Kamerbrief inzake nadere informatie over betalingen aan Nederlanders bij
internationale organisaties
22-02-2008 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken
In onze antwoorden op de Kamervragen van de leden Boekestijn en
Irrgang over de betalingen door het ministerie van Buitenlandse Zaken
aan mevrouw Herfkens ( respectievelijk kenmerk 2070808130 en
2070809030) hebben wij toegezegd de Kamer nader te zullen informeren
over andere Nederlanders in VN-dienst die de afgelopen jaren al dan
niet ten onrechte huurvergoedingen hebben ontvangen. Ook vroeg u ons u
te informeren over de mogelijkheden van terugvordering van de voor
mevrouw Herfkens betaalde huurvergoeding.
Hierbij informeren wij u over de resultaten van het nadere onderzoek
op deze twee punten.
Verder gaan wij in deze brief in op de vragen van de leden Gill'ard en
Voordewind aan de minister van Buitenlandse Zaken over het verstrekken
van vergoedingen aan Nederlanders die in het buitenland werkzaam zijn
voor internationale organisaties (kenmerk 2070810830).
Voordat wordt ingegaan op de individuele gevallen, hechten wij eraan u
te informeren over het detacheringsbeleid zoals dat sinds enige jaren
bij het ministerie wordt toegepast. Uitgangspunt daarbij is, dat het
in het Nederlandse belang is dat landgenoten werkzaam zijn op
strategisch belangrijke posities bij internationale organisaties. Wij
zijn daarom ook van mening dat een detachering bij een internationale
organisatie van BZ-medewerkers waardevol is.
1. Vergoedingen aan BZ-medewerkers gedetacheerd bij internationale
organisaties
Er is in kaart gebracht welke medewerkers van het ministerie van
Buitenlandse Zaken op dit moment gedetacheerd zijn, op basis van
buitengewoon verlof, bij de VN en of, en zo ja welke vergoedingen zij
ontvangen en of deze strijdig zijn met de VN-regels. Aangezien ook bij
vergoedingen aan medewerkers bij andere internationale organisaties
sprake kan zijn van strijdigheid met de regels zijn ook die gevallen
onderzocht. Dit levert het volgende beeld op.
In totaal zijn thans achttien medewerkers van het ministerie van
Buitenlandse Zaken gedetacheerd op basis van buitengewoon verlof bij
een internationale organisatie. Mevrouw Herfkens wordt hier nog
meegeteld. Hiervan werken er acht bij VN-instellingen (in New York of
elders), drie bij de NAVO, twee bij de Wereldbank, twee bij het
Raadssecretariaat van de Europese Unie, één bij het Permanente Hof van
Arbitrage (PHA), één bij de Asian Development Bank (ADB) en één bij de
European Bank for Reconstruction and Development (EBRD).
Van deze achttien medewerkers ontvingen of ontvangen acht medewerkers
geen extra vergoedingen. De overige tien medewerkers, inclusief
mevrouw Herfkens, ontvingen of ontvangen wel aanvullende vergoedingen
van het ministerie. Zeven medewerkers ontvingen vergoedingen in
overeenstemming met de regels van de betreffende internationale
organisaties. Bij twee medewerkers, onder wie mevrouw Herfkens, is
sprake van strijdigheid met de regels. Over mevrouw Herfkens hebben
wij u al geïnformeerd. Het betrof daarnaast één medewerker die een
huurvergoeding en een bijdrage voor onderwijskosten ontving. De
bijdrage in de huur is al in 2003 gestaakt, de bijdrage in de
onderwijskosten is in januari 2008 stopgezet.
