ChristenUnie


Inbreng bij de Wet verbod op de pelsdierhouderij

Inbreng bij de Wet verbod op de pelsdierhouderij

dinsdag 26 februari 2008 16:15

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel houdende een verbod op de pelsdierhouderij. Zij spreken hun waardering uit voor de inspanningen die de indieners hebben genomen om tot dit initiatiefwetsvoorstel te komen.

Hoewel het beoogde doel van het wetsvoorstel duidelijk is, roept het wetsvoorstel zelf vooralsnog vooral vragen op bij de leden van de fractie van de ChristenUnie. Beantwoording van deze vragen is voor deze leden van belang voor het beoordelen van het wetsvoorstel. Zo zijn zij benieuwd welk doorslaggevend argument de indieners hanteren om tot dit wetsvoorstel te komen: deugt de productie van bont niet of deugt het welzijn niet? Willen de indieners tot een verbod op de pelsdierhouderij komen omdat zij het onmogelijk achten pelsdieren op een diervriendelijke manier te houden? Een belangrijke overweging voor deze leden is het feit dat afgelopen jaren door de sector erg veel geïnvesteerd is in welzijnsverbeteringen, waarmee de sector gehoor gaf aan heersende maatschappelijke opvattingen. Hoe wegen de indieners deze ontwikkeling, waardoor de situatie nu wezenlijk anders is dan enkele jaren terug?

Naast deze fundamentele vragen hebben de leden van de fractie van de ChristenUnie vooral vragen bij de uitwerking en toepassing van het wetsvoorstel. Deze vragen spitsen zich toe op de gevolgen van het wetsvoorstel voor de huidige houders van pelsdieren en voor het welzijn van de gehouden dieren.

De leden van de fractie van de ChristenUnie waarderen het dat er in het wetsvoorstel uitzonderingsmogelijkheden zijn in geval van bijzondere omstandigheden. De uitwerking hiervan is hen echter niet geheel duidelijk. In reactie op vragen van de Raad van State antwoorden de indieners (pag.3) dat vier soorten nertsenhouders, waaronder nertsenhouders die nertsen hebben verkregen door bijzondere omstandigheden, zich binnen vier weken na inwerkingtreding van de wet bij de minister van LNV dienen te melden. Dit lijkt niet in overeenstemming met artikel 3 lid 4, waarin wordt gesteld dat in geval van het verkrijgen van een nertsenhouderij door bijzondere omstandigheden binnen vier weken na overdracht melding dient te worden gedaan bij het ministerie van LNV. Kunnen de indieners deze leden hierover duidelijkheid geven?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de indieners ook om nader in te gaan op de vraag aan wie de nertsenhouderij overgedaan kan worden in geval van bijzondere omstandigheden. Mag een bedrijf slechts in zijn geheel overgedaan worden aan een nieuwe houder, de opvolger, of is er ook ruimte voor verkoop van huisvestingsplaatsen en dieren aan meerdere nog actieve pelsdierhouders? Met andere woorden, is er voor huidige pelsdierhouders ruimte voor uitbreiding met dieren en huisvestingsplaatsen verkregen uit bijzondere omstandigheden? Dit laatste zou wel de voorkeur genieten van deze leden, om de verkoopbaarheid van bedrijven in de overgangsperiode van 10 jaar te bevorderen, maar druist in tegen de formulering van artikel 4d. De leden van de ChristenUniefractie horen graag de reactie van de indieners op dit punt.

Onder bijzondere omstandigheid wordt blijkens artikel 3 lid 5c onder andere verstaan het lijden van een groot financieel nadeel omdat een houder wegens het bereiken van de leeftijd van 65 jaar de nertsenhouderij niet kan of wil voortzetten. Deze zinsnede intrigeert de leden van de fractie van de ChristenUnie. Uit gegevens van het LEI-rapport `Een economische verkenning van sanering van de nertsenhouderij in Nederland' blijkt dat er een flink aantal bedrijven is met bedrijfshoofden ouder dan 55 jaar. Gelet op de afbouwtijd van 10 jaar is het te verwachten dat een substantieel aandeel van de bestaande nertsenhouders in de komende jaren de pensioensgerechtigde leeftijd bereikt. Is het de bedoeling van de indieners om met artikel 3 lid 5c te bereiken dat nertsenhouders ouder dan 65 nog pensioeninkomsten kunnen verkrijgen uit de verkoop van hun bedrijf? Zo ja, op wat voor manier is hierbij rekening gehouden met mogelijke onverkoopbaarheid van bedrijven omdat het einde van de sector in zicht is? Zo nee, op wat voor manier wordt dan rekening gehouden met gederfde pensioeninkomsten?

