het maar de vraag of Bernhards manier om het verhaal van Hazelhoff Roelfzema in te passen in de nationale geschiedenis niet vooral laat zien hoe hijzelf dacht over zijn eigen plaats in de Nederlandse geschiedenis. Wat Berhards plaats daarin is, staat voor historici nog steeds ter discussie (dat blijkt ook weer uit Anet Bleichs recente biografie over Den Uyl): was hij een bandiet of een edele vrijheidsstrijder? Een roekeloze avonturier en rokkenjager of iemand met een hoger doel? Diende hij de natie of zorgde hij ervoor dat de natie zijn eigen persoonlijke verlangens diende? De suggestie dat Bernhard model zou hebben gestaan voor Ian Flemings James Bond laat zien dat het onmogelijk is om op deze vragen een eenduidig antwoord te geven.

Maar dat is niet erg! Het is mijns inziens die constante rebellie van helden en de spanning die dit in verschillende contexten oplevert, die hun geschiedenissen levend en interessant maakt. Die intrinsieke complexiteit kenmerkt ook de heldenverhalen zoals die in verschillende tijden en culturen zijn ontstaan. Die zijn op indrukwekkende wijze in kaart gebracht door Joseph Campbell, wiens werk het scenario van de beroemde serie films Star Wars heeft geïnspireerd. In die verhalen gaat het altijd over het maken van de juiste keuzes in situaties waarin de krachten van het goede tegenover de krachten van het kwade staan. Om het doel te bereiken (dat groter moet zijn dan het geluk van de held zelf), moet de held allerlei obstakels overwinnen. Die bevinden zich in de buitenwereld, maar ook in de held zelf. In een goed heldenverhaal is een centrale plaats ingeruimd voor episodes waarbij het 'ik' van de held moet buigen voor krachten die de held dwingen tot overgave. Die overgave blijft, als het een goed verhaal is, tot het einde toe conflictueus en problematisch.

Helden moeten in verbondenheid met anderen opereren, maar ook volkomen alleen kunnen staan. Een held is iemand die, ook als niemand anders, zelfs de meest naaste dierbaren en vertrouwelingen niet, gelooft in datgene waarin de held gelooft, desondanks vasthoudt aan wat deze ziet als het doel waar het om het gaat. De ware held beschikt dan ook over een bijzondere, voortdurend op de proefgestelde kracht die hem in staat stelt alle confrontaties, ook die met de dood, juist die met de dood, te winnen. Dat hij daarbij soms zelf het loodje legt, doet aan die bijzondere kracht niets af. Integendeel, sterven voor het ideaal kan het ultieme bewijs van heldendom zijn, iets dat voor Nederland bijvoorbeeld blijkt uit de instelling van het Verzetskruis, dat alleen werd uitgereikt aan nabestaanden van een omgekomen held of heldin. (Schulten)

Ook na zijn dood is de held een navolgenswaardig voorbeeld voor anderen, zoals hij dat tijdens zijn leven was. Hij demonstreert in en met de praktijk van zijn leven wat het betekent held te zijn. Hij steekt anderen aan, zorgt er met zijn onweerstaanbare aantrekkingskracht voor dat anderen hem volgen, gehoorzamen, deel willen hebben aan zijn leven en zijn idealen. In die zin is een held geen eenling; bijzondere, hechte banden met anderen zijn nodig voor het realiseren van het doel. Tegelijkertijd mag de held zich niet te intens binden aan anderen, omdat hem dat afbrengt van het doel. Dit wordt geïllustreerd door een uitspraak van Erik Hazelhoff Roelfsema, die schrijft: "Seks is best, maar voor liefde is geen plaats in oorlogstijd. Liefde schept banden en zorgen voor de toekomst, belemmeringen die tegen iedere prijs vermeden moesten worden."(Roelfzema, leven, 103) Het vinden van een juist evenwicht tussen de behoefte aan affectie, liefde en sex, en de noodzaak autonoom en ongebonden te blijven, vormt een van de constante bronnen van spanning in de heldengeschiedenissen.