Bij één medewerker is nog niet duidelijk of de regels zijn
overschreden. Ten aanzien van deze medewerker, die per 1 januari 2008
is gedetacheerd bij de VN, heeft het ministerie toegestaan dat vrouw
en kind tot de zomer 2008 in het huis op de oude standplaats mogen
blijven wonen. Het betreft een huis in eigendom van het Rijk, waaraan
in dit geval enkele kosten verbonden zijn. De reden waarom dit is
toegestaan, is dat de zoon op deze wijze in staat gesteld wordt zijn
schooljaar op de oude standplaats af te maken. De VN kon desgevraagd
nog niet melden of een dergelijke regeling toelaatbaar is. Indien
blijkt dat deze regeling in strijd is met de regels van de VN zal de
regeling worden stopgezet. Voor deze medewerker betaalt het ministerie
verder de kosten van opslag van een aantal kubieke meters
verhuisboedel. Hier heeft de VN geen bezwaar tegen.
Voor de overige medewerkers die aanvullende vergoedingen ontvingen of
ontvangen geldt:
* Voor vier medewerkers, twee werkzaam bij de VN, één bij de ADB en
één bij het Raadssecretariaat van de EU, betaalt het ministerie
alleen de opslagkosten van huisraad bij een verhuizer in
Nederland. Betaling geschiedt direct aan de verhuizer. De reden
hiervoor is dat de medewerkers deze goederen niet hebben
meegenomen naar hun huidige standplaats. Dit is in overeenstemming
met de regelgeving van de relevante internationale organisaties.
* Daarnaast droeg het ministerie in één geval bij in de
onderwijskosten van kinderen van een gedetacheerde medewerker bij
het Permanente Hof van Arbitrage. Het betreft een bijdrage ten
behoeve van tertiair onderwijs van drie kinderen in de periode
1999 tot de zomer 2006. Dit was niet strijdig met de regels van de
desbetreffende organisatie.
In dit verband hechten wij eraan u te melden dat de minister van
Buitenlandse Zaken in maart 2007 een herziening heeft doorgevoerd
van het Dienst Buitenlandse Zaken Vergoedingenstelsel (DBZV)
waarmee de vergoeding voor tertiair onderwijs is afgeschaft. De
reden hiervoor is dat door de verruiming van de
onderwijsmogelijkheden op tertiair niveau in Nederland in de
Engelse taal, een speciale regeling voor de vervolgopleiding van
kinderen die vanwege plaatsing in het buitenland van hun ouders
noodgedwongen anderstalig lager en middelbaar onderwijs moesten
volgen, niet meer nodig is.
* Verder zijn, in goed overleg met de EBRD, in één geval de
verhuiskosten van Luxemburg, de toenmalige standplaats van de
medewerker, naar Londen betaald door het ministerie. Dit gebeurde
in overeenstemming met de regelgeving van de organisatie.
* Het ministerie betaalt verder de huur van een medewerkster die
gedetacheerd is bij de NAVO. De huurvergoeding bedraagt 1200 euro
per maand. De reden is dat de bijdrage in de huur die de NAVO
bereid was aan te bieden onvoldoende was om de bestaande huur te
dekken van betrokken medewerkster die reeds in Brussel woonde en
werkzaam was op een Nederlandse vertegenwoordiging aldaar. Om
koopkrachtverlies voor de medewerkster te voorkomen is besloten
dat zij afziet van de tegemoetkoming van de NAVO en dat het
ministerie de betaling van de huur voortzet. De BZ-medewerkster
heeft dit bij de NAVO gemeld. De NAVO heeft aangegeven dat er geen
bezwaar bestaat tegen deze regeling.
* Een andere medewerker is gedetacheerd bij de VN, in eerste
instantie in Gen ève, later in Jeruzalem. Gedurende zijn plaatsing
in Genève ontving hij een huurvergoeding van 1400 euro per maand.
Na verhuizing in 2003 naar Jeruzalem is de huurvergoeding
stopgezet. Terugkijkend was deze vergoeding in strijd met de
regels.
Deze medewerker ontvangt verder sinds 2001 ook een bijdrage in de
kosten van secundair en tertiair onderwijs voor een kind. Bij de
eerdergenoemde herziening van het DBZV is een overgangsregeling
getroffen voor die medewerkers die thans een vergoeding krijgen
voor tertiair onderwijs. Hiervoor is gekozen zodat deze kinderen
hun opleiding kunnen afronden.
