Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Inhoud pagina: Toespraak minister Ter Horst bij symposium 'De Onzichtbare
Grondwet'
27 februari 2008
De Grondwet moet binden, niet scheiden
Dames en heren,
Vandaag staan we stil bij het feit dat 25 jaar geleden de laatste
algemene herziening van de Grondwet plaatsvond. We doen dat met een
jubileumviering in een zaal vol geleerden, niet met een volksfeest,
trompetgeschal en uitbundige menigten op straat. Met het eerste mogen
we ons gelukkig prijzen, het laatste moet ons te denken geven. Want
een Grondwet is zo wezenlijk voor een samenleving dat het bestaan
ervan niet als vanzelfsprekend mag worden beschouwd.
Stel dat we dat willen: hoe kunnen we de Grondwet dan een meer
drijvende en bindende kracht geven. Hoe kunnen we haar de glans
teruggeven die ze blijkbaar wel heeft gehad, en opnieuw verdient. Want
laten we niet vergeten - het is feest ten slotte - dat 25 jaar geleden
in het herzieningsdebat in de Tweede Kamer - van VVD tot CPN - lyrisch
werd gesproken over bijvoorbeeld artikel 1.
Ik citeer uit het debat: `Een artikel waar we als Nederlanders trots
op kunnen zijn. De kroon op het werk.'
Een Grondwet is geen reflectie van de waan van de dag. Wel is zij een
teken des tijds. Zowel naar inhoud als naar functie.
De grote herzieningen van na 1814 geven daar ook uitdrukking aan. Zo
vindt het `Huis van Thorbecke' zijn oorsprong in de
grondwetsherziening van 1848. De herziening van 1917 leidde tot de
financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs, de
invoering van het stelsel van evenredige vertegenwoordiging voor de
verkiezing van leden van de Tweede Kamer en het algemeen kiesrecht
voor mannen, in 1922 uitgebreid tot dat voor vrouwen.
Van deze herzieningen staat die van 1983 wellicht niet bekend als de
belangrijkste, hoe lyrisch de Kamerleden ook waren.
Sommigen noemen de herziening zelfs ietwat badinerend `een facelift
van een oude dame'.
En dat, terwijl het de meest omvangrijke herziening was voor wat
betreft het aantal onderwerpen. En ook de aanlooptijd mag er zijn
geweest.
Want al in 1946 kondigde Koningin Wilhelmina in haar troonrede de
instelling aan van een staatscommissie tot herziening van de Grondwet.
Het eindrapport van deze commissie, de commissie-Van Schaik, in 1954
betekende echter geen einde van de discussie over de Grondwet.
Een van mijn ambtsvoorgangers, Toxopeus (VVD), presenteerde in 1966 -
op de golven van de maatschappelijke onrust - een Proeve van een
nieuwe Grondwet. Maar ook daarmee was de zaak nog niet rond.
Een nieuwe Staatscommissie - Cals/Donner - en de Nota
grondwetsherzieningenbeleid van het kabinet-Den Uyl (1977) waren nog
nodig als basis voor wijzigingsvoorstellen die uiteindelijk leidden
tot de algehele herziening.
Een lang en intensief traject.
Wat heeft deze algemene herziening ons nu opgeleverd?
Zeker... Een nieuw eerste hoofdstuk waarin de grondrechten
systematisch zijn neergelegd en waarin ook nieuwe grondrechten,
waaronder de sociale, het licht zagen.
Zeker... Een helderder structuur en meer soberheid.
Maar ... - en daar was het destijds ook niet in eerste instantie om te
doen - géén Grondwet die is neergedaald in de harten van de mensen en
de haarvaten van de samenleving.
Wellicht ligt dit ook aan de Grondwet zelf.
Onze Grondwet doet wat flets aan. Inhoud en structuur gelden als
weinig toegankelijk. Sommige grondrechten zijn nogal archaïsch
geformuleerd, zoals het recht op vrije meningsuiting in artikel 7. Ik
citeer: "Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers
gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders
verantwoordelijkheid volgens de wet."
Of wat te denken van de onschendbaarheid van het telefoon- en
telegraafgeheim in artikel 13: "Het telefoon- en telegraafgeheim is
onschendbaar, behalve, in de gevallen bij de wet bepaald, door of met
inachtneming van hen die daartoe bij wet zijn aangewezen."
Ook zijn veel bepalingen geformuleerd als competentievoorschriften,
als bepalingen die de wetgever de bevoegdheid geven regels te stellen.
Om erachter te komen dat Nederland een democratie en rechtsstaat is,
moet je wel erg welwillend tussen de regels door lezen en
verschillende artikelen in samenhang bezien. Het zijn bijna verborgen
boodschappen. Zo is de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in
artikel 117, eerste lid, slechts indirect verwoord.