Kenmerkend voor een heldenverhaal is dat de held laat zien dat iedereen een keuze heeft. Iedereen, mannen en vrouwen, kan door de keuzes die hij of zij maakt een strijder voor het goede worden. Het probleem is alleen dat het niet altijd eenvoudig is vast te stellen wat het goede is. Externe en interne obstakels zorgen voor verwarring. Conventies en regels leiden af van datgene waar het om gaat. Daarom manifesteren helden zich dikwijls in tijden van crises, wanneer mensen op zichzelf worden teruggeworpen. Oorlogen en bezettingen zijn bij uitstek voorbeelden van zulke ontregelende en ontregelde situaties. Mensen die zich nooit thuis voelden in een geregeld leven, krijgen onvermoede kansen. Buitenstaanders worden leiders, eenlingen en excentriekelingen worden van perifeer de kern van datgene waar het om draait. Discipline is niet langer opgelegd, maar komt van binnenuit. De mateloze begeerte en energie van de held die in normale tijden wel eens problematisch kan zijn, krijgen nu een richting, een doel dat grenzen stelt aan de persoonlijke verlangens van de held. De ware held is één en al intuïtie, spontaneïteit en actie, maar ook een en al behoedzaamheid, zelfbeheersing en offervaardigheid. Tenminste, idealiter. Ook op dit punt is er constante spanning en strijd in het leven van de held, spanning die complexiteit en diepte geeft aan hun levensgeschiedenis.

Hoe staat het ervoor met de geschiedschrijving van Nederlandse verzetshelden? Ik concentreer me op een paar voorbeelden en begin met Gerrit Jan van der Veen. Hij is bekend geworden door zijn werk voor de Persoonsbewijzencentrale (PBC) en door een serie gewapende overvallen, waarvan vooral die op het Amsterdamse bevolkingsregister van 27 maart 1943 bekendheid geniet. Hij was volgens de overlevering een charismatisch leider, die op handen werd gedragen door zijn medeverzetslieden. Tijdens een mislukte overval in de nacht van 30 april op 1 mei 1944 op het Amsterdamse Huis van Bewaring aan de Weteringschans, bedoeld om gevangen kameraden te bevrijden, werd hij gewond. Toch wist hij te ontkomen naar zijn vaste onderduikadres aan de Prinsengracht, waar uitgeverij De Spieghel gevestigd was. Hij raakte steeds meer verlamd, maar wilde niet verplaatst worden naar een ander adres. Uiteindelijk werden hij en zijn medewerksters gepakt. Op 10 juni 1944 werd hij samen met andere leden van zijn groep gefusilleerd.

De meest uitgebreide levensbeschrijving van Van der Veen is geschreven door Albert Helman, pseudoniem voor Lou Lichtveld, die net als Van der Veen actief was in het kunstenaarsverzet. Hij schreef de biografie op verzoek van Suzy van Hall, vriendin van Van der Veen, en Koos Schregardus, uitgeefster van uitgeverij De Spieghel. Het boek verscheen in 1946 en is een mooi voorbeeld van een hagiografie, waarin de spanningspunten en tegenstrijdigheden zijn gladgestreken. Niet alleen schetst Helman een leven zonder fouten, hij ziet ook in Van der Veens vooroorlogse leven voortdurend tekenen die vooruitwijzen naar zijn latere heldenrol. Zelfs Van der Veens ziekelijkheid in zijn jeugd wordt gepresenteerd als teken van diens bijzondere kracht: Van der Veen overwon zijn zwakke gezondheid en groeide uit tot een sterke, gezonde, aantrekkelijke man. Helman problematiseert niets en creëert een star portret dat in essentie door L. de Jong is overgenomen en dus een lang leven leidt. Neem nu wat door sommigen werd gezien als Van der Veens 'ijdelheid' en door anderen als zijn uitzonderlijke vermogen om mensen aan zich te binden. Mannen zouden hem blindelings hebben gehoorzaamd, vrouwen zouden als bosjes voor hem zijn gevallen. Dat was alleen maar gunstig, zo schrijft Helman, die zich als verteller in Van der Veen heeft genesteld en met diens stem spreekt: wat geeft het als ze verliefd op hem worden? Ze worden immers gewonnen voor de goede zaak. Dat een en ander ertoe leidde dat een van Van der Veens verzetsvriendinnen een rivale opwachtte met een pistool om een einde te maken aan een kwellende jaloezie, komt in Helmans boek niet voor. Daarin wordt Van der Veens aantrekkingskracht en de manier waarop hij daar gebruik van maakte, gepresenteerd als een teken van Van der Veens 'mannelijkheid'. Een type 'mannelijkheid' waarin het ging om actie en niet zeuren, een type 'mannelijkheid' dat de kern vormde van Van der Veens heldendom en dat vrouwen uitsloot. Het ging Van der Veen om de grote zaak; vrouwen, zo schrijft Helman, waren bijzaak voor hem.