De VN-regelgeving vergoedt 75% van de onderwijskosten (education
grant). Het ministerie heeft dit aangevuld tot 100% onder aftrek
van een eigen bijdrage (die geldt voor elke BZ-medewerker die een
vergoeding voor tertiair onderwijs krijgt). De VN heeft aangegeven
dat een dergelijke aanvulling had moeten worden gemeld bij het
aanvragen van de education grant zodat deze bijdrage in mindering
kan worden gebracht op de grant. Wij interpreteren deze uitleg zo
dat deze aanvulling eigenlijk niet had gemogen. De minister van
Buitenlandse Zaken heeft de betaling van de aanvulling stopgezet.
Tot slot betaalt het ministerie voor deze medewerker de kosten van
enkele kubieke meters opslag van zijn verhuisboedel. Hier heeft de
VN geen bezwaar tegen.
Voor de goede orde dient ook dat in december 2007 een huurvergoeding
is toegekend aan een medewerker werkzaam bij de VN. Toen recent
duidelijk werd dat dit in strijd was met de regels, is deze vergoeding
voordat het tot uitkering kwam meteen stopgezet. Deze medewerker heeft
dus nooit een vergoeding ontvangen.
Voor alle BZ-gedetacheerden geldt dat zij deelnemer blijven bij het
ABP voor hun pensioenopbouw en dat daarvoor een dienstverband met BZ
bestaat. Tegen deze pensioenregeling bestaan geen bezwaren bij de
betrokken internationale organisaties. Het werknemersdeel betalen de
medewerkers aan het ministerie, dat dit vervolgens afdraagt aan het
ABP. Het werkgeversdeel wordt door het ministerie afgedragen aan het
ABP. Aan het eind van het contract maakt de medewerker de bij de
internationale organisatie opgebouwde pensioenrechten aan het
ministerie over. Een eventueel negatief saldo wordt door het
ministerie kwijtgescholden. Doel van deze regeling is het voorkomen
van een pensioenbreuk.
Met de aanvaarding door de Algemene Vergadering van de VN van de
geamendeerde Code of Conduct in 2001 werd de regelgeving met
betrekking tot betalingen door lidstaten van de VN aan medewerkers bij
de VN -instellingen verder aangescherpt. Daarom hebben wij ook
onderzoek laten verrichten naar vergoedingen aan BZ-medewerkers die in
het verleden, vanaf 2001, gedetacheerd waren bij de VN. Dat levert het
volgende beeld op.
In de periode vanaf 2001 tot 2007 waren zeven BZ-medewerkers
gedetacheerd bij de VN. Twee hiervan ontvingen gedurende hun
detachering geen enkele vergoeding. In vijf gevallen zijn vergoedingen
verstrekt in strijd met de VN-regelgeving. Het gaat om een
huurvergoeding van 4100 dollar aan één medewerker bij de VN over een
periode van vier jaar (1999-2003); één andere medewerker ontving een
huurvergoeding van 1275 euro per maand; één medewerker ontving een
tegemoetkoming in de onderwijskosten; één medewerker bij een
VN-instelling ontving over de periode 2001-2004 een tegemoetkoming
voor gescheiden huishouding van ouders en kind en verloftickets; één
medewerker bij een VN-missie ontving een huurvergoeding van 380 euro
per maand en kosten van recuperatietickets.
De leden Gill'ard en Voordewind vroegen naar informatie over
betalingen door andere departementen van vergoedingen aan Nederlanders
die bij internationale organisaties werkzaam zijn. Wij hebben deze
vraag doorgeleid naar de andere departementen die voor de
beantwoording zullen zorgdragen.
2. Vergoedingen mevrouw Herfkens
In aanvulling op onze eerdere antwoorden en in antwoord op de nadere
vraag hierover van de leden Gill'ard en Voordewind willen wij nog het
volgende toevoegen.
