Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Colleges van Burgemeester en Wethouders Postbus 90801 I.a.a. 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Directeuren Sociale Dienst Telefoon (070) 333 44 44 Hoofden Sociale Zaken Fax (070) 333 40 33 www.szw.nl Directeuren/hoofden I&A
Gemeenteraadsleden p/a Griffier
Hoofdkantoor en vestigingen CWI
Hoofdkantoor UWV
Hoofdkantoor IWI
Wsw-bedrijven

Contactpersoon Ons kenmerk UB/AM/2008/4298 Doorkiesnummer Datum 26 februari 2008 E-mail

Onderwerp Verzamelbrief februari 2008

Door middel van de Verzamelbrief informeer ik u over relevante ontwikkelingen op het terrein van werk en inkomen. De brief bevat informatie over de volgende onderwerpen:


1. Evaluatie objectief verdeelmodel inkomensdeel WWB
2. Participatiefonds

3. Kinderen doen mee!

4. Bijstandsverlening aan ex - minderjarige vreemdelingen
5. Commissie Wsw

6. Wsw: aanleveren van informatie

7. Arrangementenbank CWI


1. Evaluatie objectief verdeelmodel inkomensdeel WWB (zie bijlage)

In het Bestuursakkoord tussen Rijk en VNG is afgesproken om het objectief verdeelmodel, waarmee bijstandsbudgetten over de grotere gemeenten worden verdeeld, te evalueren. Een goed functionerende financieringssystematiek is immers onmisbaar voor een goede werking van de WWB.

Op 11 februari zijn het evaluatierapport en de brief met het kabinetsstandpunt aan de Tweede Kamer gezonden. Op 27 februari vindt een Algemeen Overleg over WWB-zaken plaats, waarbij deze evaluatie naar verwachting betrokken zal worden. De tekst van de brief aan de Tweede Kamer treft u aan in bijlage 1. Brief en evaluatierapport zijn ook te vinden op het Gemeenteloket.

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

SEO Economisch Onderzoek en Andersson Elffers Felix (AEF) hebben de evaluatie uitgevoerd en komen tot de volgende conclusies en aanbevelingen:


· Het bestuurlijk arrangement (volledige budgettering in combinatie met grotere beleidsvrijheid) heeft gewerkt. Geadviseerd wordt om niet op zoek te gaan naar een nieuw model, dit zal opnieuw leiden tot discussies en bestuurlijke onrust. Van belang is tijdige en uitgebreide communicatie door SZW.

· De wijze waarop de lokale arbeidsmarkt in het model is verwerkt, kan verbeterd worden.

· Aanbevolen wordt om het vangnet (momenteel onder voorwaarden een aanvulling voor een tekort van meer dan 10%) te verruimen in combinatie met verscherpte toetsing.

Ik kan mij goed vinden in de combinatie van aanbevelingen. De genoemde aanbevelingen zijn gericht op het realiseren van bestuurlijke rust, zodat de focus kan liggen op hetgeen waar het om gaat: het realiseren van de ambitie om 75.000 mensen uit de bijstand te krijgen. Ik heb daarom aan de Tweede Kamer bericht dat ik de aanbevelingen voortvarend wil oppakken. Een aantal zaken behoeft uiteraard nog wel nadere uitwerking. Daar zal ik partijen uit het veld, zoals de VNG bij betrekken.


2. Participatiefonds (zie bijlage)

In een brief aan de Tweede Kamer heb ik, mede namens minister Vogelaar voor Wonen, Wijken en Integratie en staatssecretaris Van Bijsterveldt van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de hoofdlijnen van het voorgenomen participatiefonds geschetst. Over de uitwerking van dit fonds wordt verder overlegd, o.a. met de VNG. Gemeenten krijgen vanaf 2009 de beschikking over één grote pot met bijna 2 miljard euro om werklozen aan een baan te helpen, nieuwkomers in te burgeren en laagopgeleiden scholing te geven. Hiertoe worden middelen WWB werkdeel, inburgering en volwasseneneducatie gebundeld. Ik ga ervan uit dat dit gemeenten in staat stelt mensen beter te helpen participeren. Langdurig werklozen, laaggeschoolden en vreemdelingen hebben vaak zowel extra scholing als hulp nodig bij het vinden van een baan. Sociale Zaken stort met circa 1,5 miljard euro aan bestaand W-deel voor hulp bij het vinden van werk het meeste geld in de participatiepot.

Het voorgestelde fonds is een uitwerking van de afspraak uit het Coalitieakkoord en het bestuursakkoord tussen Rijk en gemeenten om de schotten weg te halen tussen de verschillende gemeentelijke geldstromen die gericht zijn op de verhoging van de arbeidsparticipatie en maatschappelijke participatie. Gemeenten krijgen meer vrijheid om te bepalen aan wie ze een aanbod doen en ook hoe dat aanbod eruit ziet. Gemeenten kunnen het geld uit het fonds onder meer gebruiken voor bijstandsgerechtigden of mensen zonder een uitkering die aan het werk willen, voor mensen die vrijwillig of verplicht inburgeren, of voor
---

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

mensen die nog onvoldoende opgeleid zijn om maatschappelijk te participeren, bijvoorbeeld laaggeletterden. Gemeenten beslissen daar zelf over. Belemmeringen om cliënten een gecombineerd aanbod te doen, worden weggenomen. Gedurende een overgangsfase geldt dat gemeenten een bepaald bedrag dienen te besteden aan inkoop bij roc's en voor educatieopleidingen. Gemeenten bepalen zelf wie welke voorziening nodig heeft en verantwoorden in één keer aan het Rijk over het hele budget.

De inhoud van de brief over het participatiefonds vindt u in bijlage 2.


3. Kinderen doen mee! (zie bijlage)

Op 10 december 2007 heb ik in een brief aan de Tweede Kamer aangekondigd extra middelen beschikbaar te zullen stellen voor de bestrijding van armoede bij kinderen. Ik wil gemeenten graag zo stimuleren dat het aantal kinderen dat maatschappelijk niet meedoet om redenen van armoede deze kabinetsperiode met de helft afneemt. Om te bereiken dat meer kinderen uit arme gezinnen kunnen deelnemen aan sport, cultuur of andere activiteiten, stelt het kabinet in 2008 en 2009 jaarlijks 40 miljoen euro beschikbaar. De extra middelen worden toegevoegd aan de algemene uitkering van het gemeentefonds.

Met gemeenten die de ambitie delen worden convenanten gesloten over de inzet van gemeenten en het Kabinet. Op 14 februari jl. is het eerste convenant hierover met de gemeente Rotterdam gesloten. Het convenant met Rotterdam treft u aan als bijlage 3. Mijn streven is om uiterlijk eind maart met alle gemeenten (Den Haag, Utrecht, Amsterdam, G27 en overige gemeenten/VNG) een convenant te sluiten. Om praktische vragen van gemeenten te beantwoorden over de invulling van het convenant of bijvoorbeeld de informatievoorziening, maar vooral ook om mogelijkheden te presenteren vanuit (koepel)organisaties uit de sport, cultuur en onderwijssector (waaronder NOC*NSF, de Cultuurformatie, de Kunstconnectie, de Kunstfactor, het Jeugdsportfonds en de stichting Leergeld) zal ik een aantal regionale bijeenkomsten organiseren.

In de meicirculaire 2008 van het gemeentefonds zal deze toevoeging worden verwerkt in het verdeelstelsel. Om gemeenten een beeld te geven van de orde van grootte van deze middelen, is op het gemeenteloket en op de site van het Ministerie van Binnenlandse Zaken een indicatief overzicht gegeven van hoe de middelen verdeeld worden.


---

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298


4. Bijstandsverlening aan ex - minderjarige vreemdelingen

Er hebben mij signalen bereikt dat het voor gemeenten niet in alle gevallen duidelijk is in welke gevallen bijstand dient te worden verleend aan voormalig alleenstaande minderjarige vreemdelingen (hierna ex-AMV-en). In verband daarmee breng ik het volgende onder uw aandacht.
Een ex-AMV die vóór zijn vijftiende verjaardag in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning onder de beperking `alleenstaand minderjarige vreemdeling', én tijdig (dat wil zeggen: vóór de achttiende verjaardag) een aanvraag voor een vergunning voortgezet verblijf heeft ingediend, én na zijn achttiende verjaardag nog in afwachting is van een besluit op deze verblijfsaanvraag `voortgezet verblijf', wordt op grond van artikel 11, derde lid van de WWB juncto artikel 1 van het Besluit gelijkstelling WWB gelijkgesteld met een Nederlander. Voor deze categorie ex-AMV-en geldt dat zij in beginsel recht hebben op bijstand gedurende de behandeling van de aanvraag en tijdens de duur van een aantal van de aangewende rechtsmiddelen.


5. Commissie Wsw is ingesteld (zie bijlage)

De commissie voor de fundamentele herbezinning Wsw is van start gegaan onder leiding van voormalig Minister van SZW Bert de Vries. De commissie zal zich buigen over de vraag hoe, bij gelijkblijvende budgettaire middelen, de participatie te bevorderen - liefst zo regulier mogelijk - van mensen die niet zelfstandig een reguliere baan kunnen bemachtigen en behouden, maar wel tot zinvolle aangepaste arbeid in staat zijn. De commissie is gevraagd voor 1 juli 2008 met haar advies te komen. Voor de volledige opdracht aan de commissie en samenstelling van de commissie verwijs ik naar de bijgevoegde instellingsregeling (bijlage 5).


6. Wsw: aanleveren van informatie (zie bijlage)

In de Verzamelbrief van januari 2008 bent u in bijlage 9 geïnformeerd over het indienen van de verantwoordings- en beleidsinformatie over de Wsw in 2008. Deze informatie heeft tot vragen uit de uitvoering geleid. Naar aanleiding hiervan is de informatie aangepast en de herziene versie vindt u in bijlage 6.