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben niet alleen zorg over gederfde pensioeninkomsten. Ook nertsenhouders die niet binnen tien jaar de pensioensgerechtigde leeftijd bereiken zullen te maken krijgen met forse inkomensderving. Vooral voor wat oudere werknemers zal het moeilijk zijn om na sluiting van de nertsenhouderij een passende baan te vinden. Daarnaast is in de afgelopen jaren door pelsdierhouders behoorlijk geïnvesteerd in welzijnsverbeteringen voor de pelsdieren. Volgens het LEI rapport is sinds 2003 tot 2007 een toename te zien van 55% in welzijnsvriendelijke stallen. Inkomsten kunnen na sluiting dus flink dalen, ook omdat bedrijven moeilijk te verkopen zijn, terwijl er in de afgelopen jaren wel flink is geïnvesteerd. De leden van de fractie van de ChristenUnie kunnen zich daarom vinden in opmerking van de indieners dat zij graag enige compensatie gezien hadden voor de nertsenhouders bovenop de overgangstermijn van tien jaar waarin de belangen van de bestaande nertsenhouders worden gewaarborgd. Deze leden plaatsen echter vraagtekens bij het gemak waarmee de uitkoopregeling wordt teruggetrokken door de indieners na opmerkingen van de Raad van State. De bezwaren van de Raad van State zijn voornamelijk gebaseerd op de redenatie van de regering bij het eerder voorliggende wetsvoorstel, maar ook op het gebrek aan een degelijke onderbouwing in het initiatiefwetsvoorstel. Terloops maakt de RvS de indieners er op attent dat mogelijk het risico bestaat op staatssteun. Op basis hiervan hebben de indieners de uitkoopregeling uit het wetsvoorstel gehaald. Wat deze leden betreft gaat dat echter te gemakkelijk. Een verbod op het houden van nertsen heeft immers grote financiële gevolgen. Kunnen de indieners meer onderbouwing geven voor hun keus om de uitkoopregeling te schrappen? Kunnen zij aangeven hoe groot het risico is dat een uitkoopregeling als staatssteun zou worden beschouwd? Is er onderzoek gedaan door de indieners naar mogelijke alternatieven?

Naast zorgen over de financiële gevolgen van het wetsvoorstel voor de nertsenhouders hebben de leden van de fractie van de ChristenUnie zorgen over de uitwerking van het voorstel op het welzijn van de gehouden nertsen. Zoals eerder aangegeven is er de laatste jaren behoorlijk geïnvesteerd in welzijnsverbeteringen. Er moet echter nog wel een stap gezet worden, maar de verwachting van deze leden is niet dat nertsenhouders nog geneigd zullen zijn tot het doen van investeringen. Wat zijn de verwachtingen van de indieners hieromtrent? Hoe schatten zij daarnaast de gevolgen in voor het dierenwelzijn als bedrijven deze periode vooral gebruiken om hun investeringen terug te verdienen, maar niet meer extra zullen investeren om het dierenwelzijn te vergroten?

In relatie hiermee horen de leden van de fractie van de ChristenUnie graag van de indieners hoe zij de verplichting moeten interpreteren dat om in aanmerking te komen voor de overgangstermijn voldaan moet worden aan de Verordening welzijnsnormen nertsen (PPE) 2003, zoals die luiden op 17 januari 2008. Zal dit inhouden dat vanaf inwerkingtreding van deze wet nertsenhouders verplicht zijn al hun dieren volgens de verordening te houden, of blijft de overgangstermijn zoals die nu geldt van toepassing? Immers, nu wordt aan nertsenhouders ruimte geboden om in de periode van 1 januari 2009 tot 1 januari 2014 voor 50% van de dieren aan de gestelde eisen te voldoen, en vanaf 2014 zullen alle dieren gehouden moeten worden volgens de gestelde eisen. Zijn indieners niet van mening dat deze verplichting in feite voor een deel van de houders het einde van hun houderij per 2014 in plaats van 2018 zal betekenen, omdat investeringen immers niet meer zullen lonen en houders daarmee niet aan de gestelde verplichting kunnen voldoen?

Ten slotte horen de leden van de fractie van de ChristenUnie graag op wat voor manier de indieners rekening houden met een, mogelijk ongewenste, versnelde afbouw van de sector als delen van de sector voortijdig hun activiteiten beëindigen. Deze leden denken dan aan de mogelijkheid dat toeleveranciers van nertsenvoer al voor 2018 met hun bedrijfsactiviteiten stoppen, aan het verdwijnen van gespecialiseerde slachterijen of aan kennis bij dierenartsen die verloren gaat. Wat betekent dit voor het welzijn van de nertsen, zo vragen deze leden? En hoe reëel is dan nog de afbouwtermijn van tien jaar, als de sector feitelijk al voor 2018 niet meer naar behoren kan functioneren? Zijn de nertsenhouders dan nog wel in staat gedane investeringen terug te verdienen?