Mevrouw Herfkens heeft met ingang van 1 november 2002 een tijdelijke
aanstelling bij het ministerie gekregen onder gelijktijdige verlening
van buitengewoon verlof, voor de duur van haar benoeming tot Executive
coordinator for the MDG's Campaign bij de VN. Hierdoor kon zij in
aanmerking komen voor bovengenoemde pensioenregeling bij het ABP. Deze
aanstelling was ook de basis voor de toekenning van de andere
vergoedingen. Daar mevrouw Herfkens per 1 juli 2007 is overgegaan op
een ander contract bij UNDP, waarbij zij geen pensioen meer opbouwt,
is inmiddels met terugwerkende kracht per die datum haar aanstelling
bij het ministerie beëindigd.
Nader intern onderzoek naar de procedure met betrekking tot de
toekenning van de vergoedingen heeft het volgende opgeleverd. Zowel in
Den Haag als op de Nederlandse Permanente vertegenwoordiging is in New
York in september en oktober 2002 met mevrouw Herfkens over haar
contractuele relatie en over de vergoedingen gesproken. Het is uit de
verslaglegging en op basis van het nadere onderzoek niet met zekerheid
vast te stellen wie de contacten over de vergoedingen geï nitieerd
heeft. Door de ambtelijke leiding van het ministerie is besloten haar
deze vergoedingen en de pensioenregeling toe te kennen. Dit is
vervolgens in een brief van 8 november 2002 van het ministerie aan
mevrouw Herfkens vastgelegd. De vergoedingen aan mevrouw Herfkens zijn
toegekend met analoge toepassing van het Dienst Buitenlandse Zaken
Vergoedingenstelsel.
Tot slot hechten wij eraan te vermelden dat in onze eerdere antwoorden
op Kamervragen is gemeld dat mevrouw Herfkens de
verhuiskostenvergoeding van UNDP aan het ministerie heeft overgemaakt
conform de bestaande praktijk bij verrekeningen. Nader onderzoek in de
financiële administratie levert op dat de vergoeding rechtstreeks door
UNDP aan het ministerie is overgemaakt. Overigens kan hieruit worden
afgeleid dat UNDP in ieder geval op de hoogte was van de
verhuiskostenvergoeding die mevrouw Herfkens ontving.
Om dit soort problemen in de toekomst te voorkomen heeft de minister
van Buitenlandse Zaken opdracht gegeven zorg te dragen voor
verbetering van de vastlegging en de toegankelijkheid van dit soort
gegevens.
3. VN-regelgeving
De leden Gill'ard en Voordewind vragen verder nadere informatie over
de toepasselijke VN-regelgeving en over de verantwoordelijkheid voor
controle en handhaving daarvan en over de verhouding tussen de VN- en
de BZ-regelgeving. In ons antwoord op eerdere Kamervragen verwezen wij
naar het Handvest. Het betreft vooral artikel 100 en 101 van het
Handvest van de Verenigde Naties die nader zijn uitgewerkt in o.a.
Regulation 1.2(j) van de Staff Regulations of the United Nations, en
paragrafen 46 en 47 van de Standards of Conduct for the International
Civil Service. De geamendeerde Standards of Conduct zijn in 2001
aanvaard en gelden voor alle VN-stafleden, dus ook voor medewerkers
van UNDP. De Standards of Conduct spreken over vergoedingen en/of
toelagen in algemene zin; huren en/of verhuizingen worden niet
specifiek vermeld.
De controle op het naleven van deze regels is een gedeelde
verantwoordelijkheid. In eerste instantie is de VN verantwoordelijk
voor de controle op de naleving van haar eigen regelgeving. Naast de
VN strekt die verantwoordelijkheid zich ook uit tot de medewerkers van
de VN. Zij dienen op de hoogte te zijn van de regelgeving van hun
werkgever en in overeenstemming daarmee te handelen. Daarnaast worden
de regeringen van de lidstaten van de VN geacht zich te onthouden van
handelingen en gedragingen die tegen de geest en letter van
VN-regelgeving (inclusief resoluties) indruisen.