---

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298


7. Arrangementenbank CWI (zie bijlage)

In de Verzamelbrief van november 2007 is gemeld dat het CWI bezig was met een Arrangementenbank waarin alle informatie op het terrein van werk, inkomen en scholing op een transparante manier zou worden ontsloten en die inzetbaar zou zijn voor het bevorderen van de arbeidsparticipatie. De Arrangementenbank is inmiddels gereed. Begin maart is de Arrangementenbank beschikbaar voor gebruik door de ketenpartners. Dit nieuwe instrument geeft een totaaloverzicht van opleidingen, subsidies en andere regelingen om werkzoekenden aan de slag te helpen en werkgevers te faciliteren bij het zo snel mogelijk vervullen van vacatures. De Arrangementenbank selecteert alle relevante regelingen, de werkcoach stelt daaruit, samen met en voor de cliënt, een passend arrangement samen. Zie voor meer informatie bijlage 7.

~~~~~~~~~

Wilt u de Verzamelbrief in het vervolg digitaal ontvangen, stuur dan een e-mail met uw naam, gemeente, functie en e-mail adres naar Verzamelbrief@minszw.nl. Voor vragen met betrekking tot de Verzamelbrief kunt u een e-mail sturen naar gemeenteloket@minszw.nl.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(A. Aboutaleb)

---

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

Bijlagen Verzamelbrief
Februari 2008

6

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

Bijlage 1 Evaluatie objectief verdeelmodel inkomensdeel WWB

Tekst van de brief van de staatssecretaris aan de Tweede Kamer, 11 februari 2008 (W&B/SFI/08/3875).

"Evaluatie objectief verdeelmodel inkomensdeel WWB
Op 21 december 2007 heb ik het rapport van de eindevaluatie van de WWB, tezamen met het kabinetsstandpunt, aan uw Kamer gezonden. Hieruit kwam naar voren dat de WWB werkt en heeft geleid tot een betekenisvolle reductie van het bijstandsvolume. Het objectief verdeelmodel voor het I-deel van de WWB heeft de afgelopen jaren veel bestuurlijke discussies opgeroepen. Daarom is in het Bestuursakkoord tussen Rijk en VNG afgesproken om het objectief verdeelmodel te evalueren. Een goed functionerende financieringssystematiek is immers onmisbaar voor een goede werking van de WWB. Ten behoeve van de evaluatie is door SEO Economisch Onderzoek en Andersson Elffers Felix (AEF) onderzoek uitgevoerd. In deze brief ga ik in op de conclusies en aanbevelingen van de onderzoekers, de mening van bestuurders en VNG, het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen en mijn standpunt.

Mensen aan het werk helpen
CBS-cijfers laten zien dat in de periode 2004-2006 het bijstandsvolume
Opzet van de evaluatie van het verdeelmodel
De evaluatie van het objectief verdeelmodel, uitgevoerd door SEO Economisch Onderzoek en Andersson Elffers Felix (AEF), omvatte drie onderdelen, te weten een bestuurlijke evaluatie (op basis van interviews met wethouders, schriftelijke enquêtes en een bestuurlijke conferentie), literatuuronderzoek (bestaande rapporten van de diverse onderhoudstrajecten en


1 SEO Economisch Onderzoek (2007), Kwantitatief Effect WWB, SEO-rapport nr. 2007-86.
---

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

plausibiliteitsonderzoeken) en een kwantitatief onderzoek naar het effect van het verdeelmodel binnen de WWB.
Het onderzoek is begeleid door een klankbordgroep. Naast de ministeries van Financiën, Economische Zaken en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als meest betrokken departementen, waren hierin vertegenwoordigd de VNG, Divosa, de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) en een aantal individuele gemeenten. De klankbordgroep had een onafhankelijk voorzitter, de heer Bovens, voormalig wethouder Sociale Zaken van Maastricht, thans voorzitter van de raad van bestuur van de Open Universiteit en tevens voorzitter van de Toetsingscommissie WWB.

Oordeel over het bestuurlijk arrangement
Uit de evaluatie komt naar voren dat het bestuurlijke arrangement (volledige budgettering in combinatie met een grotere beleidsvrijheid voor gemeenten) niet ter discussie staat. Alle ge- interviewde bestuurders zijn van mening dat dit arrangement van grote invloed is geweest op de reductie van het bijstandsvolume. Dit wordt ook bevestigd door eerdere onderzoeken naar het effect van de WWB. Het overgrote deel van de bestuurders is van mening dat het verdeelmodel niet veel extra prikkelende werking heeft gehad. Uit het kwantitatief deel van het evaluatieonderzoek blijkt dat het effect van het model op de prikkelwerking neutraal is geweest. Het was dus vooral het totale arrangement dat prikkelde. Volledige budgettering betekent per definitie dat een verdeelmodel nodig is om het beschikbare bijstandsbudget over gemeenten te verdelen. Er is overeenstemming dat het uitgangspunt bij verdelen moet zijn dat uitkomsten plausibel zijn. "Tekorten en overschotten moeten de prestaties van elke gemeente reflecteren: goed werkende gemeenten moeten worden beloond, slecht werkende gemeenten gestraft." Een model dat uitgaat van bijstandsvolume of bijstandsuitgaven doet dit per definitie niet; immers een gemeente die een forse inzet pleegt en zo een bovengemiddelde volumedaling realiseert, wordt bij zo'n model geconfronteerd met een lager budget. Een objectief model kan wel aansluiten bij de gewenste doelstelling dat tekorten en overschotten de prestaties van gemeenten reflecteren.

Niet bij iedereen bestaat overeenstemming dat het huidige objectieve verdeelmodel er voldoende in slaagt tot plausibele uitkomsten te komen. Samen met het veelvuldig aanpassen van het verdeelmodel en het macrobudget de afgelopen jaren, heeft deze twijfel aan de plausibiliteit geleid tot bestuurlijke onrust en discussies. SEO en AEF concluderen dat SZW met de afspraken rond meerjarige budgetten al tegemoet is gekomen aan de wens van bestuurders voor meer stabiliteit.
De onderzoekers komen met drie aanbevelingen om de gewenste bestuurlijke rust rond het verdeelmodel te bereiken, om zo het bestuurlijke arrangement optimaal te laten werken.


---

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

Aanbevelingen van de onderzoekers
Stabiliteit in het model
SEO en AEF adviseren het huidige model te handhaven en niet op zoek te gaan naar een geheel nieuw model. Naast de literatuurstudie baseren zij zich daarbij op de opvattingen van bestuurders. De geïnterviewde wethouders en betrokken organisaties gaven aan dat over het algemeen niet de wens bestaat om de oplossing voor gepercipieerde onvolkomenheden in het model te zoeken in de ontwikkeling van een geheel nieuw verdeelmodel. Zo'n nieuw model zal nieuwe bestuurlijke onrust teweeg brengen met nieuwe winnaars en verliezers. Ook zal elk verdeelmodel, hoe goed ook, in een aantal individuele gevallen niet tot de gewenste aansluiting op de onvermijdbare bijstandsuitgaven leiden.

Wel constateren de onderzoekers, dat op dit moment mogelijk nog winst is te verwachten waar het gaat om de wijze waarop de lokale arbeidsmarkt in het model is verwerkt. Zij adviseren te zoeken naar vervanging van de thans gebruikte maatstaven voor lokale arbeidsmarkt die op COROP-niveau worden gemeten.

Communicatie
SEO en AEF geven aan dat het van belang blijft om gemeenten tijdig, uitgebreid en individueel inzicht te geven in de uitkomsten van het model. Om frustratie in gemeentelijke kring te voorkomen, is het essentieel dat SZW periodiek en uitgebreid communiceert over de ontwikkelingen in het model, de verklaringen voor de verschillende budgettaire gevolgen voor gemeenten en de (toekomstige) gevolgen van de macro-economische omstandigheden.

Verscherpte toetsing
In de huidige situatie zijn twee vangnetten ingebouwd: een inperking vooraf (ex-ante), waarbij een sterke afwijking van het objectief budget van het historisch uitgavenaandeel leidt tot een aftopping (positief of negatief) en een vangnet achteraf (ex-post), waarbij bij een tekort van meer dan 10% een verzoek voor aanvullende middelen kan worden ingediend bij de Toetsingscommissie WWB. Een aantal bestuurders pleit voor verruiming van een of beide vangnetten.
SEO en AEF adviseren om het ex-post vangnet te verruimen en dit te laten samengaan met verscherpte toetsing, à la artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet. Een verruiming zonder verscherpte toetsing achten de onderzoekers niet gepast. De kosten die met deze constructie gemoeid zijn, zouden binnen het bestaande macrobudget van alle gemeenten moeten worden gefinancierd.

Bij deze toetsing zou meer dan nu het geval is, gekeken moeten worden of een tekort het gevolg kan zijn van verdeelfouten of dat het te wijten is aan gemeentelijk beleid. Deze maatregel dient meerdere doelen. Het geeft inzicht in de doeltreffendheid van het beleid van gemeente(n) en brengt eventuele verdeelfouten in het model als gevolg van het ontbreken van maatstaven of regiospecifieke omstandigheden aan het licht. Op basis hiervan kunnen
---

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

gemeenten die met een tekort geconfronteerd worden een plausibele uitleg krijgen waarom dit het geval is. Dit vormt een goede basis om gemeenten in grotere mate dan nu het geval is te compenseren. Eventuele tekortkomingen in het model kunnen worden opgespoord en worden meegenomen in het onderhoudstraject van het model. De onderzoekers merken hierbij op dat het van belang is wijzigingen van het model niet jaarlijks, maar periodiek te effectueren (bijvoorbeeld dezelfde periode als de macro-afspraken) in verband met de wens van stabiliteit.

Oordeel bestuurders en VNG
Als onderdeel van de evaluatie is op 23 januari, onder auspiciën van de onderzoekers, een bestuurlijke conferentie georganiseerd. Mijn indruk hiervan is dat er bij bestuurders een stevig draagvlak bestaat voor de aanbevelingen van de onderzoekers. De wens tot bestuurlijke rust wordt door wethouders gedeeld. Tijdige en duidelijke communicatie over budgetten is ook gewenst. Daarbij werd tegelijkertijd opgemerkt dat de wens tot actualiteit bij met name groeigemeenten ook beperkingen oplegt. Hoe verder van tevoren budgetten bekend zijn, hoe minder actueel de informatie is die kan worden gebruikt, hetgeen nadelig is voor groeigemeenten. Tot slot lijkt er overeenstemming te bestaan dat een gemeente die ondanks effectief beleid met een tekort wordt geconfronteerd een hogere compensatie zou moeten krijgen dan thans het geval is. Dat een dergelijke compensatie alleen aan de orde is na een scherpere toetsing, lijkt breed te worden onderschreven. Ook is hierbij aan de orde geweest dat bij de toelating tot de scherpere toetsing de mate waarin een tekort drukt op de rest van de gemeentebegroting van belang kan zijn.

In de vergadering van de commissie Werk en Inkomen van de VNG van 17 januari 2008 is met de onderzoekers gesproken over de onderzoeksresultaten. De commissie ondersteunt de aanbeveling voor maatwerk en constateert dat het verdeelmodel WWB "ruw maar bruikbaar" is.
Uit bestuurlijk overleg met de VNG op 31 januari is mij gebleken dat de mening wordt gedeeld dat de oplossing niet gezocht moet worden in een zoektocht naar een nieuw model. Over de invulling van met name de aanbeveling voor een artikel 12-achtig vangnet heeft de VNG mij gemeld dat zij dit nog met de eigen achterban wil bespreken alvorens met een definitief standpunt te komen. Op dit moment weet ik nog niet wanneer dit beschikbaar komt.

Advies Rfv
Zoals gebruikelijk is, is de Raad voor de financiële verhoudingen om advies gevraagd over bevindingen en aanbevelingen van de evaluatie. Ik ben verheugd dat de Raad, ondanks de geboden korte termijn, zo spoedig een uitvoerig advies (bijgevoegd) naar aanleiding van de evaluatie heeft kunnen uitbrengen.
De Raad spreekt haar waardering uit voor de uitgevoerde evaluatie. De Raad adviseert om de aanbevelingen uit de evaluatie over te nemen. Hij is het daarbij eens met de onderzoekers om niet op zoek te gaan naar een alternatief verdeelmodel en de focus te verleggen naar het optimaal functioneren van het bestuurlijk arrangement. Verder deelt de
10

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

Raad de mening van de onderzoekers dat tijdige en uitvoerige communicatie naar individuele gemeenten en uitleg van de verschillen in uitkomsten bij kunnen dragen aan een grotere acceptatie van het model en zijn uitkomsten.
De Raad geeft aan dat hij van mening is dat een andere verdeelmethodiek niet zal leiden tot een betere verdeling. De Raad kan zich vinden in de conclusie van de onderzoekers dat voor het model verbetering van stabiliteit en plausibiliteit het belangrijkst is. Ook de Raad is voorstander van spaarzamere aanpassingen aan het verdeelmodel dan in het verleden het geval was. Naast het zoeken naar vervanging van de maatstaven op COROP-niveau, adviseert de Raad wel om te bezien of meer verbeteringen mogelijk zijn (specifiek noemt hij de maatstaf "goedkope huurwoningen"). De Raad geeft aan dat aanpassing van het model alleen in de rede ligt als er sprake is van een evidente verbetering.
De Raad bepleit voorts de optie van een meer kostengeoriënteerde financiering nader te onderzoeken, ter verbetering van de verdelende werking en de plausibiliteit van het model. Het gaat de Raad bij kostenoriëntatie om aansluiting bij de onvermijdbare bijstandsuitgaven. De Raad noemt daarbij het invoeren van een variabele die een zekere constante van de bijstandsdruk weerspiegelt als een mogelijke verfijning van de verdeelsleutel. De Raad denkt aan de groep bijstandsontvangers die niet of nauwelijks doorloopt. Hij constateert dat dit een definitie van die groep vereist. Ook de suggestie van Cebeon voor gedeeltelijke honorering van het aantal bijstandsontvangerrs als maatstaf vindt de Raad een optie. De Raad staat positief tegenover de aanbeveling om te komen tot een verscherpte toetsing conform de methodiek van artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet. Een dergelijke toetsing biedt ruimte om gemeenten die veel op het I-deel moeten toeleggen (wat) ruimhartiger tegemoet te komen. De Raad verwacht niet dat de toepassing van de verscherpte toetsing direct zal bijdragen aan een grotere plausibiliteit van het model. Op langere termijn kan de constructie wel bijdragen aan de plausibiliteit, als uit de verscherpte toetsing blijkt dat gemeenten te weinig budget hebben ontvangen en het model daarvoor gerepareerd kan worden.
De Raad acht het van belang dat bij de verdere communicatie duidelijk wordt gemaakt dat de constructie niets te maken heeft met het gemeentefonds. Eventuele compensatie die volgt uit de verscherpte toetsing dient ten laste te komen van het budget van de WWB en niet van het gemeentefonds.
Met betrekking tot de combinatie van verruiming van het vangnet en verscherpte toetsing kan de Raad zich voorstellen dat een meerjarig perspectief wordt meegewogen en dat niet alleen de (huidige) 10%-grens per jaar wordt toegepast. Tot slot geeft de Raad in overweging om, afhankelijk van de uitwerking van de constructie, de Raad bij het toetsingsproces een adviserende rol te laten vervullen.