Helman was niet de enige die ervoor heeft gezorgd dat een gekuist beeld van Van der Veen de wereld is ingegaan. Inge de Wilde heeft in haar zorgvuldige reconstructie van de geschiedenis van uitgeverij De Spieghel laten zien dat de uitgeverij in Helmans manuscript enige wat de uitgeverij "onjuistheden" noemde, corrigeerde "om de eerzuchtige en ijdele kant van Van der Veens karakter ietwat te verzachten." (geciteerd in: De Wilde, 34). Hiermee is een element uit Van der Veens geschiedenis verdwenen dat mijns inziens juist belichting verdient. Dan kan het verhaal over Van der Veen meegroeien met de tijd.

Dat heldengeschiedenissen kunnen meegroeien met de tijd wordt bijvoorbeeld bewezen door de lange geschiedenis van een negentiende-eeuwse held van het Italiaanse vaderland, Giuseppe Garibaldi. Garibaldi is vorig jaar uitgebreid herdacht ter gelegenheid van zijn tweehonderdste geboortejaar en is nog steeds springlevend. Dat komt mijns inziens doordat de spanning tussen zijn bandietenimage en het aureool van heiligheid dat ook om hem heen hangt, nooit is opgelost. Zijn bandietenimage kreeg vorm in de jaren '40 van de negentiende eeuw toen hij in Zuid-Amerika waar nodig streed voor de Vrijheid en de Republiek. Hij trof de verbeelding omdat hij als aanvoerder van een legertje volontairs een creatief en onconventioneel strijder bleek te zijn. Hij liet zien dat slechts vrijwillige soldaten de ware verdedigers van de republiek waren. Al in Garibaldi's eigen tijd rezen er twijfels over zijn drijfveren en idealen. Was hij een avonturier of een idealist? Een bandiet en piraat of een vrijheidsstrijder? Om het negatieve beeld van een meedogenloze, ijdele man, die slechts uit was op zijn eigen gewin en gerief, de wereld uit te helpen, hamerden zijn aanhangers er van begin af aan op dat Garibaldi een evenwicht vertoonde tussen hartstocht en zelfbeheersing, dadendrang en vermogen tot reflectie en afstand. Dit evenwicht werd na de voltooiing van de Italiaanse eenwording in 1870 de kern van de officiële verbeelding van Garibaldi's heldendom. Benadrukt werd dat Garibaldi weliswaar republikein bleef, maar dat hij trouw aan zijn eigen republikeinse principes combineerde met de aanvaarding van wat nu eenmaal de beste garanties bood voor een nieuwe Italiaanse natie: de monarchie.