Vastgesteld kan dus worden dat volgens de VN-gedragsregels mevrouw
Herfkens de tegemoetkomingen niet in ontvangst had mogen nemen en dat
Nederland deze niet had behoren te betalen.
Het Dienst Buitenlandse Zaken Vergoedingenstelsel (DBZV) is bedoeld
voor medewerkers van het ministerie van Buitenlandse Zaken op het
departement in Den Haag, op de posten in het buitenland en bij
detacheringen. De VN-regels zijn alleen relevant in het geval
BZ-medewerkers gedetacheerd worden bij de VN. In geval (analoge)
toepassing van het DBZV in strijd zou komen met de regels van de VN
zijn deze regels leidend.
Wij hebben het toepassingsbeleid van de regels aangepast zodat het
niet langer mogelijk is dat er vergoedingen worden toegekend in strijd
met de regelgeving van een internationale organisatie. Alleen in geval
van overeenstemming met de regels kunnen nog vergoedingen worden
toegekend.
4. Mogelijkheid tot terugvordering
Wij hebben nader onderzoek laten instellen of het mogelijk is de in
strijd met de VN-regels aan mevrouw Herfkens betaalde huurvergoeding
terug te vorderen. Daarbij zijn de volgende elementen van belang.
Voorafgaand aan de toekenning van de huurvergoeding in 2002 is
hierover meerdere malen contact geweest tussen medewerkers van het
ministerie en mevrouw Herfkens. Daarbij is voor zover valt vast te
stellen nooit gesproken over eventuele strijdigheid met VN-regels. Het
ministerie heeft de huurvergoeding in een brief van november 2002
ongeclausuleerd toegezegd aan mevrouw Herfkens. De toegekende
huurvergoeding was afgeleid van huurcijfers die door een
onafhankelijke externe organisatie zijn vastgesteld. Uit de
geraadpleegde dossiers noch uit gesprekken met de destijds bij deze
zaak betrokkenen blijkt dat er enig vermoeden was dat er hier sprake
was van enige vorm van onregelmatigheid.
Op grond van de beschikbare gegevens en op basis van deskundig extern
advies hebben wij echter voorlopig moeten concluderen dat, gelet op de
geschetste omstandigheden en de regels omtrent terugvordering in het
ambtenarenrecht, het niet haalbaar is om thans nog tot terugvordering
over te gaan. Terugvordering zou in strijd zijn met het beginsel van
rechtszekerheid, waarbij met name relevant is het bij mevrouw Herfkens
gewekte vertrouwen dat het ministerie onverkort betalingen ten gunste
van haar zou doen. Dit zou anders kunnen zijn indien vast zou komen te
staan dat mevrouw Herfkens zich bewust is geweest dat het ontvangen
van de vergoeding in strijd met de VN-regels was. De beschikbare
informatie geeft geen aanleiding tot een dergelijke stellingname.
De UNDP heeft naar aanleiding van deze zaak ook een onderzoek
ingesteld. Naar verluidt, zal dat onderzoek eind maart gereed zijn. We
dringen aan op een spoedig antwoord van de VN zodat hierover snel
definitieve duidelijkheid kan worden verkregen. Als nadere informatie
van de VN daartoe aanleiding geeft zal tot terugvordering worden
overgegaan.
Voorzover wij thans kunnen overzien, zijn de posities van mevrouw
Herfkens en de andere medewerkers aan wie in strijd met de regels van
de VN vergoedingen zijn toegekend, vanuit ambtenarenrechtelijk oogpunt
nagenoeg identiek. Ons hierboven ten aanzien van mevrouw Herfkens
verwoorde standpunt inzake terugvordering geldt dus ook ten aanzien
van genoemde medewerkers, inclusief het gemelde voorbehoud van nadere
informatie van de VN.
De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
De minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
Drs. A.G. Koenders
* Ministerie van Buitenlandse Zaken
* Bezuidenhoutseweg 67
* Postbus 20061
* 2500 EB Den Haag
* Tel.: 070-3 486 486
* Fax: 070-3 484 848
* Internet: www.minbuza.nl
Ministerie van Buitenlandse Zaken