---

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

Kabinetsstandpunt
De uitdaging waar Rijk en gemeenten voor staan is het realiseren van een forse ambitie: 75.000 huishoudens uit de bijstand. Daaraan moet het bestuurlijk arrangement van de WWB dienstbaar zijn. Daarbij is vertrouwen in de financieringssystematiek van wezenlijk belang. De discussie over de plausibiliteit van de uitkomsten van het verdeelmodel kan immers afleiden van datgene waar het werkelijk om gaat: het realiseren van de ambities. Daarom is het wenselijk op dit onderdeel meer bestuurlijke rust te creëren. Met de afspraak over meerjarige budgetten is een belangrijke eerste stap gezet. Gemeenten kunnen de extra winst die zij behalen bij het realiseren van de 30.000 extra volumedaling langer behouden. Dit bedrag kan oplopen tot meer dan 900 mln. tot en met 2011, die gemeenten weer kunnen inzetten voor verdere participatiebevordering. Ook constateer ik dat door deze afspraak het risico van een knellende werking door afnemende meeropbrengsten niet meer aan de orde is.

Een tweede stap kan worden gezet door het opvolgen van de aanbevelingen van de onderzoekers. Ik kan mij goed vinden in deze combinatie van aanbevelingen en ben voornemens deze voortvarend op te pakken. De combinatie van aanbevelingen houdt de gewenste prikkelwerking van de budgettering in stand, maar neemt de zorgen van sommige bestuurders over de plausibiliteit van de uitkomsten serieus. De keuze om geen nieuw model te ontwikkelen, draagt in hoge mate bij aan de gewenste stabiliteit en bestuurlijke rust. De combinatie van onderzoek naar de (COROP-) maatstaven die thans voor de arbeidsmarkt in het verdeelmodel zijn opgenomen, het verbeteren van de communicatie en het ombouwen van het ex-post vangnet naar een artikel 12-achtige constructie, te financieren uit het bestaande macrobudget, biedt de mogelijkheid om de verschillen tussen gemeenten in tekorten en overschotten beter uit te kunnen leggen. Hiermee wordt een weg ingeslagen om vertrouwen in de plausibiliteit van de herverdeeleffecten in de toekomst te vergroten. Tegelijkertijd biedt het de mogelijkheden om gemeenten die met een tekort worden geconfronteerd hiervoor ruimhartiger dan nu het geval is te compenseren en om periodiek aanpassingen in het verdeelmodel te verwerken op basis van de bevindingen van de commissie die met de uitvoering van het nieuwe ex-post vangnet wordt belast. In concreto zou ik de aanbevelingen als volgt willen oppakken.

Verbeteringen van het verdeelmodel
Uit de evaluatie komt naar voren dat vervanging van maatstaven op COROP-niveau verbeterpotentieel kan hebben. Nog dit jaar wil ik daarom onderzoek starten naar de vraag hoe de lokale arbeidsmarktsituatie (nu nog gemeten op COROP-niveau) optimaal in het model kan worden verwerkt. In overleg met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal ik bezien of er een alternatief bestaat voor de COROP-indeling. Het onderzoek hoeft zich wat mij betreft hier niet toe te beperken. Ook voor andere oplossingen om de lokale arbeidsmarkt in het model op te nemen sta ik open. Ik zal hierbij ook betrekken de vraag hoe de factor arbeidsmarkt in het verdeelmodel voor de re-integratiemiddelen is opgenomen. Op dit moment is er nog geen goed alternatief voor het hanteren van maatstaven op COROP-
12

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

niveau voor handen, daarom wil ik erop wijzen dat wat mij betreft kwaliteit gaat boven snelheid van aanpassing van het verdeelmodel. Ook andere suggesties (bijvoorbeeld m.b.t. de maatstaf "huurwoningen") kunnen in het onderhoudstraject worden meegenomen. Ik ben het met de Rfv eens dat alleen tot aanpassing van het verdeelmodel moet worden overgegaan als er sprake is van een substantiële verbetering.
Een onderzoek naar een meer kostengeoriënteerde financiering, zoals de Rfv bepleit, vind ik nu niet opportuun. De bevindingen van AEF en SEO geven geen aanleiding voor een dergelijk onderzoek. Opname van een maatstaf "bijstandsontvangers" staat haaks op de wens van bestuurders en van mij dat het verdeelmodel de prestaties van gemeenten moet honoreren. Ook de Tweede Kamer heeft zich in het verleden uitgesproken tegen opname van dergelijke maatstaven in het verdeelmodel. Verder lijkt de suggestie van de Rfv om tot een definitie te komen van een zogenaamde `harde kern' ogenschijnlijk aantrekkelijk. Echter, naast het praktische bezwaar dat zo'n definitie niet voorhanden is, legt het mijns inziens de focus ook op de verkeerde zaak: wat mensen niet kunnen en hoeveel mensen in de bijstand moeten blijven, in plaats van wat mensen wel kunnen en hoeveel mensen aan de slag kunnen.

Communicatie
Ik wil in overleg met gemeenten bezien hoe de communicatie kan worden verbeterd. Er wordt al vrij veel gedaan aan communicatie over de budgetten. Dit gebeurt met name via het Gemeenteloket dat via internet bereikbaar is. Op het moment dat nieuwe budgetten bekend worden gemaakt, wordt bijvoorbeeld op het gemeenteloket een tool geplaatst, waarmee elke individuele gemeente de opbouw van het budget kan zien. Ik kan mij voorstellen dat deze informatie vaak vrij technisch van aard is en daardoor wellicht niet altijd voldoende duidelijk of adequaat. Ik zal op korte termijn in overleg met gemeenten treden om te bezien waar verbetering mogelijk is.

Aanpassing van het vangnet
Nog dit jaar wil ik in nauw overleg met betrokkenen uitwerken hoe vorm kan worden gegeven aan een ruimer ex-post vangnet in combinatie met een verscherpte toetsing. Met name de toetredings- en toetsingscriteria en de hoogte van de aanspraak die vervolgens op een aanvullende uitkering kan worden gedaan, verdienen zorgvuldige uitwerking. Uitgangspunt is dat financiering van het verruimde vangnet, naar analogie van de systematiek bij artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet, plaatsvindt binnen het macrobudget van het WWB inkomensdeel. Tevens zal uitgewerkt moeten worden hoe de uitvoering van de verscherpte toetsing wordt georganiseerd.
Daarbij zal de toetsingscommissie voldoende ondersteund moeten worden om een uitgebreide en strikte toets voor elke aanvragende gemeente te hanteren. Bij de uitwerking wil ik gebruik maken van de expertise die bestaat binnen het domein van de gemeentelijke sociale diensten, maar ook van de expertise die er reeds bestaat met het toepassen van artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet. Verder ben ik de Rfv erkentelijk voor zijn aanbod een adviserende rol te spelen en zal dit aanbod bij de verdere uitwerking in overweging nemen.
13

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

Richting de VNG heb ik aangegeven de uitwerking van de aanpassing van het vangnet voortvarend ter hand te willen nemen, zodat het mogelijk voor budgetjaar 2009 van kracht kan zijn. Uiteraard onder het voorbehoud van de opvattingen hieromtrent van uw Kamer. Ik zou daarom graag van de gelegenheid gebruik willen maken om tijdens het AO WWB-zaken op 27 februari de mening van uw Kamer te horen over de bevindingen en aanbevelingen van de evaluatie van het verdeelmodel, zoals die hierboven aan de orde zijn gekomen."


14

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

Bijlage 2 Participatiefonds

Tekst van de brief van de staatssecretaris aan de Tweede Kamer, 8 februari 2008 (W&B/SFI/08/631).

"Mede namens minister Vogelaar voor Wonen, Wijken en Integratie en staatssecretaris Van Bijsterveldt van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap informeer ik u hierbij over de in het kabinet overeengekomen hoofdlijnen voor de bundeling van diverse op re-integratie en participatie gerichte budgetten in een participatiefonds. In het Coalitieakkoord is afgesproken om zoveel mogelijk de bestaande schotten tussen de diverse op re-integratie en participatie gerichte budgetten weg te nemen. Deze afspraak uit het Coalitieakkoord heeft geleid tot het voornemen van het kabinet om de gemeentelijke middelen voor re-integratie (WWB- werkdeel), inburgeringsbudgetten voor zover deze betrekking hebben op de door gemeenten aan te bieden inburgeringsvoorzieningen en middelen voor volwasseneneducatie te bundelen in een participatiefonds (Bestuursakkoord Rijk en gemeenten, 4 juli 2007). Meer dan nu het geval is zullen gemeenten daarmee ruimte krijgen om maatwerk aan hun burgers te kunnen leveren en een samenhangende aanpak op het gebied van participatie te realiseren. In de bijlage bij deze brief worden de hoofdlijnen van het participatiefonds geschetst. Deze hoofdlijnen zijn ook besproken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de MBO Raad. Met hen is afgesproken om de komende periode te benutten, samen met andere betrokkenen in het veld, om te bezien hoe lokaal een goede invulling kan worden gegeven aan de ruimte die het participatiefonds biedt.
Het streven is het participatiefonds op 1 januari 2009 in werking te laten treden. Het voornemen is Uw Kamer hiertoe medio 2008 een wetsvoorstel aan te bieden.

Voorbereidingstrajecten participatiefonds
De ontschotting van participatiebudgetten biedt belangrijke mogelijkheden voor gemeenten. Zowel op het gebied van de beleidsvorming als van de uitvoering kunnen gemeentelijke afdelingen nadrukkelijker met elkaar gaan samenwerken dan tot nu toe gebeurt. Deze ontschotting biedt gemeenten ook kansen om efficiënter en effectiever te werken. Ter voorbereiding op de ontschotting van participatiebudgetten worden in maximaal 25 gemeenten `voorbereidingstrajecten' participatiefonds gestart. Deze trajecten hebben tot doel gemeenten beleidsmatig en organisatorisch voor te bereiden op de ontschotting van participatiebudgetten, zodat zij bij de inwerkingtreding van het participatiefonds direct van start kunnen met een gerichte inzet ervan. De bestaande wet- en regelgeving vormt het kader voor de voorbereidingstrajecten.
In de voorbereidingstrajecten participatiefonds wordt het `voorbereidend werk' gedaan dat nodig is om, zodra ontschotting van de participatiebudgetten een feit is, middelen zodanig in te zetten dat de klant centraal komt te staan en maatwerk kan worden geleverd. Thema's die tijdens de voorbereidingstrajecten aan de orde kunnen komen zijn ondermeer de professionalisering van de inkoop van trajecten en de vormgeving van trajecten waarin
15

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

componenten worden gecombineerd, bijvoorbeeld re-integratie en educatie of inburgering. De resultaten van de voorbereidingstrajecten zijn overdraagbaar naar andere gemeenten. De voorbereidingstrajecten starten in januari 2008 en lopen tot circa eind februari 2009.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(A. Aboutaleb)

Bijlage:
Hoofdlijnen ontschotting participatiebudgetten


16

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

Hoofdlijnen ontschotting participatiebudgetten

Aanleiding
In het Coalitieakkoord is afgesproken om zoveel mogelijk de bestaande schotten tussen de diverse op re-integratie en participatie gerichte budgetten weg te nemen. Dit voornemen uit het Coalitieakkoord heeft geleid tot een voornemen van bundeling van het WWB-werkdeel, inburgeringsbudgetten voor zover deze betrekking hebben op de inburgeringsvoorzieningen en middelen voor volwasseneneducatie (Bestuursakkoord Rijk en gemeenten, 4 juli 2007). Dit document geeft de hoofdlijnen weer van de huidige ideeën van de ministeries van SZW, WWI en OCW om te komen tot ontschotting van participatiebudgetten, ter bespreking met partners in het veld.

Uitgangspunten:
Er komt een ontschot participatiebudget waarin gemeentelijke middelen volwasseneneducatie, inburgering en re-integratie samenstromen; Eindpunt is één verantwoordingsregime zodat effectievere inzet door gecombineerde trajecten mogelijk wordt;
Sturing vindt plaats via verdeling op output en bestuurlijke afspraken tussen Rijk en gemeenten;
De kwetsbaarheid van de roc infrastructuur wordt onderkend. Verwachting is dat juist de brede stroom middelen in het participatiefonds zal leiden tot verruiming van de bestedingen bij de roc's. Teneinde evenwel de praktijk de gelegenheid te geven zich naar die verwachting te zetten, worden bij wijze van overgang waarborgen ingebouwd m.b.t. de omvang van de besteding bij de roc's en de bestemming van de middelen. Wat betreft de omvang het volgende:

o er komt in de aanloop een gedwongen winkelnering ter hoogte van het educatiebudget van ca. 190 mln per jaar. Op basis van onderzoek in 2008 en 2009 naar de effecten van de introductie van de marktwerking bij de inburgering vindt besluitvorming plaats over de afbouw daarvan bij AMvB. Deze AMvB, zal niet eerder dan twee jaar na inwerkingtreding van het participatiefonds (in 2011) in werking treden.
Wat betreft de educatiebestemming:

o deze zullen door middel van bestuurlijke prestatie-afspraken worden gewaarborgd (dit kan met gemeenten regio's of anderszins plaatsvinden); zo snel mogelijk wordt gestart met het ontwikkelen van deze prestatie-afspraken, parallel aan het wetgevingsproces;

o bij wijze van overgang zullen in het wetsontwerp bepalingen worden opgenomen die de educatiebestemming verzekeren, tot besloten is dat prestatieafspraken daarvoor in de plaats treden;

o die beslissing wordt door betrokken bewindslieden zo mogelijk reeds voor inwerkingtreden van de wet genomen.


17

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

In het vervolg van deze notitie wordt ingegaan op het eindperspectief (doel, bestedingsregels, verantwoordingssystematiek, sturing door het Rijk en macrobudget) en de overgangsfase (doel, bestedingsregels en verdeelsystematiek).

Eindperspectief
Doel
Streefdatum voor de inwerkingtreding is 1 januari 2009. Met het ontschotten van participatiebudgetten wordt beoogd om een bijdrage te leveren aan het vergroten van de arbeidsparticipatie, inburgering en het bevorderen van maatschappelijke participatie door deelname aan educatie.

Gemeenten hebben, waar het gaat om het aanbieden van voorzieningen, primair de taak om zorg te dragen voor de verantwoordelijkheden die zijn verwoord in de verschillende materiewetten en bijbehorende beleidsuitingen. Het betreft de verantwoordelijkheid voor: het aanbieden van een re-integratievoorziening, waar nodig, aan de doelgroep van de WWB (voornamelijk bijstandsgerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigde werklozen); het aanbieden van een inburgeringsvoorziening aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars waar dit een wettelijke plicht is van het College, dan wel waar het naar het oordeel van het College nodig is;
