Motie kinderhospices

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport



De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

CZ/EKZ-2821485

26 februari 2008

Mede namens de Minister van VWS reageer ik bij deze op de motie van lid Wiegman (ChristenUnie) over de bekostiging van kinderhospices. Hierin vraagt uw Kamer om een passende bekostingsstructuur voor kinderhospices. De huidige bekostiging zou onvoldoende toegesneden zijn op het specifieke karakter van de zorgverlening aldaar, die op het snijvlak zou liggen van AWBZ-zorg en de complexe zorg van een academisch ziekenhuis. Tevens bestaat over de bestaande bekostigingsstructuur onduidelijkheid in het veld, zo stelde uw Kamer.

Passende bekostigingsstructuur
Uw Kamer meent dat de huidige bekostigingsstructuur van kinderhospices niet is toegesneden op de zorgverlening aldaar, die op het snijvlak zou liggen van AWBZ- zorg en de complexe medische zorg van een academisch ziekenhuis. Hierbij kom ik tot de volgende analyse. Juist vanwege het bovenstaande is in 2005 door het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) en door het Centraal Indicatieorgaan Zorg (CIZ) een analyse verricht, naar de verleende zorg in kinderhospice De Glind, één van de tenminste vijf kinderhospices in Nederland. De voornaamste bevindingen uit het onderzoek waren:
1 De Glind levert voornamelijk zogenaamde respijtzorg aan kinderen met somatische aandoeningen in combinatie met een verstandelijke beperking.

2 Daarnaast is van palliatief terminale zorgverlening, vergelijkbaar met de volwassen hospices, nauwelijks sprake.

Respijtzorg
Uit de analyse van het CCE bij De Glind blijkt derhalve geen sprake te zijn van zorg op het snijvlak van AWBZ-zorg en complexe medische zorg. Hoewel het onderzoek alleen kinderhospice De Glind betreft, zijn er geen aanwijzingen dat deze analyse voor andere kinderhospices niet opgaat. In de praktijk blijkt het overgrote deel van de kinderen in kinderhospices respijtzorg te ontvangen. Een vergelijkbare instelling als De Glind, Het Lindenhofje te Amsterdam, heeft daarom het concept van een hospice vaarwel gezegd, om zich specifiek op respijtzorg te richten. Deze vorm van zorg wordt individueel door het CIZ geïndiceerd en vergoed op grond van de AWBZ. Dit geldt ook voor respijtzorg in de palliatief (terminale) fase.

Medisch specialistische zorg
Mocht er toch sprake zijn van (academische) ziekenhuiszorg in kinderhospices, dan kunnen ziekenhuizen daarover afspraken maken met het betreffende kinderhospice. In de huidige situatie kan ziekenhuiszorg dus al op een andere locatie dan het ziekenhuis worden verleend. Dit kan in de thuissituatie zijn, maar ook in een kinderhospice. In het verleden werd dit aangeduid als `ziekenhuis verplaatste zorg'. De aanspraak voor deze medisch specialistische zorg volgt uit de Zorgverzekeringswet.
Ziekenhuizen treden daarbij op als hoofdaannemer en besteden een deel van de zorgverlening uit aan het kinderhospice. Hierbij is een (contractuele) relatie tussen verzekeraar en kinderhospice geen vereiste. Het is gelet op deze verantwoordelijkheidsverdeling dus aan de betrokken partijen om binnen bestaande randvoorwaarden hierover afspraken te maken. Het is geen rol van de overheid om daar in te treden.

Samenvattend
Gelet op het bovenstaande constateer ik dat er voor de zorg in kinderhospices binnen de bestaande bekostigingsstructuren voldoende mogelijkheden bestaan. Daarnaast zijn mij evenmin zodanige systeembeperkingen bekend, dat dit een nieuwe of aparte bekostigingssystematiek voor kinderhospices zou rechtvaardigen. Derhalve zie ik geen aanleiding om aanvullende beleidsmaatregelen terzake te nemen.

De motie van uw Kamer heeft mij nochtans geattendeerd op het feit dat de kennis van de veldpartijen over de wijze van bekostigen van de zorg in kinderhospices nog verduidelijkt kan worden. Ik stuur daarom een afschrift van deze brief aan de relevante koepel(organisaties) cq. partijen. Hiermee kom ik tegemoet aan uw zorg over onduidelijkheid in het veld.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,

mw. dr. J. Bussemaker