Het monarchale karakter van onze constitutie is wel kraakhelder en
expliciet verwoord, maar dan weer zo minutieus dat daarvoor 18 - soms
uitvoerige - artikelen nodig zijn (artikel 24 tot 41). Een
vergelijking met de 8 beknopte artikelen (42-49) over de regering als
samenstel van Koning en ministers roept op zijn minst de vraag op of
deze opzet bijdraagt aan een evenwichtige weergave van de aard van ons
staatsbestel.
De gebrekkige toegankelijkheid en inzichtelijkheid van de Grondwet
zelf ontnemen haar bindend en bezielend vermogen waardoor mensen zich
verenigd kunnen voelen.
De vraag is of dat erg is. De vraag is of het anders moet.
De Nederlandse historie toont in elk geval dat het wel anders kán.
Voor een goed begrip van die historie is het goed te beseffen dat
momenten van het staatkundig leven zich niet alleen weerspiegelen in
de inhoud van de Grondwet, maar ook in de wijze waarop wij haar
beschouwen.
Neem bijvoorbeeld de Bataafse Staatsregeling uit 1798, inhoudelijk
sterk beïnvloed door de Declaration des droits de l'homme en du
citoyen en de Franse grondwet van 1795. De Staatsregeling drukte onder
andere door middel van haar preambule en algemene bepalingen het elan
uit van het begin van een nieuw tijdperk van ons land, dat veranderde
van statenbond naar eenheidsstaat. Ik parafraseer de eerste zin: "Het
Bataafsche Volk, zig vormende tot eenen ondeelbaren staat (..)
verklaart de navolgende stellingen als den wettigen grondslag waarop
Het zijne Staatsregeling vestigt..."
De Staatsregeling was bedoeld om het `Nationaal Charakter ten goede'
te wijzigen, en er zouden ook onder meer Nationale Feesten worden
ingericht om - en ik citeer - `de broederschap onder de Burgers aan te
kweeken, en hen aan de Staatsregeling, aan de wetten, aan het
Vaderland en de Vrijheid te verbinden.'
Maar ook de wijze waarop tegen de Grondwet werd aangekeken, gaf blijk
van hoge verwachtingen en enthousiasme.
Ik citeer een Staatsblad uit 1815 dat melding maakt van: `de gevoelens
van onderwerping, verkleefdheid en trouw, die elke burger aan de
grondwet verschuldigd is.'
Later, in 1838, stelde Thorbecke in zijn `Aantekening op de Grondwet'
dat de Grondwet niet louter een vorm mag wezen, maar een nationale
kracht moet zijn.
Er zijn meer voorbeelden van gepassioneerde staatslieden, net zoals er
voorbeelden van meer nuchtere staatslieden zijn. En ook vandaag de dag
zijn zowel de nuchtere afstandelijke als de gepassioneerde blik
kenbaar.
Het kán dus wél anders.
Maar de gepassioneerde staatslieden hebben uiteindelijk niet aan het
langste eind getrokken. Het is al lang niet meer gangbaar geweest om
in de bewoordingen van Thorbecke over de Grondwet te spreken, of een
dergelijke bevlogenheid in de tekst zelf tot uitdrukking te brengen.
Of het nu ligt aan de tekst of anderszins: de Grondwet van 1983 leeft
niet echt en zij heeft daarmee niet de maatschappelijke betekenis die
ze zou moeten hebben. Alle maatschappelijke debatten en vraagstukken
die de Grondwet wel degelijk in de kern raken, ten spijt.
Dat moet wat mij betreft anders.
De Grondwet vormt ten slotte de basis van onze democratische
rechtsstaat. Het is een wet die de fundamentele rechtsverhoudingen
tussen overheid en burger vastlegt. Een wet die het anker vormt voor
de institutionele inrichting van ons democratisch bestel. Zij schept
de kaders waarbinnen burgers in vrede en veiligheid samen kunnen
leven.
In de Nota grondwetsherzieningenbeleid uit 1977 is over de functie van
de Grondwet nog het volgende gezegd - en ik citeer:
`De Grondwet bevat regels ter waarborging en bevordering van de
vrijheid en het welzijn van de burgers en legt de voornaamste
elementen en fasen van de politieke wils- en besluitvorming vast.'
Dit sluit aan bij de meer traditionele en klassieke functies die de
Nederlandse Grondwet zijn toegedicht. Ten eerste een
registratiefunctie: het vastleggen van uitgekristalliseerde waarden of
staatkundige ontwikkelingen, het vastleggen van wat al is.
Ten tweede - en dat geldt vooral voor het grondrechtenhoofdstuk - een
blauwdrukfunctie: het meer normatief aangeven van waarden die wij
belangrijk vinden.
Ik durf de stelling aan dat deze tijd om een Grondwet vraagt die ook
een educatieve, instructieve en bindende functie heeft.
Ten eerste is de wereld de laatste decennia erg veranderd. De
samenleving is pluriformer en individualistischer geworden. Mensen met
een totaal verschillende levenshouding, afkomst en cultuur leven bij
elkaar.