het aanbieden van educatie-opleidingen aan personen van 18 jaar en ouder die dit nodig hebben ter bevordering van de persoonlijke ontplooiing ten dienste van het maatschappelijk functioneren. Met name waar het gaat om de volgende doelgroepen: analfabeten, mensen die vanwege deficiënties nog niet aan een beroepsopleidend traject kunnen deelnemen, hoogopgeleide allochtonen met beperkte Nederlandse taalvaardigheden, jongeren (tot 23 jaar) zonder VO-diploma of startkwalificatie en mensen die een achterstand hebben t.a.v. maatschappelijke participatie, bijvoorbeeld ouderen, digibeten en vrijwilligers.

Gemeenten hebben ruimte om een afweging te maken in welke mate zij meer of minder nadruk leggen op één of meerdere doelen. Dit laat onverlet dat de gemeente er zorg voor dient te dragen dat zij haar verantwoordelijkheden op de terreinen van re-integratie, inburgering en educatie, zoals opgedragen in de betreffende materiewetten, nakomt.

Hoewel de verantwoordelijkheid van de gemeente bij het aanbieden van een voorziening primair ligt bij personen uit bovengenoemde doelgroepen, krijgen gemeenten met het voorliggende wetsvoorstel ruimte om aan personen waarvoor het college in de materiewetten niet nadrukkelijk een verantwoordelijkheid heeft opgedragen gekregen, toch - indien het college dit noodzakelijk acht - een voorziening aan te bieden. De bestedingsregels zijn bewust ruim geformuleerd, om te voorkomen dat bestedingsregels gemeenten teveel belemmeren wat betreft de inzet van instrumenten en om gemeenten ruimte te bieden een eigen invulling te geven.

18

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

Het college dient in overleg met de gemeenteraad aan te geven hoe zij invulling geeft aan die hierboven beschreven verantwoordelijkheid en ruimte.

Meer ruimte voor gemeenten door ruimere bestedingsregels Gemeenten krijgen meer beleidsruimte om de re-integratie, inburgering en volwassenen- educatie voortvarend ter hand te nemen en de gewenste prestaties te behalen. Gemeenten krijgen meer ruimte om middelen te bundelen en daarmee combinatietrajecten in te zetten, eigen beleidsafwegingen te maken in de nadruk die ze op verschillende doelen willen leggen en om te bepalen wie in aanmerking komt voor bepaalde voorzieningen of opleidingen. Het participatiebudget is meer dan de som der delen. Met name combinatietrajecten waarbij tegelijkertijd aan meerdere problematieken - die bij individuen kunnen voorkomen - wordt gewerkt, leveren meerwaarde op doordat combinaties van inburgering, educatie en re- integratie elkaars effectiviteit kunnen versterken. Bovendien kan de gemeente lokaal maatwerk leveren en bepalen waar binnen haar gemeente de nadruk op dient te liggen. Deze ruimte wordt gerealiseerd door een brede set bestedingsregels. Bij het formuleren van de bestedingsregels zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: De besteding van middelen moet leiden tot verhoging van de participatiegraad. Gemeenten dienen meer ruimte te krijgen om combinatietrajecten aan te bieden. Individuele gemeenten dienen ruimte te krijgen om naar eigen inzicht meer nadruk op één of meer van de doelen van de ontschotte participatiebudgetten te leggen. Middelen zijn bedoeld voor participatievoorzieningen, niet voor uitvoeringskosten. Voor het overige dienen de huidige bestedingsmogelijkheden van de afzonderlijke budgetten inburgering, educatie en re-integratie, minimaal te blijven voortbestaan.

Bij bestedingsregels, gaat het om het formuleren van de rechtmatigheid van de uitgaven. Het is de bedoeling gemeenten ruimte te bieden en de regels niet zodanig krap te formuleren, dat deze gemeenten teveel beperken in de inzet zowel qua instrumenten als qua doelgroep.

Bovenstaande uitgangspunten hebben geleid tot de volgende regels die worden gesteld aan bestedingen van de ontschotte participatiebudgetten.

1. Zij worden besteed aan participatievoorzieningen. Het kan daarbij gaan om een educatieopleiding2, een re-integratievoorziening3 of een inburgeringsvoorziening (die opleidt tot het inburgeringsexamen of het staatsexamen NT2 programma I of II)4 of een combinatie van bovenstaande voorzieningen.

2. Een participatievoorziening als bedoeld onder 1 kan in principe alleen worden verstrekt aan iemand die 18 jaar of ouder is. Alleen in bepaalde gevallen waar er geen sprake is van leerplicht en geen sprake van een kwalificatieplicht kan ook aan iemand jonger dan 18 jaar een participatievoorziening worden verstrekt.

2 als bedoeld in artikel 7.3.1. van de Web

3 is een voorziening gericht op arbeidsinschakeling zoals bedoeld in de Wet Werk en Bijstand
4 zoals bedoeld in de Wet Inburgering en de regeling vrijwillige inburgering en de uitvoeringsregeling BDU SIV
19

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

Bezien wordt nog in hoeverre nadere regels nodig zijn om ondoelmatige uitgaven te voorkomen.

Minder administratieve lasten
Met de bundeling van geldstromen wordt ook beoogd een vermindering van administratieve lasten voor gemeenten te realiseren. Met de bundeling van drie geldstromen in één kunnen gemeenten volstaan met één financiële administratie. In het kader van de rechtmatigheid van de bestedingen is er één brede doelgroep geformuleerd, waardoor het onderscheid in doelgroepen van de verschillende regeling is komen te vervallen. Zo behoeven gemeenten bijvoorbeeld voor werkloze niet-uitkeringsgerechtigden niet langer te registreren of de betrokkene staat ingeschreven bij het CWI als werkloze werkzoekende. Verantwoording vindt plaats via de systematiek van `single information en single audit'. Gemeenten verantwoorden zich in één keer over het gehele budget, via de bijlage bij de gemeentelijke jaarrekening. De verantwoording aan het rijk zal plaatsvinden op basis van het baten-lastenstelsel, zodat de wijze van verantwoording aan het rijk aansluit bij de wijze van verantwoording op lokaal niveau.

Meeneemregeling
Met een meeneemregeling wordt rekening gehouden met het feit dat niet alle lopende verplichtingen in het begrotingsjaar leiden tot kosten en het feit dat enige flexibiliteit nodig is omdat de beleidsinspanningen van gemeenten tussen de jaren enigszins kunnen variëren. Het percentage van het toegekende participatiebudget dat maximaal meegenomen mag worden naar het volgende uitvoeringsjaar of dat mag worden onttrokken aan het toe te kennen budget van het volgende uitvoeringsjaar, is bij start 0,75 maal het bedrag dat door de minister van SZW wordt ingebracht. In de volgende jaren kan een geleidelijke vermindering van dit percentage plaatsvinden tot een nader te bepalen niveau. In de jaarlijkse verantwoording aan het rijk dient de gemeente onder meer een opgave te verstrekken van de rechtmatig gemaakte kosten in het uitvoeringsjaar en aan te geven welk bedrag ze wenst mee te nemen naar het volgende uitvoeringsjaar.

Sturing door het Rijk
Van belang is dat macro gezien alle drie de doelen in voldoende mate worden bediend. Bij de vormgeving van het ontschotten van participatiebudgetten wordt gestreefd naar een beter zicht in en meer sturing op prestaties en resultaten.

Sturing vindt plaats via verdeling op output en eventueel bestuurlijke afspraken tussen Rijk en gemeenten. Het gaat daarbij om output die bijdraagt de doelstellingen van dit kabinet op de terreinen van re-integratie, inburgering en educatie:
een daling met 75.000 huishoudens in de bijstand eind 2011 ten opzichte van de stand ultimo 2006 en 25.000 niet-uitkeringsgerechtigden in de periode 2007 - 2011 aan werk geholpen of maatschappelijk participerend als de afstand tot de arbeidsmarkt te groot is;
20

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

jaarlijks gemiddeld 60.000 inburgeringsprogramma's aanbieden en in 2011 een duale uitvoering van 80 procent van de inburgeringsprogramma's; het verhogen van sociale cohesie door mensen in een achterstandspositie met volwasseneneducatie te ondersteunen bij het verbeteren van hun mogelijkheden tot maatschappelijke en arbeidsparticipatie. Met betrekking tot educatie zullen met gemeenten en roc's nadere afspraken worden gemaakt.

Sturing wordt primair vormgegeven door sturing op output. Daartoe bestaat reeds een systeem bij de Wet werk en bijstand, met een prikkel op het budget voor uitkeringen. Bij de verdeling zal tevens, zoals thans het geval is bij de verdeling van het WWB-werkdeel, rekening worden gehouden met de behoefte aan middelen ten behoeve van het verhogen van de uitstroom van bijstandsgerechtigden. Daaraan worden - via de verdeling van de ontschotte participatiebudgetten over gemeenten - incentives toegevoegd om bij te dragen aan de doelstellingen van educatie en inburgering.

De verdeling op output biedt een incentive voor gemeenten, maar tegelijkertijd werkt deze slechts relatief en biedt geen garanties dat de som van prestaties van individuele gemeenten leidt tot een landelijk beeld in prestaties in absolute aantallen dat overeenkomt met de ambities van het kabinet. Daarom kunnen er aanvullend met gemeenten bestuurlijke afspraken over prestaties worden gemaakt, waarop gemeenten overigens niet financieel zullen worden afgerekend. Dergelijke bestuurlijke afspraken zullen in elk geval voor de educatie met gemeenten worden gemaakt. Gemeenten worden financieel afgerekend volgens de beproefde verantwoordingsmethodiek van het WWB-werkdeel, dat wil zeggen op basis van een verantwoording over de rechtmatigheid van de bestedingen. Voor zover wordt vastgesteld dat middelen niet of onrechtmatig zijn besteed vloeien middelen terug naar het Rijk.

Verdeelsystematiek
Het verdeelmodel zal bestaan uit drie verdeelsleutels A, B en C, zodanig dat het gemeentelijk budget bestaat uit de som van de uitkomsten van verdeelsleutel A, B, en C. Verdeelsleutel A verdeelt het budget dat de minister van OCW inbrengt, verdeelsleutel B het budget dat de minister voor WWI inbrengt, en verdeelsleutel C het budget dat de minister van SZW inbrengt. Het resultaat van de toepassing van de drie verdeelsleutels ontvangt de gemeente als één ontschot budget.

Bij educatie (verdeelsleutel A) wordt gedacht aan de volgende prestatie-indicatoren: Aantal cursussen voor laaggeletterden;
Aantal behaalde vavo-certificaten;
Aantal behaalde certificaten Staatsexamen NT2 programma I of II; Aantal personen dat doorstroomt van educatie naar een beroepsopleiding.

Daarnaast zal een deel van de middelen dat door de minister van OCW wordt ingebracht, worden verdeeld op basis van de huidige objectieve verdeelcriteria, te weten:
21

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

aantal volwassen inwoners;
aantal volwassen inwoners met laagopleidingsniveau;
etnische achtergrond van de volwassen inwoners.

Voor de inburgering (verdeelsleutel B) zullen de volgende verdeelkenmerken worden opgenomen in de verdeelsleutel:
Aantallen gestarte inburgeringsprogramma's
Aantallen gestarte duale inburgeringsprogramma's
Aantallen behaalde inburgeringsexamens en examens NT2 programma I en II. Het zichtbaar maken van de prestaties van gemeenten op deze kenmerken en het monitoren daarvan gebeurt via ISI (InformatieSysteem inburgering). Gemeenten dienen hiertoe het ISI consequent en tijdig in te vullen.

Bij de re-integratie (verdeelsleutel C) wordt gebruik gemaakt van de bestaande verdeelsystematiek. In het verdeelmodel zijn de volgende variabelen opgenomen: aantal bijstandsontvangers, aantal WW-ontvangers, omvang beroepsbevolking, kwalitatieve discrepantie laaggeschoolde arbeid. Uit het reguliere onderhoudstraject kunnen wijzigingen voor deze verdeelsleutel volgen.

Prestatie-afspraken en monitoring
Met het ontschotte participatiebudget worden drie doelen nagestreefd. Er zal gemonitord worden in hoeverre deze doelen worden bereikt. Ook in dit kader wordt gestart vanuit een bestaande situatie, met reeds bestaande systematieken. Dit betekent dat in de beginfase dit in zekere mate terug is te zien in verschillen in type monitoring en afspraken. Indien gesprekken met gemeenten of VNG nodig worden geacht, wordt er vanuit het kabinet zoveel mogelijk gekozen voor één benadering, zodat niet meerdere malen een gesprek in het kader van het participatiefonds hoeft te worden gehouden.
In het kader van het bestuurlijk deelakkoord tussen Rijk en gemeenten zijn afspraken gemaakt over daling van het bijstandsvolume en het bevorderen van participatie van mensen zonder inkomsten uit werk of uitkering. De resultaten hiervan worden gemonitord. Bij achterblijvende prestaties zal met de VNG in gesprek worden getreden. Om de prestaties te behalen zijn de middelen uit het participatiefonds een belangrijk instrument. Het is een onderdeel van de maatregelen om de effectiviteit van re-integratie te verbeteren, zoals benoemd in het kabinetsstandpunt re-integratie dat u op 29 januari jl. heeft ontvangen. Het sluit aan bij de constatering in dit kabinetsstandpunt dat gemeenten beter maatwerk kunnen bieden dan het Rijk en dat re-integratie het meest effectief is voor de groep met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt. Juist voor deze groep kunnen combinaties van educatie, inburgering en re- integratie interessant zijn.
Wat betreft de inburgering zullen de resultaten op de prestatie-indicatoren, die ook in het verdeelmodel zijn opgenomen, worden gemonitord. Sterk achterblijvende prestaties in relatie tot de beschikbaar gestelde middelen kunnen aanleiding zijn om met de betreffende (grotere)
---

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

gemeenten een bestuurlijk gesprek te voeren. Deze gesprekken kunnen dan ook benut worden om te achterhalen wat de oorzaken van de achterblijvende prestaties zijn en, met in achtneming van de bestaande verantwoordelijkheden, de daarbij passende oplossingen te zoeken.
Er komen macroafspraken met VNG en/of centrumgemeenten t.a.v. de te realiseren educatiedoelstellingen. De inhoud dient nader uitgewerkt te worden. Uit de macroafspraken leiden gemeenten af wat ongeveer hun individuele bijdrage zou moeten zijn aan het behalen van de macroafspraken. Gemeenten dienen jaarlijks prognoses in van hun inspanningen per prestatiegebied van de educatie. Met gemeenten die in sterke mate onderpresteren wordt bestuurlijk overleg aangegaan.

Eindperspectief
Er worden drie budgetten gebundeld die een eigen systematiek hebben ontwikkeld in een eigen omgeving. Onvermijdelijk is in de beginfase in zekere mate nog enige heterogeniteit herkenbaar. Hoewel wat betreft de bestedingsregels al snelle stappen naar één systematiek worden gemaakt, is bij de sturing nog enige mate van diversiteit zichtbaar. In de verdere uitwerking zal nauwlettend worden gekeken naar de interne consistentie bij de vormgeving van het sturingsinstrumentarium.

Er wordt gestreefd naar een eindperspectief waarbij er sprake is van een nog homogenere vormgeving. Wat betreft de sturing vanuit het Rijk kan worden bezien welke mogelijkheden er zijn om op termijn sturing te beperken tot één van bovengenoemde sturingsinstrumenten (of verdeling op output of prestatie-afspraken).
Tevens kan worden bezien wat de mogelijkheden zijn om de monitoring van prestaties in dit kader op termijn meer uniform vorm te geven.

Macrobudget
De invoering van de ontschotte participatiebudgetten vindt wat betreft de door het Rijk in totaal aan gemeenten verstrekte middelen budgettair neutraal plaats.

Onderstaand staan de bijdragen van de drie departementen, zoals thans opgenomen in de begroting (prijspeil 2007).

x 1.000 2009 2010 2011 2012 2013

WWI* 261.602 261.602 261.602 261.602 261.602 OCW** 190.000 190.000 190.000 190.000 190.00 SZW*** 1.504.270 1.379.270 1.254.270 1.254.270 1.254.270 Totaal macrobudget 1.955.872 1.830.872 1.705.872 1.705.872 1.705.872


23

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298


* De middelen BDU-SIV maken onderdeel uit van bovenstaande reeks. Bezien zal worden welke mogelijkheden er zijn deze middelen al in 2009 bij het ontschotte participatiebudget te betrekken. De middelen voor de pardonregeling (2009) maken geen onderdeel uit van bovenstaande reeks en zullen niet opgenomen worden in het ontschotte participatiebudget. In het inburgeringsbudget is nog geen rekening gehouden met de eventuele afsplitsing van het gedeelte daarvan dat betrekking heeft op de door gemeenten te maken uitvoeringskosten.
** De middelen BDU-SIV maken onderdeel uit van bovenstaande reeks. Bezien zal worden welke mogelijkheden er zijn deze middelen al in 2009 bij het ontschotte participatiebudget te betrekken.
*** Uit het W-deel is een uitname, oplopend tot 75 mln. structureel vanaf 2011, gereserveerd voor de taakstelling op de keten uit het Coalitieakkoord. Deze uitname is in deze reeks verwerkt. Indien deze ombuiging wordt gerealiseerd op de uitvoeringskosten WWB, die in het Gemeentefonds zijn opgenomen, zal de bijdrage van SZW, met de reeks oplopend tot 75 mln., worden verhoogd.

Overgangsfase
Doel
Het ontschotten van participatiebudgetten zal geleidelijk worden ingevoerd. De reden voor een gefaseerde invoering is dat zodoende de mogelijkheid ontstaat om toe te groeien naar de meest passende systematiek en werkwijze. De overgangsfase dient ertoe het behoud van de roc- infrastructuur te waarborgen, alsmede het behalen van de educatiedoelstellingen. Tevens is het gericht op het realiseren van een goede samenhang met de middelen BDU-SIV in 2009 en een geleidelijke overgang van verdeling op objectieve factoren naar verdeling op output, om herverdeeleffecten te beperken. Hiertoe wijken de bestedingsregels en de verdeelsystematiek in de overgangsfase op onderdelen af van de eindsituatie.

Bestedingsregels
Oormerking voor besteding aan educatie bij roc's
Gemeenten dienen een bepaald bedrag te besteden aan inkoop bij roc's en voor educatieopleidingen5. De hoogte van het bedrag dat een gemeente minimaal dient te besteden aan educatieopleidingen bij roc's is gelijk aan het budget dat deze gemeente in 2009 ontvangt op basis van verdeelsleutel A.
Bij algemene maatregel van bestuur, ondertekend door de staatssecretaris van OCW, de staatssecretaris van SZW en de minister voor WWI, kan worden bepaald dat dit bedrag verlaagd wordt, tot uiteindelijk nul.

Voor zover er sprake is van oormerking van middelen aan educatie, dient het college van burgemeesters en wethouders jaarlijks voor 1 november voor de hoogte van dit bedrag overeenkomsten te sluiten met roc's, zoals bedoeld in artikel 2.3.4 van de WEB.

Indien de educatiedoelstellingen onvoldoende worden gewaarborgd, betekent dit een extra risico voor de publieke infrastructuur bij roc's. Het idee van de bestedingsverplichting is dat roc's niet opnieuw in een korte periode met een forse daling van middelen worden

5 Zoals bedoeld in art. 7.1.3 van de WEB

24

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

geconfronteerd, zodat roc's de mogelijkheid hebben op een goede wijze om te schakelen naar de nieuwe situatie.
Het kabinet hecht eraan dat in elk geval de eerste twee jaar na inwerkingtreding van het participatiefonds (2009 en 2010) er sprake is van een bestedingsverplichting bij roc's. Een besluit over afbouw kan pas plaatsvinden nadat de resultaten van de evaluatie van de introductie van marktwerking bij de inburgering bekend zijn. Tegelijkertijd wordt al voor die tijd gewerkt aan bestuurlijke prestatie-afspraken met gemeenten. Tezamen met het sturingsinstrumentarium dat in het wetsvoorstel wordt opgenomen, zou dit mogelijk al met ingang van 1 januari 2009 voldoende waarborg kunnen bieden om de educatiebestemming te verzekeren.
Indien het kabinet tot de conclusie komt dat de educatiebestemming op deze manier voldoende is verzekerd, ligt het in de rede dat de specifieke oormerking voor educatie vervalt. Opheffing van de oormerking kan alleen plaatsvinden bij algemene maatregel van bestuur, ondertekend door de minister voor WWI, de staatssecretaris van OCW en de staatssecretaris van SZW. Voorop staat dat in elk geval in de eerste twee jaar na inwerkingtreding (2009 en 2010) een bestedingsverplichting bij roc's blijft bestaan.

Verantwoording en terugvordering
Bovenstaande heeft gevolgen voor de verantwoording en terugvordering. Voor zover er sprake is van gedwongen winkelnering en/of oormerking van middelen, dienen gemeenten te verantwoorden dat het budget dat hiervoor is gereserveerd ook binnen deze eisen rechtmatig is besteed. Voor zover dit niet het geval is vloeien middelen terug naar het Rijk.

Middelen inburgering en volwasseneneducatie G31
De middelen inburgering en volwasseneneducatie voor de G31 maken tot en met 2009 deel uit van de BDU-SIV. Bezien zal worden welke mogelijkheden er zijn de middelen inburgering en volwasseneneducatie voor de G31 al met ingang van 1 januari 2009 bij het ontschotte participatiebudget te betrekken.

Overgangsregime inburgering in 2010 en 2011
Bezien zal nog worden hoe de inburgeringsvoorzieningen die in 2007 tot en met 2009 zijn/worden gestart, en die uiterlijk in 2010 en 2011 worden afgerond met deelname aan het inburgeringsexamen of het staatsexamen NT2 programma I of II, worden gefinancierd, verantwoord en afgerekend. Dit geldt zowel voor de G31 (i.v.m. de prestatieafspraken in het kader van de BDU-SIV/GSB), als voor de niet-G31.

Verdeelsystematiek
Bij de verdeelsleutel A en B valt op te merken dat naar verwachting vanaf 2011 deze verdeling kan plaatsvinden op basis van de relatieve prestaties van gemeenten. In 2011 zijn immers de prestaties uit 2009 beschikbaar. Tot die tijd zal de verdeling plaatsvinden conform de huidige
25

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

objectieve verdelingen van het educatiebudget en het inburgeringsbudget. Mogelijk zal sprake zijn van een geleidelijke ingroei van het verdeelmodel op basis van prestaties. Bij verdeelsleutel C zal de huidige geleidelijke ingroei bij het WWB-werkdeel van een historische verdeling naar een objectieve verdeling, worden gecontinueerd."


26

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

Bijlage 3 CONVENANT Kinderen doen mee!

Partijen,

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de heer A. Aboutaleb, handelend als bestuursorgaan, hierna te noemen: `de Staatssecretaris',

Het College van burgemeester en Wethouders van de gemeente Rotterdam, handelend als bestuursorgaan van de gemeente Rotterdam, te deze vertegenwoordigd door mevrouw J. Kriens, wethouder Volksgezondheid, Welzijn en Maatschappelijke Opvang, hierna te noemen: `de gemeente Rotterdam',

Overwegende dat:

· in Nederland 381.000 kinderen opgroeien in een gezin met een laag inkomen6;
· een laag inkomen van de ouders kan leiden tot sociale uitsluiting van het kind;
· kinderen in gezinnen met een laag inkomen niet dezelfde kansen hebben als kinderen uit rijke gezinnen.

Komen het volgende overeen:

Artikel 1. Doelstelling
De gemeente Rotterdam en de Staatssecretaris hebben de gezamenlijke ambitie om het aantal kinderen dat om financiële redenen niet maatschappelijk participeert, met de helft terug te brengen. Om die ambitie te realiseren maken zij een aantal afspraken.

Artikel 2. Inzet van de gemeente Rotterdam

1. De gemeente Rotterdam stelt alles in het werk om armoede onder gezinnen met kinderen te voorkomen dan wel te bestrijden. Teveel kinderen lopen, vaak door een combinatie van verschillende problemen, al vroeg een achterstand op. De inzet van de gemeente Rotterdam is erop gericht te voorkomen dat deze kinderen los komen te staan van de samenleving en permanent terecht komen in een kansloze onderklasse. Door vroegtijdige interventie in gezinnen die een specifiek risico lopen en door het treffen van maatregelen in en rond het onderwijs wordt hierop stevig ingezet.

2. De gemeente Rotterdam vindt dat financiële redenen geen belemmering voor kinderen mogen zijn om volwaardig mee te doen in de Rotterdamse samenleving. Langs verschillende wegen wordt hierop ingezet door het bevorderen van het lidmaatschap van een sportclub of de muziekschool, het maken van uitstapjes of het bezoeken van musea. Door de inzet van verschillende instrumenten en regelingen worden drempels op dit terrein weggenomen.

6 Aantal kinderen
27

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

Artikel 3. Inzet van de Staatssecretaris

1. De Staatssecretaris vindt dat alle kinderen dezelfde kansen en mogelijkheden moeten krijgen om hun talenten te ontwikkelen, bijvoorbeeld bij een sportvereniging of op de muziekschool. Ook kinderen in een gezin met een laag inkomen moeten maatschappelijk kunnen participeren.

2. Eerder zijn in het Deelakkoord participatie met de VNG bestuurlijke afspraken gemaakt om armoede en schulden te bestrijden (zie bijlage). In het verlengde van deze bestuurlijke afspraken wil de Staatssecretaris de maatschappelijke participatie van kinderen in een gezin met een laag inkomen een extra impuls geven door financiële drempels voor deze kinderen te verminderen of weg te halen.

3. De Staatssecretaris heeft de ambitie om het aantal kinderen dat om financiële redenen niet participeert met de helft terug te brengen en stelt in 2008 40 miljoen en in 2009 40 miljoen extra beschikbaar aan gemeenten via de algemene uitkering van het Gemeentefonds om deze ambitie te realiseren.

Artikel 4. Nadere afspraken

1. De gemeente Rotterdam zet zich in om het aantal kinderen in gezinnen met lage inkomens dat niet maatschappelijk participeert met de helft terug te brengen. De doelgroep betreft alle kinderen in de leeftijd van 4 tot 18 jaar in gezinnen met een inkomen tot 120% van het Wettelijk Minimumloon (WML). De afgesproken inzet van de gemeente Rotterdam in het kader van dit convenant is een onderdeel van haar bredere armoedebeleid (bijlage 2) .
2. De gemeente Rotterdam verstrekt waar mogelijk voorzieningen in natura aan kinderen in gezinnen met een laag inkomen.

3. De gemeente Rotterdam werkt samen met de sportverenigingen en cultuurinstellingen, scholen, centra voor jeugd en gezin opdat de activiteiten elkaar versterken en zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de lokale bestaande voorzieningen en de (vrije) keuzemogelijkheid voor kinderen zo groot mogelijk wordt gelaten. Waar voorzieningen ontbreken, spant de gemeente zich in om samen met het middenveld een passend aanbod te ontwikkelen. Hiervoor kunnen bestaande subsidieregelingen en uitkeringen vanuit sport- en cultuurbeleid worden benut.

4. De gemeente Rotterdam streeft naar activiteiten die een duurzame impact hebben. De effecten van het beleid worden met de Staatssecretaris gezamenlijk periodiek geëvalueerd en zo nodig worden de afspraken aangepast.

Artikel 5. Meten van effecten

1. De Staatssecretaris wil inzicht in het aantal kinderen dat gebruik maakt van participatiebevorderende maatregelen op gemeentelijk niveau. Hierbij gaat het vooral om deelname aan sport en cultuur.

2. Van de gemeente Rotterdam wordt gevraagd een beeld te geven van het aantal kinderen in gezinnen met een laag inkomen dat per 31 december 2007 gebruik maakt van maatregelen van de gemeente en de daarmee gemoeide financiële inzet in 2007. Vervolgens maakt de gemeente Rotterdam voor de jaren 2008, 2009 en 2010 voor 1 maart van respectievelijk 2009, 2010 en 2011 de financiële inzet en het aantal bereikte kinderen inzichtelijk, met als peildatum respectievelijk 31 december 2008, 2009 en 2010.
28

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298


3. De gegevens van de gemeente Rotterdam zullen worden afgezet tegen het aantal kinderen in gezinnen met een laag inkomen in de gemeente Rotterdam zodat het effect van de extra middelen gemeten kan worden.

4. De gemeente Rotterdam verschaft genoemde gegevens aan de Staatssecretaris. De gemeente Rotterdam en de Staatssecretaris maken voor 1 april 2008 afspraken over welke informatie de gemeente hiervoor gaat leveren. Hierbij wordt aangesloten bij de beleidsinformatie die het college van B&W zelf nodig heeft voor beleidsmonitoring en ­ evaluatie en verantwoording in het kader van dit convenant aan de gemeenteraad, zodat er geen sprake zal zijn van een extra administratieve belasting van de gemeente.

Artikel 6. Kennis(delen)

1. Een landelijk beeld van het aantal kinderen dat om financiële redenen niet maatschappelijk participeert, ontbreekt op dit moment. De Staatssecretaris laat daarom een landelijke nulmeting uitvoeren om te komen tot een goed beeld van het aantal kinderen dat (peildatum 31 december 2007) om financiële redenen niet participeert; deze meting zal in
2011 herhaald worden (peildatum 31 december 2010). De landelijke nulmeting zal zo veel mogelijk aansluiten bij de definities en resultaten van gemeenten.
2. De Staatssecretaris heeft behoefte aan een meer diepgaande analyse van wat sociale uitsluiting en armoede voor kinderen betekent. Samen met de Minister voor Jeugd en Gezin zal de Staatssecretaris een onderzoek laten uitvoeren naar de factoren die aan armoede en sociale uitsluiting ten grondslag liggen omdat op dit moment geen volledig en actueel beeld van de omvang en achtergronden van armoede en sociale uitsluiting bij kinderen bekend is. Hierbij is het ook van belang om de langere termijngevolgen van armoede bij kinderen onderzoeken.

3. De Staatssecretaris zal de mogelijkheden die er zijn voor gemeenten om de ambitie te realiseren verkennen en breed bekend maken onder gemeenten. In ieder geval zal de Staatssecretaris hiertoe het gesprek aangaan met (koepel)organisaties uit de sport, cultuur en onderwijssector (waaronder NOC*NSF, de Cultuurformatie, de Kunstconnectie, de Kunstfactor, het Jeugdsportfonds en de stichting Leergeld).

Artikel 7. Inwerkingtreding en looptijd
Dit convenant treedt in werking met ingang van de dag na ondertekening door beide partijen en vervalt per 1 januari 2011. Na 1 januari 2011 blijven de bepalingen van dit convenant van kracht voor zover dit voor de afwikkeling van het convenant noodzakelijk is.

Artikel 8. Wijziging

1. Elke partij kan de andere partijen schriftelijk verzoeken het convenant te wijzigen. De wijziging behoeft de schriftelijke instemming van beide partijen.
2. Partijen treden in overleg binnen twee weken nadat een partij de wens daartoe aan de andere partij schriftelijk heeft medegedeeld.

3. De wijziging en de verklaringen tot instemming worden in afschrift als bijlage aan het convenant gehecht.


29

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

Artikel 9. Openbaarheid
Binnen vier weken na ondertekening van het convenant wordt de tekst daarvan gepubliceerd in de Staatscourant.

Aldus overeengekomen en in tweevoud ondertekend:

Plaats: Datum:

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de heer A. Aboutaleb,

De gemeente Rotterdam, namens deze, mevrouw J. Kriens,

Bijlage 1 bij het Convenant: Deelakkoord participatie
In het kader van het Deelakkoord participatie SZW-VNG dat onderdeel uitmaakt van het Bestuursakkoord met gemeenten zijn afspraken gemaakt om armoede en schulden te bestrijden. De afspraken houden in dat:

o Aangestuurd wordt op gerichte bijstand in natura voor gezinnen met kinderen, waarbij het beleid gericht dient te zijn op de kosten voor schoolgaande kinderen, voor zover niet voorzien in een voorliggende voorziening (te denken valt hierbij aan computers, vervoer, sport en cultuur).

o De langdurigheidstoeslag wordt gedereguleerd. Gemeenten leggen in een verordening vast onder welke voorwaarden burgers recht op een langdurigheidstoeslag hebben.
o Gemeenten het armoedebeleid zoveel als mogelijk invullen in de vorm van materiële voorzieningen gericht op participatie.

o Het streven is niet-gebruik voor alle gemeentelijke regelingen tegen te gaan. Daarnaast wordt onderzocht hoe het niet-gebruik via bestandskoppelingen teruggebracht kan worden.

o De samenwerking tussen partners op lokaal en regionaal niveau bevorderd wordt en goede praktijkvoorbeelden actief onder de gemeenten verspreid worden. Zo zal de samenwerking tussen gemeenten en lokale voedselbanken verbeterd worden met het doel bezoekers van voedselbanken gebruik te laten maken van gemeentelijke voorzieningen.

o Gemeenten grote terughoudendheid betrachten bij het verlenen van leenbijstand. Gemeenten worden hierbij gestimuleerd op inventieve wijze om te gaan met de mogelijkheid om de verplichting tot betaling van deze schuld kwijt te schelden, gekoppeld aan de inspanning van de cliënt op het terrein van re-integratie.


30

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

Bijlage 2 bij het Convenant: Sociaal programma van de gemeente Rotterdam Een groot deel van de ambities die het college in 2006 heeft geformuleerd in het sociaal programma zijn erop gericht het aantal kinderen dat (om financiële redenen) niet kan meedoen met de helft terug te brengen.
Naast haar ambitie om kinderen te laten participeren heeft Rotterdam een massieve aanval ingezet op armoede en alles wat Rotterdammers belemmert om mee te doen aan de samenleving.

Door de inzet van de gemeentelijke interventieteams, die burgers in de eigen woon- en leefsituatie opzoeken, nadrukkelijk te verbinden met onderstaande maatregelen op het terrein van de armoedebestrijding, gaan wij veel meer gezinnen met meervoudige problemen bereiken en ondersteunen.

Wij verdelen de maatregelen die specifiek gericht zijn op (gezinnen met) kinderen in vijf verschillende categorieën. Op veel van deze onderwerpen intensiveren wij onze inzet.
1. Preventieve maatregelen

· Het uitbreiden van het aantal basisscholen dat gebruik maakt van een door de gemeente ontwikkeld lespakket rond het omgaan met geld
· Het organiseren van spreekuren en voorlichtingen rondom schulden op ROC's
· Het beschikbaar stellen van extra middelen aan ROC's om uitval van risicoleerlingen te voorkomen

2. Maatregelen in en rond het onderwijs

· Het verhogen van het aantal doelgroepkinderen dat gebruik maakt van voor- en vroegschoolse educatie van 70% naar 90%
· Het aantal Brede lagere scholen dat de lesweek met 6 uur uitbreidt, door het opnemen van meer recreatieve, sportieve en culturele activiteiten verhogen met 45
· Het uitbreiden van het aantal Brede scholen in het middelbaar onderwijs dat extra activiteiten aanbiedt van 5 naar 25

· Het verhogen van het percentage scholen dat deelneemt aan het programma `lekker fit, bewegen op school' van 23% naar 50%.
· Het beschikbaar stellen van 2,5 mln euro aan middelbare scholen om gedurende twee jaar (2008 en 2009) gezinnen te ondersteunen bij de aanschaf van boeken en leermiddelen (waaronder computers) en het deelnemen aan werkweken en studiereizen

· Het vanaf 2008 structureel beschikbaar stellen van 100.000 euro aan Rotterdamse Brede basisscholen als bijdrage in de reiskosten van schooluitjes
3. Maatregelen gericht op participatie en cultuur
· Het vergroten van het bereik en het gebruik van de Rotterdampas7 onder huishoudens met een laag inkomen


7 De Rotterdampas is een participatiepas die iedere Rotterdammer kan aanschaffen. Voor minima is de aanschaf gratis, overige Rotterdammers betalen een commercieel tarief.
31

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298


· Het aanbieden van vakantieweken aan huishoudens met een laag inkomen en/of hun kinderen

· Het verhogen van het aantal kinderen dat deelneemt aan het onderwijsprogramma `ieder kind een instrument' waarmee kinderen kunnen leren een instrument te bespelen en samen muziek te maken

4. Maatregelen op het terrein van sport

· Het vergroten van het bereik van het jeugdsportfonds, waarmee kinderen uit huishoudens met een laag inkomen tot maximaal 250 euro per jaar vergoeding voor sportkosten kunnen krijgen

· Het aanbieden van korting van 25 euro op de contributie van sportverenigingen via de Rotterdampas

· Het intensiveren van de schoolsportvereniging door Stichting Sport Support
· Het stimuleren van de breedtesport, inzet van de BOS-regeling en inzet van het programma `meedoen allochtone jeugd door sport'.
5. Financiële maatregelen of verstrekkingen in natura
· Het verhogen van het bereik van de bijzondere bijstand van 50 naar 60% waaronder ook het bereik en het bedrag van de regeling voor schoolgaande kinderen van 4 tot
18 jaar voor aan school, sport en muziek gerelateerde kosten
· Het verhogen van het aantal verstrekkingen van de Stichting Leergeld alsmede het overwegen van een verhoging van de gemeentelijke subsidie aan deze stichting Daarnaast wordt ingezet op het vergroten van het aantal initiatieven vanuit de Rotterdamse deelgemeenten om kinderen te laten participeren, zoals het initiatief van de deelgemeente Overschie om basisschoolkinderen gratis te laten sporten.

Onderzoek Armoedecultuur
Om beter zicht te krijgen op de doelgroep heeft de gemeente Rotterdam in 2007 de eerste fase van een onderzoek uitgevoerd naar de armoedecultuur, waarin we op zoek zijn gegaan gaan naar omvang, duur en oorzaken van langdurige armoede. In deze fase is een beeld opgebouwd van degenen die langdurig een bijstandsuitkering hebben en van degenen van wie de ouders eveneens een bijstandsuitkering hebben of hebben gehad. Daarnaast is onderzoek uitgevoerd bij een tweetal kinderdagverblijven om een completer beeld te krijgen van wat armoede betekent voor burgers die in deze omstandigheid leven. De belangrijkste conclusies uit dit onderzoek zijn dat:

· Niet langdurige bijstandsafhankelijkheid alleen, maar juist de combinatie met andere problemen leidt tot een groter risico op sociale uitsluiting.
· Huishoudens die langdurig van een laag inkomen moeten rondkomen vaker bestaan uit een alleenstaande ouder met kinderen. Verder komen een lage opleiding, medische en sociale beperkingen vaker voor. Problematische schulden en afhankelijkheid van de overheid (veel doorbetalingen van vaste lasten) completeren dit beeld.
· Voornoemde problemen in samenhang zodanige vormen kunnen aannemen dat ze niet meer goed hanteerbaar zijn en leiden tot een opvoedingsstijl die voor de ontwikkeling van het kind minder gunstig is. Met name in gezinnen met jonge kinderen kan dit
32

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

leiden tot een context waarin de kinderen opgroeien die als risicovol kan worden gekenschetst. Deze opvoedingscontext zal in de vervolgfase van het onderzoek verder worden uitgediept.

Rotterdamse inzet binnen het Innovatieprogramma werk en bijstand Aan de gemeente Rotterdam is, binnen het kader van het Innovatieprogramma Werk en Bijstand (IPW), subsidie verleend voor het opzetten van één of meerdere projecten gericht op samenwerking met maatschappelijke organisaties op het terrein van de armoedebestrijding. Één deelproject richt zich vooral op regelingen en voorzieningen voor gezinnen met kinderen. Een belangrijke doelstelling daarbij is het bereiken van nieuwe doelgroepen, gezinnen met kinderen die nu nog geen gebruik maken van deze regelingen en voorzieningen. We gaan met verschillende instellingen die zich richten op kinderen samenwerken, zoals (basis)scholen, instellingen voor kinderopvang en de in ontwikkeling zijnde centra voor jeugd en gezin. Ook sportverenigingen en culturele instellingen zullen worden geïnformeerd over bestaande regelingen en voorzieningen, zodat zij aanstaande leden/klanten adequaat kunnen doorverwijzen. Door ook instellingen als consultatiebureaus te betrekken wordt een brede benadering van de doelgroep beoogd, waardoor het project een preventief karakter krijgt en op die manier vroegsignalering inhoud krijgt.


---

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

Bijlage 5 Commissie Wsw is ingesteld

Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van , nr. AM/SAM/08/3291, houdende instelling van de commissie fundamentele herbezinning Wsw (Instellingsregeling commissie fundamentele herbezinning Wsw)

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad; Gelet op artikel 6, eerste lid, van de Kaderwet adviescolleges;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen
Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: a. commissie: commissie fundamentele herbezinning Wsw;
b. minister: Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; c. ministerie: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; d. participatieplaats: een voorziening als bedoeld in artikel 10a van de Wet werk en bijstand, zoals dat komt te luiden indien het bij Koninklijke boodschap van 13 juli 2006 ingediende voorstel tot Wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen om gemeenten meer zekerheid te geven dat mensen met een kleine kans op inschakeling in het arbeidsproces met behoud van uitkering gedurende maximaal 2 jaar onbeloonde additionele werkzaamheden kunnen verrichten (Kamerstukken I 2006/07, 30 650, nr. A) tot wet is verheven en artikel I van dat voorstel in werking is getreden;
e. Wsw: Wet sociale werkvoorziening.

Artikel 2. Instelling

1. Er is een commissie fundamentele herbezinning Wsw.
2. De commissie verricht haar werkzaamheden met ingang van 1 februari 2008 en houdt op te bestaan nadat zij haar advies heeft uitgebracht.

Artikel 3. Taken
De commissie wordt gevraagd voor 1 juli 2008 een advies uit te brengen aan de minister over maatregelen ter verhoging van de participatie van mensen die niet zelfstandig een reguliere baan kunnen bemachtigen en behouden, maar wel tot regelmatige zinvolle aangepaste arbeid in staat zijn. Het advies houdt rekening met gelijkblijvende budgettaire middelen waarmee de participatie van de hierboven genoemde groep bevorderd kan worden en waarbij regelingen voor mensen met beperkingen in onderlinge samenhang worden bezien. De commissie zal tevens advies uit brengen over de afbakening tussen de doelgroep van de Wsw en de groep
34

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

mensen die niet via een participatieplaats geholpen kan worden en van wie redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat zij zelfs na intensieve begeleiding en scholing betaald werk kunnen vinden.

Artikel 4. Samenstelling
In de commissie hebben zitting:
a. als voorzitter tevens lid: dr. B. de Vries;
b. als leden:

1°. Mevr. drs. B. Boudhan;

2°. Mevr. mr. W.L. Gillis-Burleson;

3°. M. van der Horst;

4°. Prof. dr. A.H. van Lieshout;

5°. Mevr. drs. E.J. Mulock Houwer;

6°. Prof. dr. F. J. N. Nijhuis;

7°. C.P. Thissen;

8°. Mevr. ir. J.M.J.C Westerbeek-Huitink.

Artikel 5. Beheer bescheiden

1. Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van de commissie geschiedt op overeenkomstige wijze als bij het ministerie.

2. De bescheiden worden na afloop van de periode, bedoeld in artikel 2, tweede lid, opgenomen in het archief van het ministerie.

Artikel 6. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2009.

Artikel 7. Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Instellingsregeling commissie fundamentele herbezinning Wsw.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag,
De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid, (A. Aboutaleb)

De Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties, (G. ter Horst)

35

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

Toelichting

Algemeen

Context
Dit kabinet kent een ambitieuze participatiedoelstelling (80% per 2016) en wil dat zo veel mogelijk mensen meedoen en waar mogelijk aan het werk zijn bij een reguliere werkgever. Om deze doelstelling te bereiken hebben gemeenten en UWV budget en instrumenten tot hun beschikking om mensen die dat niet op eigen kracht kunnen, weer aan het werk te helpen. Deze instrumenten variëren van een kortdurende sollicitatietraining tot intensieve trajecten. Het kabinet is voornemens extra maatregelen te nemen om de participatie van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt verder te versterken. Hiertoe worden onder meer 10.000 brugbanen gecreëerd voor personen van wie bij herbeoordeling WAO is gebleken dat sprake is van een verbeterde arbeidsgeschiktheid, worden regels voor passende arbeid voor WW'ers aangepast, wordt een wijziging van de Wajong voorbereid, krijgt UWV de mogelijkheid loonkostensubsidie in te zetten en wordt de Eerste Kamer gevraagd behandeling van het wetsvoorstel participatieplaatsen voort te zetten. Tegelijk neemt het kabinet de voorbereiding ter hand van aanvullende wetgeving waarmee de mogelijkheid van participatieplaatsen ook in het UWV-domein beschikbaar komt en randvoorwaarden op het punt van premie en scholing worden vastgesteld. Tevens vraagt het kabinet de commissie arbeidsparticipatie om voor 1 juni
2008 onder andere voorstellen te doen ten aanzien van de vraag welke maatregelen nodig zijn om de genoemde structurele verhoging van de arbeidsparticipatie te realiseren en in dat verband in de lopende kabinetsperiode een substantiële stap te zetten (zie voor de precieze taakopdracht artikel 3 van het Instellingsbesluit commissie Arbeidsparticipatie).

Waarom een commissie fundamentele herbezinning Wsw
Het kabinet acht het noodzakelijk om naast bovengenoemde maatregelen tijdelijk een commissie in te stellen voor een fundamentele herbezinning op de Wsw. De Wsw is een voorziening die tot doel heeft om de arbeidsparticipatie te bevorderen van personen met een arbeidshandicap als gevolg van lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen, die uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zijn. Deze arbeid geschiedt vrijwillig en zo regulier mogelijk. De druk op deze voorziening is de afgelopen jaren fors toegenomen wat zich uit in een blijvende groei van de wachtlijsten in de Wsw, waardoor de zo volwaardig mogelijke participatie van de groep die is aangewezen op een voorziening à la de Wsw achterblijft. Tevens blijft het werken in een zo regulier mogelijke omgeving achter bij de verwachtingen. Een onafhankelijke herbezinning op de Wsw is derhalve noodzakelijk. Hiertoe heeft het kabinet een commissie ingesteld die zich zal buigen over de vraag hoe, bij gelijkblijvende budgettaire middelen, de participatie te bevorderen ­ liefst zo regulier mogelijk
- van mensen die niet zelfstandig een reguliere baan kunnen bemachtigen en behouden, maar wel tot zinvolle aangepaste arbeid in staat zijn.

36

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

De commissie krijgt een zware en complexe opdracht, die binnen zeer afzienbare tijd moet worden afgerond. Voor een succesvolle invulling van deze adviestaak moet direct een beroep kunnen worden gedaan op een brede deskundigheid en ervaring, op de nodige creativiteit, verbeeldingskracht, inlevingsvermogen en het vermogen om buiten bestaande kaders te denken. Binnen het bestaande vaste adviesstelsel bleek geen mogelijkheid te bestaan om deze veelomvattende, onafhankelijke, ad hoc adviestaak in het komende half jaar af te ronden. De commissie fundamentele herbezinning Wsw onderscheidt zich van de commissie arbeidsparticipatie door zich specifiek te richten op de groep mensen met een arbeidshandicap die alleen via een in beginsel permanente vorm van ondersteuning kunnen participeren. Daar waar noodzakelijk zal uiteraard afstemming tussen de commissies plaats vinden.

Vragen aan commissie
Het kabinet vraagt de commissie bij het beantwoorden van bovengenoemde vragen in ieder geval de volgende drie aspecten te betrekken.

A. De positie van de Wsw in het stelsel van sociale zekerheid De Wsw is uitsluitend bedoeld voor mensen die door een arbeidshandicap niet zelfstandig een reguliere baan kunnen bemachtigen en behouden, ook niet met inzet van het re-integratie- instrumentarium, maar die wel met de nodige langdurige ondersteuning in de vorm van een loonkostensubsidie en begeleiding tot regelmatige en zinvolle aangepaste arbeid in staat zijn. Hierin onderscheidt de Wsw zich zowel van re-integratie gericht op uitstroom naar een reguliere baan zonder enige vorm van ondersteuning enerzijds en dagbesteding in het kader van de AWBZ anderzijds.
Op het terrein van zowel re-integratie als dagbesteding in het kader van de AWBZ is de afgelopen jaren echter veel veranderd, waardoor zich de vraag voordoet welke de positie zou moeten zijn van een voorziening als de Wsw in die veranderde context, voor wie een dergelijke voorziening nodig is en of deze groep helder valt af te bakenen van andere mensen met een beperking. Dit laatste mede vanuit het perspectief van de historische ontwikkeling van de Wsw-doelgroep en vanuit het besef dat Nederland 1,73 miljoen 'arbeidsgehandicapten' van
15 tot en met 64 jaar kent van wie wordt aangegeven dat zij door ziekte of handicap belemmerd worden in het verkrijgen of uitvoeren van betaald werk. De Wsw biedt voor slechts
100.000 van deze mensen werk op een aangepaste werkplek, grotendeels in de beschutte omgeving van het sw-bedrijf.
De commissie wordt daarbij specifiek gevraagd om te kijken naar de afbakening tussen de Wsw-doelgroep en de groep mensen die niet via een participatieplaats geholpen kan worden en van wie redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat zij zelfs na intensieve begeleiding en scholing betaald werk kunnen vinden. Ook wordt de commissie gevraagd te bezien in hoeverre stroomlijning van doelgroepen, doelgroepdefinities en indicatiestellingen voor regelingen gericht op participatie van mensen met een arbeidsbeperking tot de mogelijkheden behoort.


37

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

B. De financieringssystematiek en de verantwoordelijkheidsverdeling in de uitvoering Bij de Wsw is sprake van budgetfinanciering. De Wsw is geen open-einde regeling. Gemeenten ontvangen een geoormerkt budget voor de Wsw ten behoeve van het realiseren van een minimumaantal Wsw-plaatsen voor mensen met een Wsw-indicatie. Eventuele exploitatietekorten komen voor rekening van gemeenten zelf. Bij de uitvoering van de Wsw zijn vele partijen betrokken. Aanmelding voor de Wsw is vrijwillig en kan vanuit vele instanties plaatsvinden: het speciaal onderwijs, het UWV die de re- integratieverantwoordelijkheid heeft voor de WIA- en Wajong- populatie, gemeenten die deze verantwoordelijkheid hebben voor de WWB'ers en niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers), werkgevers die zelf de verantwoordelijkheid voor re-integratie in het kader van de WIA kunnen dragen en organisaties die gehandicapten begeleiden in hun dagelijks leven zoals MEE. CWI is verantwoordelijk voor de indicatiestelling Wsw en nadat iemand een Wsw- indicatie heeft gekregen zijn gemeenten verantwoordelijk voor plaatsing op een passende baan. Gemeenten kunnen vervolgens zelf bepalen wie ze inschakelen voor de uitvoering van de Wsw. In de praktijk zijn dit veelal de sw-bedrijven.
De vraag is hoe een voorziening voor de doelgroep voor wie re-integratie naar regulier werk door een arbeidshandicap vooralsnog geen optie is, zo kan worden ingebed in het stelsel van sociale zekerheid en zorg - zowel wat betreft financieringssystematiek als verantwoordelijkheidsverdeling in de uitvoering - dat zoveel mogelijk mensen zo snel mogelijk kunnen participeren op een plek waar rekening wordt gehouden met hun beperkingen en mogelijkheden, liefst zo regulier mogelijk.

C. De prikkels voor Wsw'ers zelf en werkgevers
Het doel van de Wsw is `het realiseren van passende plaatsen voor Wsw'ers, waar mogelijk bij een reguliere werkgever'. Niet alleen de financieringssystematiek en verantwoordelijkheidsverdeling in de uitvoering, zoals beschreven onder `B', zijn van invloed op het al dan niet realiseren van dit doel, maar ook de bereidwilligheid van Wsw'ers zelf en van werkgevers. De commissie wordt dan ook gevraagd tevens te kijken naar: a. de wijze waarop personen die gebruik maken van de voorziening Wsw worden beloond; dit mede bezien in relatie tot voorwaarden waaronder andere groepen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt participeren alsmede en in het licht van de doelstelling van de Wsw om waar mogelijk te werken bij een reguliere werkgever. b. de bereidheid bij werkgevers om werk te bieden aan mensen met een beperking. De vraag is hoe deze te vergroten en wat we kunnen leren van ervaringen in het buitenland.

Aangezien deze regeling is gebaseerd op de Kaderwet adviescolleges is deze regeling, gelet op artikel 7 van genoemde wet, mede ondertekend door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties.


38

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

Artikelsgewijs

Artikel 4
De voorzitter en de leden van de commissie zijn aangezocht door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Artikel 6
Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2009. Deze datum ligt wat verder weg dan de datum waarop de commissie wordt gevraagd advies uit te brengen. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om na het uitbrengen van het advies de werkzaamheden van de commissie af te ronden en het archief op een ordentelijke wijze aan het ministerie over te dragen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(A. Aboutaleb)

De Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties,

(G. ter Horst)


39

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

Bijlage 6 Wsw: aanleveren van informatie

Aanleveren verantwoordingsinformatie Wsw over 2007 in 2008

Wie, waar en wanneer
Per 1 januari 2008 is de wetswijziging Wsw in werking getreden alsmede een wijziging van het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken en een nieuwe Regeling uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken 2008. Vanaf 1 januari 2008 zijn individuele gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wsw. Het jaar 2008 is met betrekking tot het indienen van de verantwoordingsinformatie evenwel een overgangsjaar. In het uitvoeringsjaar 2008 dient namelijk verantwoording te worden afgelegd over het uitvoeringsjaar 2007, waarin zelfstandig uitvoerende gemeenten en werkvoorzieningschappen nog de verantwoordelijkheid droegen voor de uitvoering van de Wsw.

Wat betekent dit voor gemeenten die in 2007 individueel verantwoordelijk waren voor de uitvoering van de Wsw?
De individuele gemeenten die in het uitvoeringsjaar 2007 de verantwoordelijkheid droegen voor de uitvoering van de Wsw en die tevens de Wsw-subsidie voor dat jaar rechtstreeks hebben ontvangen van het ministerie van SZW, zijn verantwoordelijk voor opname van de verantwoordingsinformatie Wsw in de bijlage SiSa bij de gemeentelijke jaarrekening.

De gemeentelijke accountant controleert de verantwoordingsinformatie Wsw op deugdelijke totstandkoming conform de uitgangspunten in de `nota verwachtingen accountantscontrole' zoals opgenomen in de circulaire Single Information en Single audit 2007 van 8 oktober 2007. De accountant dient te rapporteren over zijn controlebevindingen. De rapportage van de accountant dient ­ ook als er geen bevindingen zijn ­ ten minste uit de onderstaande tabel te bestaan. Per indicator of ­ voor zover niet per indicator mogelijk ­ als `overig' moet de totale fout en/of onzekerheid worden aangegeven en (kort) worden toegelicht. Door de accountant dient gerapporteerd te worden over alle door hem geconstateerde afwijkingen.

Wsw Fout of Toelichting onzekerheid fout/onzekerheid Indicator

De gemeentelijke jaarrekening en de daarbij horende bijlagen (in totaal 7 pdf-bestanden) dienen vóór 15 juli 2008 in het bezit te zijn van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Bij de planning ten aanzien van het opstellen, vaststellen en indienen van de jaarrekening en de daarbij horende bijlagen dient de gemeente er rekening mee te houden dat onderdeel d van indicator A (zie pagina 3 onder `wat') nadere actie van de gemeente kan vergen.
40

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

Via het CBS wordt de verantwoordingsinformatie Wsw vervolgens verstrekt aan het ministerie van SZW. Het Verslag over de uitvoering Wsw zoals in voorgaande jaren moest worden ingediend bij het ministerie van SZW komt dus te vervallen.

Wat betekent dit voor gemeenten die in 2007 onderdeel uit maakten van een werkvoorzieningschap (en wat betekent dit voor het werkvoorzieningschap)? De werkvoorzieningschappen die in het uitvoeringsjaar 2007 de verantwoordelijkheid droegen voor de uitvoering van de Wsw en die tevens de Wsw-subsidie voor dat jaar hebben ontvangen van het ministerie van SZW, zijn verantwoordelijk voor het opstellen van de verantwoordingsinformatie Wsw.

De accountant van het werkvoorzieningschap controleert de verantwoordingsinformatie Wsw conform de uitgangspunten in de `nota verwachtingen accountantscontrole' zoals opgenomen in de circulaire Single Information en Single audit 2007 van 8 oktober 2007. Dit betekent dat de accountant de verantwoordingsinformatie Wsw controleert op deugdelijke totstandkoming. Daarnaast dient de accountant te rapporteren over zijn controlebevindingen. De rapportage van de accountant dient ­ ook als er geen bevindingen zijn ­ ten minste uit de onderstaande tabel te bestaan. Per indicator of ­ voor zover niet per indicator mogelijk ­ als `overig' moet de totale fout en/of onzekerheid worden aangegeven en (kort) worden toegelicht. Door de accountant dient gerapporteerd te worden over alle door hem geconstateerde afwijkingen.

Wsw Fout of Toelichting onzekerheid fout/onzekerheid Indicator

Het werkvoorzieningschap stuurt de verantwoordingsinformatie, de daarbij horende accountantsverklaring en het rapport van bevindingen van de accountant naar de gemeenten die formeel deel uitmaken van het werkvoorzieningschap. De gemeenten die formeel deel uitmaken van het werkvoorzieningschap zijn vervolgens verantwoordelijk voor opname van de verantwoordingsinformatie Wsw van het werkvoorzieningschap, de daarbij horende accountantsverklaring en het rapport van bevindingen van de accountant als één aparte bijlage bij de gemeentelijke jaarrekening met de naam `sisa_2007_06bbbb_WSW.pdf', waarbij voor `bbbb' de CBS-berichtgeverscode moet worden ingevuld. De gemeentelijke accountant hoeft deze aparte bijlage niet te controleren.

De gemeentelijke jaarrekening en de daarbij horende bijlagen (in totaal 8 pdf-bestanden) dienen vóór 15 juli 2008 in het bezit te zijn van het CBS. Bij de planning ten aanzien van het
41

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

opstellen, vaststellen en indienen van de jaarrekening en de daarbij horende bijlagen dient de gemeente er rekening mee te houden dat onderdeel d van indicator A (zie pagina 3 onder `wat') nadere actie van de gemeente kan vergen.
Via het CBS wordt de verantwoordingsinformatie Wsw vervolgens verstrekt aan het ministerie van SZW. Het Verslag over de uitvoering Wsw zoals in voorgaande jaren moest worden ingediend bij het ministerie van SZW komt dus te vervallen.

Niet tijdig indienen of geen deugdelijke verantwoordingsinformatie Wsw indienen ...

Heeft een gemeente de gemeentelijke jaarrekening en de daarbij horende bijlagen niet tijdig, te weten uiterlijk op 15 juli 2008, in het bezit gesteld van het CBS en is door de minister van BZK geen uitstel verleend i.v.m. overmacht dan worden de voorschotbetalingen met betrekking tot de Wsw aan de betreffende gemeente stopgezet. De gemeente wordt hiervan middels een besluit van het ministerie van SZW op de hoogte gesteld. Hervatting van de voorschotbetalingen vindt plaats op de vijftiende van de kalendermaand na de maand waarin alsnog de jaarrekening en de daarbij horende bijlagen zijn aangeleverd. Zijn de jaarrekening en de daarbij horende bijlagen echter aangeleverd na 15 juli 2008 maar vóór 1 augustus 2008 dan vindt de hervatting van de voorschotbetalingen pas plaats per 15 september 2008. Aldus wordt voorkomen dat aanlevering in die periode zonder gevolgen blijft en de einddatum voor de aanlevering de facto opschuift naar 1 augustus 2008.

Indien de accountant in het rapport van bevindingen dat betrekking heeft op de verantwoordingsinformatie Wsw fouten of onzekerheden rapporteert, kan het ministerie van SZW aan gemeenten vragen binnen een vastgestelde termijn aanvullende informatie te verstrekken. Heeft een gemeente de gevraagde informatie niet binnen de daartoe gestelde termijn in het bezit gesteld van het ministerie van SZW dan worden de voorschotbetalingen met betrekking tot de Wsw aan de betreffende gemeente stopgezet. De gemeente wordt hiervan middels een besluit van het ministerie van SZW op de hoogte gesteld. Hervatting van de voorschotbetalingen vindt plaats op de vijftiende van de kalendermaand na de maand waarin de gevraagde informatie is aangeleverd.


42

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

Wat
De indicatoren Wsw waar over het uitvoeringsjaar 2007 verantwoording moet worden afgelegd, worden opgenomen in de Regeling verantwoordingsinformatie specifieke uitkeringen (hierna: de regeling) van de minister van BZK. De volgende indicatoren Wsw zullen daarin worden opgenomen:


1. Indicatoren noodzakelijk om de taakstelling en de daarbij behorende uitkering voor 2009 per gemeente vast te stellen:

A. Het totaal aantalf geïndiceerdeb inwonerse per gemeentea dat een dienstbetrekking dan wel een arbeidsovereenkomst heeftc of op de wachtlijst staat en beschikbaar isd om een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2, eerste lid, of artikel 7 van de wet te aanvaarden op 31 december 2007.

Toelichting:
a) De zelfstandig uitvoerende gemeente of het werkvoorzieningschap dient van elke geïndiceerde persoon die op de wachtlijst staat op 31 december 2007 en beschikbaar is om een Wsw-dienstverband te aanvaarden en elke geïndiceerde persoon die op 31 december 2007 een Wsw-dienstverband heeft, aan te geven in welke gemeente die persoon woonachtig is. Hiertoe dient gebruik te worden gemaakt van het unieke nummer van de gemeente. Dit is het zogenoemde CBS-nummer. b) Alléén inwoners met een geldige (her)indicatiebeschikking mogen worden meegerekend. Hiertoe worden in dit verband ook gerekend inwoners die al voor de wetswijziging van 1998 een Wsw-dienstverband hadden en nu nog werken in het kader van de Wsw (en formeel niet beschikken over een indicatiebeschikking). c) De zelfstandig uitvoerende gemeente of het werkvoorzieningschap die de financiële verantwoordelijkheid draagt voor de geïndiceerde persoon met een Wsw-dienstverband (Wsw-dienstbetrekking of Wsw-arbeidsovereenkomst in geval van begeleid werken) op 31 december 2007, ofwel het Wsw-dienstverband bekostigt, dient de gevraagde informatie over deze persoon op te nemen.

Let op: Onderdeel d kan nadere actie van de gemeente vergen. De gemeente dient hiermee rekening te houden bij de planning ten aanzien van het opstellen, vaststellen en indienen van de jaarrekening en de daarbij horende bijlagen.

d) Op de wachtlijst mogen alleen geïndiceerde inwoners staan die op 31 december 2007 nog niet de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt, geen reguliere arbeid verrichten (tenzij deze arbeid van dusdanig kleine omvang is dat die naast een Wsw-dienstverband zou kunnen worden verricht dan wel arbeid is die met inzet van re-integratiemiddelen wordt verricht in afwachting van een met Wsw-budget gefinancierd Wsw-
43

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

dienstverband) en beschikbaar zijn om een Wsw-dienstverband te aanvaarden. Iemand is niet beschikbaar als:
hij in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte of gebrek niet in staat is tot het verrichten van arbeid onder aangepaste omstandigheden indien hij dat gedurende een ononderbroken periode van ten minste 13 weken is geweest; hem rechtens zijn vrijheid is ontnomen;
hij buiten Nederland woont;
hij een voltijdsscholing of ­opleiding volgt, tenzij de voltijdsscholing of ­opleiding bedoeld is om aansluiting te vinden met het aanvaarden van een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2, eerste lid, of artikel 7 van de wet; of uit zijn houding en gedragingen ondubbelzinnig blijkt dat hij niet bereid is een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2, eerste lid, of artikel 7 van de wet te aanvaarden.
e) Een persoon wordt als inwoner aangemerkt als hij is geregistreerd in de gemeentelijke basisadministratie. Een persoon die een Wsw-dienstverband heeft, maar buiten Nederland woont, wordt als inwoner aangemerkt van de gemeente waarin hij laatstelijk in Nederland woonde. Een persoon met een Wsw-dienstverband die nergens is geregistreerd in de gemeentelijke basisadministratie, wordt als inwoner aangemerkt van de gemeente waar hij een postadres heeft.
f) Geïndiceerde inwoners die zijn ingedeeld in de arbeidshandicapcategorie `ernstig' en een Wsw-dienstverband hebben of op de wachtlijst staan en beschikbaar zijn om een Wsw-dienstverband te aanvaarden, tellen mee voor 1,25. Dit geldt ook voor inwoners die al vanaf de wetswijziging van 1998 werkzaam zijn bij de blindenwerkplaats Blizo, behorende tot de bestuurlijke eenheid `WSD' te Boxtel, en de blindenwerkplaats Proson, behorende tot de bestuurlijke eenheid `Intergemeentelijk samenwerkingsverband Noordwest Veluwe' te Nunspeet. Het totaal aantal wordt berekend op honderdsten nauwkeurig waarbij vijfduizendste of meer naar boven wordt afgerond op een honderdste.

B. Het totaal aantal personen dat is uitgestroomd uit het werknemersbestand in
2007 uitgedrukt in standaardeenheden

Toelichting:
Deze indicator komt overeen met code 332/600 uit het Verslag over de uitvoering 2006. Het enige verschil is dat een verhuizing niet als uitstroom geldt. Het totaal aantal wordt berekend op honderdsten nauwkeurig waarbij vijfduizendste of meer naar boven wordt afgerond op een honderdste.


---

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298


2. Indicator noodzakelijk om de toegekende taakstelling en de daarbij behorende subsidie voor het uitvoeringsjaar 2007 per zelfstandig uitvoerende gemeente of werkvoorzieningschap vast te stellen:

C. De totale realisatie in 2007 uitgedrukt in standaardeenheden

Toelichting:
Deze indicator komt overeen met code 219 uit het Verslag over de uitvoering 2006. Het totaal aantal wordt berekend op honderdsten nauwkeurig waarbij vijfduizendste of meer naar boven wordt afgerond op een honderdste.


3. Indicator noodzakelijk om de stimuleringsuitkering begeleid werken per individuele gemeente vast te stellen:

D. Het aantale gerealiseerde arbeidsjarenc in begeleid werkenb van geïndiceerde inwonersd per gemeentea in 2007.

Toelichting:
a) De zelfstandig uitvoerende gemeente of het werkvoorzieningschap dient van elke geïndiceerde persoon die een begeleid werkenplek heeft in 2007 aan te geven in welke gemeente die persoon in 2007 woonachtig is. Hiertoe dient gebruik te worden gemaakt van het unieke nummer van de gemeente. Dit is het zogenoemde CBS-nummer. b) De zelfstandig uitvoerende gemeente of het werkvoorzieningschap die de financiële verantwoordelijkheid draagt voor de geïndiceerde inwoner met een begeleid werkenplek, ofwel dit dienstverband bekostigt, dient de gevraagde informatie over deze persoon op te nemen. Voor het toekennen van de bonus wordt onder begeleid werken verstaan een dienstbetrekking:
waarop niet de collectieve arbeidsovereenkomst voor de sociale werkvoorziening van toepassing is;
waarbij de werkgever niet een rechtspersoon is als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de wet noch een dergelijke rechtspersoon houder is van aandelen die ten minste de helft van de stemmen in de algemene vergadering van de werkgever vertegenwoordigen dan wel anderszins op directe of indirecte wijze de bestuurlijke zeggenschap heeft binnen de werkgever; en
indien deze is aangegaan voor ten minste zes maanden. c) Bij de bepaling van het aantal gerealiseerde arbeidsjaren wordt: onder het vervullen van een dienstbetrekking niet verstaan de situatie dat de werknemer niet werkt tenzij hij loon geniet op grond van artikel 628, 629 of 639 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
onder geïndiceerde mede verstaan de persoon die op 31 december 1997 een dienstbetrekking heeft op grond van de Wet Sociale Werkvoorziening zolang de dienstbetrekking voortduurt alsmede de niet langer geïndiceerde persoon wiens (her)indicatiebeschikking tijdens de duur van de dienstbetrekking is ingetrokken of
45

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

vervallen of van wie de geldigheidsduur van de indicatie tijdens de duur van de dienstbetrekking is verlopen;
een gerealiseerd arbeidsjaar met 1,25 vermenigvuldigd voor een geïndiceerde ingezetene ingedeeld in de arbeidshandicapcategorie ernstig alsmede voor degene, bedoeld in voorgaand onderdeel, die laatstelijk was ingedeeld in die arbeidshandicapcategorie;
d) Een persoon wordt als inwoner aangemerkt als hij is geregistreerd in de gemeentelijke basisadministratie. Een persoon die een Wsw-dienstverband heeft, maar buiten Nederland woont, wordt als inwoner aangemerkt van de gemeente waarin hij laatstelijk in Nederland woonde. Een persoon met een Wsw-dienstverband die in nergens is geregistreerd in de gemeentelijke basisadministratie, wordt als inwoner aangemerkt van de gemeente waar hij een postadres heeft.
e) Het totaal aantal wordt berekend op honderdsten nauwkeurig waarbij vijfduizendste of meer naar boven wordt afgerond op een honderdste.

Meer informatie over sisa is te vinden op www.minbzk.nl/sisa.


46

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

Aanleveren beleidsinformatie in 2008
Wie, waar en wanneer
Ook voor de beleidsinformatie Wsw, de zogenoemde Wsw-statistiek, geldt dat het jaar 2008 een overgangsjaar is. De beleidsinformatie over de Wsw dient binnen zes weken na afloop van een halfjaarsperiode te zijn verstrekt aan de door de minister aangewezen bewerker, te weten Research voor Beleid.

De individuele gemeenten die in het uitvoeringsjaar 2007 de verantwoordelijkheid droegen voor de uitvoering van de Wsw en die tevens de Wsw-subsidie voor dat jaar rechtstreeks hebben ontvangen van het ministerie van SZW, zijn verantwoordelijk voor het opstellen van de beleidsinformatie die betrekking heeft op de personen die in de periode 1 juli 2007 tot en met 31 december 2007 tot de wachtlijst of het werknemersbestand behoorden alsook voor het indienen van de beleidsinformatie vóór 15 februari 2008 bij Research voor Beleid.

De werkvoorzieningschappen die in het uitvoeringsjaar 2007 de verantwoordelijkheid droegen voor de uitvoering van de Wsw en die tevens de Wsw-subsidie voor dat jaar hebben ontvangen van het ministerie van SZW, zijn verantwoordelijk voor het opstellen van de beleidsinformatie Wsw die betrekking heeft op de personen die in de periode 1 juli 2007 tot en met 31 december
2007 tot de wachtlijst of het werknemersbestand behoorden. De individuele gemeenten die formeel deel uitmaken van het werkvoorzieningschap zijn verantwoordelijk voor het indienen van de beleidsinformatie vóór 15 februari 2008 bij Research voor Beleid. Dit kan ook door het werkvoorzieningschap schriftelijk te machtigen om de betreffende informatie namens de gemeente in te dienen bij Research voor Beleid.

De beleidsinformatie die betrekking heeft op de personen die in de periode 1 januari 2008 tot en met 30 juni 2008 tot de wachtlijst of het werknemersbestand behoorden, moet vóór 15 augustus 2008 ingediend worden. Het zijn de individuele gemeenten die vanaf 1 januari 2008 verantwoordelijk zijn voor zowel het opstellen van de beleidsinformatie over de eigen ingezetenen als het indienen ervan. Als de gemeente ervoor kiest om de beleidsinformatie over haar inwoners niet zelf te verstrekken maar dit over te laten aan de gemeenten of de werkvoorzieningschappen waar de inwoners op de wachtlijst staan dan wel werken, dan dient de gemeente alle gemeenten en werkvoorzieningschappen waar haar inwoners op de wachtlijst staan dan wel werken hiertoe schriftelijk te machtigen.

Wat
De beleidsinformatie die over 2008 verstrekt moet worden, is hetzelfde als 2007. Pas met ingang van 1 januari 2009 zal de nieuw aan te leveren beleidsinformatie worden vastgesteld.
2008 kan gebruikt worden om de voorbereidingen daarvoor te treffen. Met ingang van 1 januari 2008 komt de `voorlopige volume en financiële informatie', die voorheen jaarlijks voor 1 maart moest worden aangeleverd bij het ministerie van SZW, te vervallen.

47

Ons kenmerk UB/AM/2008/4298

Bijlage 7 Arrangementenbank: waardevol hulpmiddel voor maatwerk

Doel van de Arrangementenbank is dat CWI, UWV en de gemeenten als ketenpartners bij hun dienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers beter in staat zijn maatwerk te leveren. Voorwaarde is dan wel dat er inzicht is in wat er zoal bestaat aan ondersteunende maatregelen en afspraken. Op basis van de kenmerken van een klant of vacature kan de werkcoach dan bepalen wat er moet gebeuren.
Nu heeft zelfs de beste werkcoach niet alle regelingen in zijn hoofd zitten. En tot nu toe was er geen centrale verzamelplaats waar een werkcoach snel een compleet beeld kon krijgen. Daarom is de Arrangementenbank ontwikkeld. Alle landelijke subsidie- en scholingsregelingen, re-integratie-instrumenten, cao-afspraken, gemeentelijke en regionale overeenkomsten over werk, scholing en inkomen worden of zijn al opgenomen in één grote, eenvoudig te ontsluiten databank.
De Arrangementenbank werkt als volgt: Samen met de klant wordt een profiel van de klant werkzoekende of van de vacature opgesteld aan de hand van een aantal kenmerken en wensen. Op basis van dat profiel wordt duidelijk hoe groot het gat is dat moet worden overbrugd om tot een succesvolle matching te komen. De Arrangementenbank reikt daar vervolgens een aantal instrumenten voor aan. Bij veel regelingen kan direct worden doorgeklikt naar een aanmeldings- of aanvraagformulier. Werkcoach en klant stellen samen het arrangement samen. Niet alleen alle ingrediënten om een arrangement samen te stellen worden via de Arrangementenbank aangeboden, maar ook de zogeheten Kant-en-Klaar- arrangementen worden onder de aandacht van de werkcoach gebracht. Dit zijn concrete projecten die al kant-en-klaar afgesproken zijn met werkgever, scholingsinstituut en andere relevante partijen. Het enige wat de werkcoach dan hoeft te doen is de werkzoekende aan te melden.
De komende tijd kunnen werkcoaches in het hele land gebruik gaan maken van de Arrangementenbank. Daarvoor is wel vereist, dat er sprake is van samenwerking tussen de ketenpartners en belangrijker nog, dat ook de informatie van lokale (gemeentelijke) regelingen beschikbaar is. Eenmaal opgenomen in de Arrangementenbank kan op lokaal niveau heel specifiek maatwerk worden geleverd bij het samenstellen van arrangementen. De bedoeling is dat werkzoekenden en werkgevers vanaf 2009 ook zonder tussenkomst van de werkcoaches toegang hebben tot het systeem.
Niet alleen maakt de Arrangementenbank het mogelijk voor mensen om sneller een plaats op de arbeidsmarkt te krijgen, maar ook kunnen met behulp van de Arrangementenbank plaatsingen worden gerealiseerd die anders niet of heel moeizaam tot stand zouden komen. Daarmee kan uiteindelijk ook het doel, `meer mensen aan het werk', beter worden bereikt. De officiële in gebruik name in het bijzijn van vertegenwoordigers van alle ketenpartners zal naar verwachting begin april 2008 plaatsvinden.
Nadere informatie is verkrijgbaar bij:
Elize de Bar 06 534 72 142 ; Raymond Potsdammer 06 557 52 092
48