Als het bij deze tamme Garibaldi was gebleven, zou het met hem als volksheld snel gedaan geweest zijn. Of het nu komt door het problematische proces van natievorming in Italië of door een andere oorzaak, het is opvallend dat het gekuiste Garibaldibeeld steeds een rebelse ondertoon heeft behouden. Die ondertoon verwijst naar zijn bandietenstatus en naar de romantische, poëtische vrijheid die zo vaak met Italië wordt geassocieerd en die in zo flagrante tegenspraak lijkt te zijn met de rigide structuur van het Italiaanse staatsmodel. Garibaldi is een nationaal symbool dat deze kloof tussen de Italiaanse burger en de Italiaanse overheid belichaamt en overbrugt. Het is alsof Garibaldi een type mannelijke 'eer' vertegenwoordigt dat hoort bij de negentiende-eeuwse mediterrane cultuur van de bandieten, maar dat via hem wordt getransponeerd tot een 'modern' soort mannelijke eer. Eer wordt in dat proces gekoppeld aan de natie in plaats van aan de locale gemeenschappen waar bandieten en rebellen uit voortkwamen. In deze complexe, en nooit helemaal geslaagde, overgang naar een 'moderne', 'volwassen' opvatting van mannelijke eer en viriliteit, is het constante element de voorstelling van Garibaldi als iemand die trouw blijft aan de ware wetten van het volk, ook al plaatst hem dat bij tijd en wijle buiten de wetten van de moderne staat.

Daarmee zijn we terug bij het begrip illegaliteit en bij de vraag welke plaats het onconventionele inneemt in de geschiedenis van Nederlandse verzetshelden. Omdat Gerrit Jan van der Veen de oorlog niet heeft overleefd, heeft hij zelf (afgezien van een gebeeldhouwd zelfportret) geen bijdrage geleverd aan het beeld dat van hem gevormd is. Ook weten we niet of en hoe hij zich, indien hij de oorlog zou hebben overleefd, zou hebben gevoegd in het naoorlogse Nederland. Zou hij ooit nog in het gareel zijn gekomen? De geschiedenis van verzetslieden die de oorlog overleefden, laat zien dat dit velen grote moeite kostte. Al tijdens de oorlog, bij de vorming van de Binnenlandse Strijdkrachten, bleek dat velen zich niet zomaar in dit nationale verband lieten inpassen. Parallellen met Garibaldi's volontairs (wier inpassing in het nieuwe staatsleger niet slaagde) dringen zich op, evenals met de problematische disciplinering van partizanen in verschillende Europese landen tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Een geschiedschrijving die focust op het onconventionele van verzetshelden, zou aan die aanpassingsproblematiek veel aandacht moeten besteden en zich moeten afvragen hoe die problematiek doorklinkt in de naoorlogse beeldvorming van de verzetshelden. Non-conformisme paste in het geheel niet in de wederopbouwperiode, waarin de Nederlandse bevolking 'in fatsoen moest worden hersteld'. Dat Helman en uitgeverij De Spieghel alleen al om die reden het beeld van Van der Veen kuisten, is zeer aannemelijk.

Des te interessanter is het om te kijken naar iemand als Erik Hazelhoff Roelfsema, die de oorlog heeft overleefd en bovendien zelf heeft bijgedragen aan de beeldvorming over hem. Hij publiceerde in 2006 een complete versie van zijn autobiografie, waarin hij laat zien dat er geen hokje is waarin hij precies past, zelfs niet dat van het verzet en wat er voor hem uit voortvloeide: hij werd in Londen adjudant van Koningin Wilhelmina, maar koos na de oorlog voor zichzelf en nam ontslag, iets dat fungeert als het zoveelste teken van zijn onconventionele levensstijl; want wie zou niet graag in zo'n eervolle positie blijven? Al voor de oorlog vond hij Nederland te klein en maakte hij diverse omzwervingen over de wereld, onder meer op een Katwijker vissersboot. Hij was een tijdje gaucho en schaapscheerder in Zuid-Amerika, en liftte van New York naar San Francisco, een reis waarop hij ook leerde om 's nachts clandestien met treinen te reizen door zich als een hobo op de nok van de wagons te nestelen. In de beschrijving van die ervaring (waar hij zijn eerste boek over schreef, Rendez Vous in San Francisco), klinkt een welhaast fysieke behoefte aan vrijheid en avontuur door. Die beschrijving doet denken aan het beeld van de coureur dat Rübsaam gebruikte voor Van der Veen: "Schokkend werkte de locomotief zich naar topsnelheid.....bukken! een brug .... Seinpalen flitsten, de wielen bonkten en ratelden, vonken spatten uit de schoorsteen, de wind rukte langs mij heen, triomfantelijk brulde de sirene..... Bestond Leiden ergens, en het Rapenburg? In mij laaide en kookte het - de nieuwheid, de snelheid, de vrijheid, het gevaar, alles gistte en warrelde en maakte mij dronken van mateloze levenslust: een zwiepende opwinding, die groeide in het gedreun en gedender van de wagens, het geraas en gereutel van de wielen, het geknars van de koppelingen, het gegil van de remblokken, het gieren van de wind, en die eindelijk zijn hoogtepunt vond in het brutale gebrul van de sirene, die arrogant zijn dreigende, drietonige waarschuwing de nacht in slingerde." (Roelfzema, leven, 56).

De oorlog gaf Roelfzema, zo zou je kunnen zeggen, de kans om die mateloze levenslust in een bijzonder kader uit te leven. In Soldaat van Oranje beschrijft hij hoe onverschillig hij en zijn Leidse kameraden tot 1940 stonden tegenover de ontwikkelingen in Duitsland. Dat was ver weg en bovendien was Nederland in hun ogen beschermd door de neutraliteitspolitiek. Na in de winter van 1939/1940 uit zucht naar avontuur een korte tijd oorlogscorrespondent te zijn geweest in Finland, realiseerde hij zich voor het eerst dat bommen echt konden doden en ook hem zouden kunnen treffen. Na terugkeer in Nederland voelde hij zich, zo schrijft hij, "eenzaam, verward. Waar is de werkelijkheid? Wat is waar? Waar hoor ik bij? Hoor ik ergens bij? Ben ik alleen....? Dan, op een mooie voorjaarsmorgen, 10 mei 1940, vallen vijf bommen op de Waalsdorperkazerne in Den Haag en alles is met 1 klap opgelost." (Roelfzema, leven, 31) Na de capitulatie huilt hij en voelt hij zich, "onzegbaar klein, een deel van iets mateloos groots, dat zijn vernedering uitweende uit ontelbare ogen, waaronder de mijne. (...). Liefde is blind en vaderlandsliefde het blindst van alles. Dit was wat het betekende ergens bij te horen. Ik hoorde erbij en iedere Nederlander was mijn broeder. Ik had mezelf gevonden - en verloren." (Roelfzema, leven, 37) Ook al zat hij nog een tijd in zijn 'braaf verduisterde kamer', hij was, zo schrijft hij, "tot niets versmolten in de witgloeiende begeerte tot vergelding en rechtvaardiging van onze Nederlandse trots." (Roelfzema, leven, 61)

Het is precies dit verlangen naar actie om het gekwetste eergevoel te herstellen dat hem in conflict bracht met de Nederlanders in Londen. Hij besefte dat toch niet iedere Nederlander zijn broeder was. Gedoemd tot nietsdoen vraagt hij zich af: "Was ik hiervoor naar Engeland gekomen, om dag na dag doelloos rond te hangen, om mee te roeren in deze vuile brij, om elkaar vliegen af te vangen, om mijn geestdrift voor Nederland te laten aantasten door een handjevol Hollanders die nog nooit een Duitse soldaat hadden gezien? De bezetting had ik verlaten om de moffen op hun bek te slaan, heel eenvoudig, en als mij dat in Nederlands verband onmogelijk werd gemaakt, dan maar in ander verband." (Roelfzema, leven, 183) Hij gaat voor de RAF vliegen, achteraf bezien het concrete begin van het proces waarin hij zich losmaakte van Nederland. Na de oorlog keerde hij niet terug naar Nederland, maar ging naar de Verenigde Staten. Later vestigde hij zich op Hawaii, waar hij in 2007 overleed.

Wat voor beeld van een verzetsheld rijst op uit Roelfzema's herinneringen? Garibaldi was een van de helden die hij en zijn familie als voorbeeld aanriepen toen de oorlog uitbrak en zij hun dure wijn door de gootsteen spoelden en opdronken. Net als Garibaldi was Hazelhoff Roelfzema een onconventionele man die het reizen in het bloed zat. Geboren in voormalig Nederlands-Indië, kwam hij na het verlaten van zijn geboorteplaats nooit meer in één land thuis, al bood Hawaii een stabiele pleisterplaats. Deze zelfportrettering krijgt nog meer reliëf door het voorwoord dat prinses Irene bij zijn autobiografie schreef. Zij spreekt over Roelfzema's durf om te leven en zijn moed om altijd weer uit het hokje te stappen waarin hij verzeild dreigt te raken. Ze stelt dat de oorlog een wereldburger van hem maakte. Zijn motto 'vrijheid si, discipline no, is ook haar motto. Waar Roelfzema voor Bernard als rebel de Nederlandse natie representeerde, is hij voor Irene een eeuwige rebel. Een rebel die over zijn taak in oorlogstijd als volgt sprak: "Ik ben een atoom in het zwaard van de terechtsteller, die het vonnis uitvoert niet alleen uit naam van Nederland en Europa, maar ten behoeve van de hele mensheid."

De keuze voor Irene als schrijfster van het voorwoord weerspiegelt een verandering in Roelfzema's leven die hij aan het eind van zijn autobiografie verwoordt: hij heeft meer oog gekregen voor zijn eigen kwetsbaarheid en die van anderen. Dat resulteert in een interessante herschrijving van zijn oorlogservaringen die hij al eerder te boek had gesteld in het verfilmde Soldaat van Oranje. Dat boek is zonder meer stoer te noemen. Roelfzema neemt ongelofelijke risico's en lijkt te opereren vanuit een idee van onkwetsbaarheid. De voornaamste emoties zijn woede en gekwetst eergevoel, niet angst of verdriet. Die gevoelens krijgen wel een plaats in de laatste versie van zijn autobiografie. En terwijl Soldaat van Oranje een echt mannenboek was, vol met mannelijke kameraadschap, valt nu plotseling de aanwezigheid van vrouwen op, die in Soldaat van Oranje op zijn best als mooie 'meisjes' op de achtergrond figureerden. Roelfzema trouwt in 1968 voor de tweede keer en vindt daarmee, zo lijkt het, een zekere rust. De beschrijving van zijn gevoelens voor zijn tweede vrouw doet denken aan zijn vroegere typering van vaderlandsliefde: je vindt iets dat je belangrijker vindt dan jezelf, en "dan is het net of je de magnetische pool hebt ontdekt, al die richtingen vallen ineens netjes op hun plaats en dan kun je de weg vinden." (Vroomans, 9). Deze vrouw wordt, zo schrijft hij, zijn geheime wapen, en zet hem aan tot het schrijven van Soldaat van Oranje, het boek dat van hem een held heeft gemaakt. Een complexe held, zo blijkt achteraf, al kan dat pas ten volle duidelijk worden indien er een biografie van Erik Hazelhoff Roelfzema wordt geschreven.