Samenleven is echter méér dan met elkaar een ruimte delen. Het is ook
het delen van spelregels waar we op kunnen terugvallen en waar we
elkaar aan kunnen houden. Hoe diverser de samenleving, hoe dringender
de vraag is naar wát we met elkaar delen.
Ten tweede - en dat hangt hiermee samen - steken in onze samenleving
regelmatig discussies de kop op over de verhouding tussen
grondrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van
godsdienst. De meeste mensen blijken veel belang te hechten aan
grondrechten, maar waarderen deze wel verschillend, afhankelijk van
culturele, religieuze of politieke opvattingen.
De werking van de Grondwet is lang niet altijd krachtig genoeg om
spanningen te kunnen kanaliseren. Soms komen verdedigers van de
vrijheid van meningsuiting in de verleiding om dit recht anderen te
ontzeggen.
De Grondwet wordt er soms te pas en te onpas bij gesleept om een
bepaalde politieke argumentatie kracht bij te zetten of ze wordt - om
dezelfde reden - juist over het hoofd gezien. Ook lijkt de Grondwet
soms te worden aangegrepen om irrelevante verschillen te accentueren
en scheidingen tussen bevolkingsgroepen aan te brengen. In een woelige
wereld verlangen we naar houvast, en dat verlangen kan mensen uit
elkaar drijven, soms - vreemd genoeg - door een beroep te doen op de
Grondwet.
Het is een kerntaak van de overheid om verbanden te leggen waar losse
eindjes zichtbaar worden. Onze Grondwet kan hierbij helpen.
Zoals u weet staat het kabinet voor onderlinge verbondenheid. Het wil
werken aan een veilige en vreedzame samenleving waarin mensen zich
duurzaam met elkaar verbonden weten. Waarin mensen samen iets opbouwen
en solidair met elkaar zijn.
Deze verbondenheid vereist een convergentiepunt, een gemeenschappelijk
baken. Bij het zoeken daarnaar ligt het in de rede om ook te kijken
naar de Grondwet als constitutionele basis waar de Nederlandse staat
op rust.
Daarbij moeten we ook nog eens goed kijken naar de inhoud van de
Grondwet. Te denken valt aan het opnemen van een preambule, een
inleidende en inspirerende tekst die de Grondwet een context en een
perspectief biedt.
Maar ook aan bijvoorbeeld een beginhoofdstuk met daarin algemene
bepalingen waarin basiskenmerken of -waarden van onze
staatsinrichting, rechtsorde en nationale identiteit tot uitdrukking
komen. Zoals dat Nederland een democratie en rechtsstaat is, Amsterdam
de hoofdstad en Den Haag de regeringszetel.
Ik kies voor een tweesporen-aanpak. Ten eerste gaat een
staatscommissie zich over dit soort vraagstukken buigen. Over de
opdracht aan zo'n commissie heeft het kabinet onlangs advies gevraagd
aan de Raad van State.
Maar we hoeven niet op die commissie te wachten. Een tweede spoor kan
ook nu al meer inhoud geven aan de educatieve en instructieve functie
van de Grondwet. De Grondwet is immers te belangrijk om alleen aan
geleerden over te laten. Ook andere wegen zullen nodig zijn om de
Grondwet meer te laten leven.
We zijn bezig met de voorbereiding van een maatschappelijke dialoog
over burgerschap.
Daar komen ook zaken aan de orde die te maken hebben met het uitdragen
van kernwaarden van de rechtsstaat in de dagelijkse praktijk. Ik neem
aan dat de staatscommissie straks kan profiteren van de inzichten uit
dit debat.
Verder zullen straks de resultaten bekend worden gemaakt van een
opinieonderzoek over de Grondwet. Dit voorjaar kunt u een grote
Grondwetquiz verwachten. En ook in het nationale scholierendebat
zullen de betekenis en de inhoud van de Grondwet aan de orde komen. En
wellicht kan een nog op te zetten Huis van de Democratie eveneens
bijdragen aan een beter begrip van de Grondwet.
Ik ben het - tot slot - eens met Barbara Oomen die een opiniestuk
schreef in de Volkskrant over dit onderwerp onder de titel: `Wij
moeten nodig eens over onze Grondwet praten.' Zij citeerde de filosoof
Thomas Palme, die al in 1791 constateerde: `A constitution is not the
act of a governement, but of a people constituting a government.'
Het veranderen van de inhoud van de Grondwet alleen is niet voldoende
om deze de zichtbaarheid en de kracht te geven die ze verdient.
Belangrijker nog zijn de beleving, de bewustwording en de
interpretatie van de Grondwet. In het onderwijs, in de
inburgeringcursus en in de wijken.
Daardoor krijgt de Gróndwet echt betekenis. En belangrijker nog:
daardoor krijgt de sámenleving meer betekenis.
Wij zijn er niet voor de Grondwet, de Grondwet is er voor ons.
Niet om ons van elkaar te scheiden, maar om ons te binden.
Ik dank u wel.
Naar boven
Zie ook
Zie het origineel
* Meeste Nederlanders vinden Grondwet belangrijk
---
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties