26 februari 2008
PERSCOMMUNIQUE nr. 10/08
Arrest van het Hof van Justitie in zaak C-506/06
Sabine Mayr / Bäckerei und Konditorei Gerhard Flöckner OHG
WANNEER EEN WERKNEEMSTER WORDT ONTSLAGEN HOOFDZAKELIJK OP GROND DAT
ZIJ ZICH IN EEN VERGEVORDERD STADIUM VAN EEN
IN-VITROFERTILISATIEBEHANDELING BEVINDT, IS SPRAKE VAN SCHENDING VAN
HET BEGINSEL VAN GELIJKE BEHANDELING VAN MANNEN EN VROUWEN
De verwijzende rechter moet nagaan of het feit dat de werkneemster die
behandeling ondergaat inderdaad de voornaamste reden voor haar ontslag
is
Sabine Mayr was vanaf 3 januari 2005 als serveerster werkzaam bij
Bäckerei und Konditorei Gerhard Flöckner te Salzburg. In het kader van
een poging tot in-vitrofertilisatie en na een hormoonbehandeling van
ongeveer anderhalve maand, is bij Mayr een eicelpunctie verricht op 8
maart 2005. Haar behandelend geneesheer heeft haar ziekteverlof van 8
tot en met 13 maart 2005 voorgeschreven.
Op 10 maart 2005 heeft Flöckner Mayr telefonisch laten weten dat zij
per 26 maart 2005 ontslagen was. Bij brief van diezelfde dag heeft
Mayr Flöckner ervan op de hoogte gebracht dat in het kader van een
kunstmatige bevruchting, op 13 maart 2005 bevruchte eicellen in de
baarmoeder zouden worden geplaatst. Op de dag van aanzegging van Mayrs
ontslag waren haar eicellen al bevrucht door de zaadcellen van haar
partner, zodat reeds in vitro bevruchte eicellen bestonden.
Op 13 maart 2005, te weten drie dagen nadat Mayr van haar ontslag in
kennis was gesteld, zijn twee bevruchte eicellen in haar baarmoeder
geplaatst.
Mayr heeft daarop van Flöckner betaling van haar loon en van een
evenredig deel van haar jaarsalaris gevorderd met het betoog dat zij
sinds de dag waarop haar eicellen in vitro waren bevrucht, viel onder
de in de Oostenrijkse wetgeving neergelegde bescherming tegen
ontslag.
Aangezien het geding in wezen betrekking heeft op de vraag of Mayr op
de dag van haar ontslag viel onder de aan zwangere werkneemsters
verleende bescherming tegen ontslag, wenst het Oberster Gerichtshof te
vernemen of volgens de richtlijn inzake de veiligheid en de gezondheid
van zwangere werkneemsters , een vrouw zwanger is voordat haar
bevruchte eicellen in haar baarmoeder zijn geplaatst.
In zijn arrest van heden oordeelt het Hof dat om redenen die verband
houden met de inachtneming van het rechtszekerheidsbeginsel de in de
richtlijn inzake de veiligheid en de gezondheid van zwangere
werkneemsters neergelegde bescherming tegen ontslag zich niet kan
uitstrekken tot een werkneemster bij wie op de dag van aanzegging van
haar ontslag de in vitro bevruchte eicellen nog niet in de baarmoeder
zijn geplaatst. Mocht dit wel het geval zijn, zou de bescherming
immers zelfs kunnen worden toegekend wanneer de plaatsing van de
bevruchte eicellen in de baarmoeder om een of andere reden gedurende
verscheidene jaren wordt uitgesteld of wanneer definitief van
terugplaatsing is afgezien.
Een werkneemster die een in-vitrofertilisatiebehandeling ondergaat,
kan zich evenwel beroepen op de door de richtlijn betreffende de
gelijke behandeling van mannen en vrouwen toegekende bescherming
tegen discriminatie op grond van geslacht.
Dienaangaande merkt het Hof op dat ingrepen zoals die welke Mayr heeft
ondergaan, enkel rechtstreeks betrekking hebben op de vrouw. Wanneer
een werkneemster wordt ontslagen hoofdzakelijk op grond dat zij een
eicelpunctie ondergaat en bevruchte eicellen in de baarmoeder laat
plaatsen, is bijgevolg sprake van directe discriminatie op grond van
geslacht. Het ontslag van een werkneemster in een situatie zoals die
van Mayr zou overigens in strijd zijn met de door de richtlijn
betreffende de gelijke behandeling van mannen en vrouwen nagestreefde
beschermingsdoelstelling.
Het Oberster Gerichtshof zal thans moeten nagaan of het feit dat Mayr
de in-vitrofertilisatiebehandeling onderging inderdaad de voornaamste
reden voor haar ontslag is geweest.
European Union