Hoewel Roelfzema voor zijn verzetswerk anderen nodig had, typeert hij zichzelf als iemand die het liefst alleen opereerde en daarom ook geen leider was van een groep. In het beeld dat van Gerrit Jan van der Veen is overgeleverd wordt juist benadrukt dat hij een geboren leider was, iemand in wie anderen blindelings vertrouwen stelden. Iemand die mannen en vrouwen aan zich bond door zijn onweerstaanbare charisma. Die bijzondere kwaliteit werd pas in en door de bezetting zichtbaar. Voor de oorlog was weliswaar al opgevallen dat hij een carrière als werktuigbouwkundige bij de Bataafse Petroleum Maatschappij op Curaçao opgaf voor een onzeker, maar autonoom bestaan als kunstenaar, pas de inval van de Duitsers gaf aan zijn vrijheidsdrang een politieke draai. De bedreiging van die vrijheid was volgens zijn vrouw Louise de bron van zijn verzet "de Duitsers kwamen aan zijn innerlijke vrijheid en daar ging 't hem om. Hij kon geen dwang verdragen - van niemand." (Van Ommeren en Scherphuis, 53) Deze uitspraak doet zij vele jaren later, en is opgetekend door Ageeth Scherphuis en Anita van Ommeren die in 1988 een boekje over Gerrit Jan van der Veen publiceerden. Dit boekje geeft niet alleen een spannende reconstructie van de belangrijkste verzetsdaden van Van der Veen, maar biedt ook precies dat wat in Helmans boek ontbreekt: inzicht in het conflictueuze, spanningsvolle element in Van der Veens heldendom. Die spanning zit precies in wat van der Veen tot een charismatische leider maakte: in zijn vermogen een verpletterende indruk te maken op anderen. Louise van der Veen stelt met nadruk vast: "Iedereen werd verliefd op hem - onthoud dat goed." Zowel vrouwen als mannen bezweken voor zijn charmes, iets dat paste in de bohémiencultuur waarin hij zich bewoog. Maatschappelijk verzwegen, was homoseksualiteit in Van der Veens milieu een aanvaard verschijnsel en voor sommigen, zoals zijn kameraad Willem Arondeus, een van de bronnen voor hun verzet. De uitgeefsters van de uitgeverij die Helmans boek over Van der Veen zou uitgeven, deelden elkaars leven en waren ook in andere opzichten onconventioneel, omdat zij de eerste vrouwelijke uitgevers in Nederland waren. Kortom: Van der Veen maakte deel uit van een wereld waarin conventies met betrekking tot sekse en seksualiteit afweken van wat als de norm werd gezien. Dit lijkt mij een essentieel element in Van der Veens heldendom, omdat, als wij Louises uitspraak serieus nemen, de bedreiging van zijn innerlijke vrijheid ook een bedreiging van deze levensstijl inhield.

Het was Van der Veens kracht dat iedereen verliefd op hem werd, maar die kwaliteit vertegenwoordigde ook zijn achilleshiel. In zijn afscheidsbrief aan Louise verontschuldigt hij zich voor het verdriet dat hij haar heeft gedaan vanwege zijn verhoudingen: "Ik wilde zo graag het goede, maar was in deze dingen vaak zoo zwak." (Van Ommeren en Scherphuis, 26) Een van zijn vriendinnen, Guusje Rübsaam herinnert zich hoe Gerrit haar vertelde het nooit te kunnen laten te kijken of hij indruk kon maken op een aardige vrouw, "en dat gold voor iedere aardige vrouw. Maar ja, de nasleep, dan moest hij er weer naartoe, dan moest hij die vrouwen weer meenemen uit eten. Een keer liep dat uit op vijf afspraken met vijf vrouwen achter elkaar." (Van Ommeren en Scherphuis, 106) Hier lijkt sprake van een drang die groter was dan Van der Veen zelf en met hem op de loop ging. Het werpt een ander licht op de onproblematische portrettering door Helman van Van der Veen als 'mannelijke' man, voor wie vrouwen bijzaak waren. Helmans beeld van 'mannelijkheid' past in het ideaal van de jaren '30, waarin na de roaring twenties en het op de kop zetten van de sekseverhoudingen, weer een mannelijkheidsideaal opkwam dat haaks stond op alles dat naar 'vrouwelijkheid' zweemde. Dat verklaart waarom Van der Veen, aldus Guusje Rübsaam, bang was zijn zachte kant te tonen. En ook waarom hij, toen hij gewond in het pand van uitgeverij De Spieghel lag en te horen kreeg dat hij, ook als hij geopereerd zou worden, voor altijd impotent zou blijven, zei dat hij dan net zo goed dood kon zijn, omdat hij geen 'juffrouw' Van der Veen wilde zijn.

