Openbaar Ministerie

Geen vervolging schietincident Ondiep

19 februari 2008

Het openbaar ministerie te Utrecht heeft geconcludeerd dat de agent die op 11 maart 2007 de heer Mulder in de wijk Ondiep dodelijk verwondde, heeft gehandeld uit noodweer. Hij zal daarom niet worden vervolgd.

Op zondag 11 maart 2007 om tien voor negen âs avonds vindt er een vechtpartij plaats in de Boerhaavelaan in Utrecht tussen een groep jongeren en een aantal buurtbewoners. Een van hen is de heer Mulder. Na een melding gaan twee agenten op een dienstmotor ter plaatse. Op de Boerhaavelaan â hoek Thorbeckelaan vindt er een confrontatie plaats tussen de agent en de heer Mulder. De heer Mulder bedreigt een van de agenten met een mes, waarna de agent zijn dienstpistool trekt en schiet. De heer Mulder wordt geraakt en overlijdt aan de verwondingen.

Direct na het gebeuren is de Rijksrecherche een onderzoek gestart. Dit onderzoek heeft zich geconcentreerd op het schietincident. Doel was om duidelijkheid te krijgen over de toedracht van het incident zodat beoordeeld kan worden of het gebruik van geweld rechtmatig is geweest. Het onderzoek naar de vechtpartij is aanvankelijk gedaan door politie Utrecht en vanaf 18 maart door politie Amsterdam-Amstelland.

In de loop van het onderzoek naar het schietincident is de betreffende agent aangemerkt als verdachte om hem bij de rechter-commissaris te kunnen horen. Daarnaast zijn diverse getuigen gehoord, is er forensisch onderzoek geweest en heeft er op 1 november 2007 een reconstructie plaatsgevonden. Uit het onderzoek blijkt dat de enigen die getuigen zijn geweest van het schietincident de twee agenten zijn geweest. De andere getuigen waren wel dichtbij maar hebben zelf niets gezien.

Uit het forensisch onderzoek is komen vast te staan dat er een maal is geschoten, dat de heer Mulder door dit schot is overleden, dat de schootafstand een halve tot anderhalve meter was en dat de heer Mulder het mes waarmee de agent is bedreigd, in handen heeft gehad.

Uit de getuigenverklaringen komt het volgende naar voren: toen de twee agenten ter plaatse kwamen, dat wil zeggen in de Boerhaavelaan, was daar geen vechtpartij aan de gang. Toen kwam er een melding dat de vechtpartij zou zijn verplaatst naar de Thorbeckelaan. Daarop reden de agenten de Boerhaavelaan uit tot aan de Thorbeckelaan. Op de hoek hoorden de agenten een man schreeuwen: "Kankerlijers, ik maak jullie dood". De agenten sloegen rechtsaf de Thorbeckelaan in en reden in de richting van de Rietendakschool. Er klonk toen weer geschreeuw rechts achter hen en de agenten, die op dat moment niet vermoedden dat dit met de vechtpartij te maken had, keerden terug om te kijken wat er aan de hand was. Er stond een groepje mensen en uit niets bleek dat dit met de vechtpartij te maken had. De agenten wilden weer doorrijden, toen een man zich uit de groep losmaakte en op de agenten afkwam. De man schreeuwde en de agenten maakten aanstalten te stoppen. Toen de betrokken agent van zijn motor wilde stappen om deze op de standaard te zetten, zag hij dat de man hem tot zoân vijf, zes meter genaderd was. De agent hoorde de man bij voortduring schelden en bedreigingen uiten en zag op dat moment dat de man een groot mes in zijn handen had. De man hief zijn rechterarm met het mes op, de agent riep diverse keren dat de man het mes moest laten vallen maar de man bleef op de agent afkomen, schreeuwend en dreigend. De agent ging er op dat moment van uit dat de man niet zou stoppen en echt zou gaan steken. Hij heeft daarop zijn dienstwapen getrokken in de hoop dat dit de man tot staan zou brengen. De agent heeft zolang gewacht met afdrukken tot hij dacht dat hij te laat was en gestoken zou worden. Hij draaide zijn hoofd weg om te voorkomen dat hij zou worden gestoken, loste een schot en was verbaasd te merken dat hij niet was gestoken. De man was getroffen, viel achterover met het mes in de hand. De agenten zetten de motoren toen op de standaard en hebben getracht de man te reanimeren, hetgeen tevergeefs was.

Uit deze bevindingen concludeert het openbaar ministerie dat er sprake is geweest van noodweer. De aanval in de richting van de agent voltrok zich in zeer korte tijd en volkomen onverwacht. De agent had op dat moment geen kans om weg te komen want het gewicht van de motor leunde op zijn been. Hij wist dat zijn vest niet bestand was tegen messteken en hij bevond zich in een kwetsbare positie ten opzichte van zijn belager. In deze situatie was de agent genoodzaakt zijn eigen leven te verdedigen. Het enige middel dat de agent onder deze omstandigheden restte, was het gebruik van zijn dienstwapen waarmee hij heeft geschoten in de richting van het slachtoffer. Het openbaar ministerie is van mening dat er in de gegeven omstandigheden geen andere mogelijkheid was. Om deze redenen heeft het openbaar ministerie besloten tot een sepot in deze zaak.