Het knappe van het boekje van Scherphuis en Van Ommeren is dat het benoemen van Van der Veens 'zwakte' zijn kracht als held niet ondermijnt. Duidelijk wordt dat deze dingen onverbrekelijk samenhingen en hoezeer het, als Van der Veen al ooit een evenwicht bereikte, ging om een bevochten evenwicht. Hij had een tomeloze levenslust, was allergisch voor dwang en wilde niets of niemand totaal toebehoren, behalve de 'goede zaak'. In het boekje van Scherphuis en Van Ommeren vraagt een aantal van zijn dierbaren zich af van wie Van der Veen nu eigenlijk was. In één van de, wat mij betreft, meest aangrijpende scènes vertelt Louise Van der Veen hoe zijn vriendin Suzy van Hall na de oorlog bij haar kwam. "Het eerste wat ik zag, was haar hand met de ring die ik Gerrit had gegeven toen we trouwden. Ik heb mijn hand met precies diezelfde ring naast de hare gelegd en toen hebben we elkaar aangekeken. Er is daarna nooit meer iets over gezegd. Ik begrijp dat - ze zijn tegelijk gearresteerd, zij is in de gevangenis nog twee keer bij hem geweest en die ring was het enige dat hij nog had: die wou hij haar geven." (Van Ommeren en Scherphuis, 50) Ergens anders zegt zij het nog een keer op een andere manier: omdat ik zo onvoorwaardelijk en onmiddellijk voor hem viel, begrijp ik dat dat voor anderen ook zo was.

Met andere woorden: Gerrit Jan van der Veen was van niemand en van iedereen. Dat lijkt mij één van de mooiste manieren om de geschiedenis in te gaan.

Aangehaalde literatuur

In de bovenstaande tekst van de lezing zijn de citaten verantwoord door verwijzingen tussen haakjes. In die verwijzingen volgt na de naam/namen van de auteur(s) van de publicatie waaruit is geciteerd, het/de nummer(s) van de bladzijde(n) waarop het citaat te vinden is. Dit zijn de volledige titels van deze publicaties:

Campbell, Joseph, A hero with a thousand faces (New York 1949). Vertaald als: De held met de duizend gezichten (Pocketeditie; Utrecht/Antwerpen: Kosmos 1993).

Haasnoot,Shirley, en Bas Kromhout, 'Tien grote Nederlandse Verzetshelden', Historisch Nieuwsblad (mei 2006) 18-24.

Ham, Gijs van der, ed., Held (Amsterdam: Rijksmuseum/Nieuw Amsterdam 2007).

Helman, Albert, De levensgeschiedenis van Gerrit-Jan van der Veen, 1902-1944 (herdruk met een inleiding door L.P.J. Braat; Baarn: Wereldvenster 1977).

Ommeren, Anita van, en Ageeth Scherphuis, "Die man had moeten blijven leven." Gerrit Jan van der Veen en het Verzet. (Amsterdam 1988).

Piersma, Hinke, Op oorlogspad. Jaap le Poole, verzetsman voor het leven. (Amsterdam 2006).

Roelfzema, Erik Hazelhoff, Soldaat van Oranje '40-'45 (13de druk; Baarn z.j.).

Roelfzema, Erik Hazelhoff, Het leven van de soldaat van Oranje. De autobiografie van Erik Hazelhoff Roelfzema (9de druk; Utrecht: Spectrum 2007).

Schulten, C.M., 'Zeg mij aan wie ik toebehoor.' Het verzetskruis 1940-1945 (Den Haag: SDU 1993).

Vroomans, Margriet, 'Afscheid van de Soldaat van Oranje. Erik Hazelhoff Roelfzema (1917-2007)' Zin (december 2007) 9.

Wilde, Inge de, Uitgeverij De Spieghel. Over de uitgeefsters Tine van Klooster en Koos Schregardus (Eelde: Barkhuis 2005).