Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Inhoud pagina: Antwoorden op kamervragen over burgemeestersreferendum in
Utrecht
14 februari 2008
Met deze brief antwoordt minister Ter Horst op kamervragen van de
kamerleden Zijlstra en Van Beek (beiden VVD) aan de minister Ter Horst
over het burgemeestersreferendum in Utrecht. (Ingezonden 22 januari
2008)
1
Bent u bekend met het boek "De slag om de Domstad" geschreven door de
heer Pans, waarin hij stelt dat de burgemeester van Utrecht op 27
september 2007 tijdens het Raadsdebat ten onrechte heeft beweerd dat
het burgemeestersreferendum in Utrecht niet meer stopgezet kon worden?
1)
Antwoord vraag 1
Ja.
2
Is het u bekend dat de burgemeester van Utrecht tijdens dit raadsdebat
aangaf zich hierbij te baseren op informatie die zij van u heeft
gekregen?
Antwoord vraag 2
Ja.
3
Bent u zich ervan bewust dat de uitspraak van de burgemeester van
Utrecht dat volgens u het burgemeestersreferendum niet kon worden
stopgezet, mede bepalend was voor de uitkomst van het debat en er voor
heeft gezorgd dat het referendum doorgang kon vinden ondanks het
ontbrekende draagvlak?
Antwoord vraag 3
De vooronderstelling in deze vraag dat de mededelingen van de
burgemeester medebepalend waren voor de uitkomsten van het debat, laat
zich moeilijk bevestigen. Er lag een voorstel, ingediend door de
fracties van VVD en Leefbaar Utrecht, om het besluit tot het houden
van een burgemeestersreferendum te herroepen. Afgaand op het daarover
gevoerde debat blijkt dat hier in de raad geen meerderheid voor was.
De hier bedoelde mededelingen deed de burgemeester pas aan het eind
van de vergadering, nadat dit debat al was gevoerd.
4
Op welke juridische bronnen baseert u uw mening dat het referendum
niet kon worden stopgezet? Op welke wijze hebt u intern en extern
juridisch advies ingewonnen?
Antwoord vraag 4
Ik baseer mijn oordeel op het samenstel van wettelijke bepalingen. Er
bestond geen aanleiding voor het inwinnen van extern juridisch advies.
5
Is het waar dat u hebt aangegeven dat het niet nodig is dat de wet
"met zoveel woorden zegt" dat het referendum kan worden stopgezet? Zo
ja, erkent u daarmee dat de wet hierover geen directe uitspraak doet?
Zo neen, wat bedoelt u dan met de opmerking "met zoveel woorden"?
Deelt u de mening dat - door het ontbreken van een passage in de wet
over stopzetten van de referendumprocedure - uw oordeel een kwestie
van interpretatie van de wet is en dus geen juridische feitelijkheid?
Zo neen, waarom niet en op welke juridische feitelijkheid hebt u zich
dan gebaseerd?
Antwoord vraag 5
In mijn brief van 29 oktober 2007 aan de fracties van VVD en Leefbaar
Utrecht heb ik daarover het volgende geschreven: "Dat de
referendumprocedure niet kan worden stopgezet, vloeit dus voort uit
het wettelijk stelsel. Daarvoor is niet nodig dat de wet dit ook met
zoveel woorden zegt. De wet verplicht ertoe de voorgeschreven
procedure te volgen. Als de gemeenteraad besluit een referendum te
houden, maakt het referendum deel uit van de wettelijke procedure."
Het gaat hier om een juiste toepassing van het samenstel van
wettelijke bepalingen met betrekking tot de benoemingsprocedure. In
algemene zin kan gesteld worden dat regels niet tijdens een lopende
procedure veranderd mogen worden. Dat geldt ook hier.
6
Klopt het dat u hebt aangegeven dat het referendum niet kon worden
stopgezet omdat sollicitanten en mensen die juist niet gesolliciteerd
hebben, erop moeten kunnen vertrouwen dat een referendum daadwerkelijk
plaatsvindt als voor een referendumprocedure gekozen is en dat dit
voortvloeit uit het wettelijk stelsel? Zo ja, kunt u deze uitspraak
nader verklaren? In welke wetsartikelen staat deze zekerheid voor
sollicitanten en niet sollicitanten verwoord? Hoe komt u tot het
oordeel dat het belang van niet-sollicitanten geschaad wordt,
aangezien zij bij stopzetting van de referendumprocedure weer alle
kans hebben tot solliciteren?
Antwoord vraag 6
In voornoemde brief heb ik hierover het volgende geschreven: "Voorts
kan worden gewezen op het belang van degenen die bewust niet
solliciteerden juist omdat voor een referendum is gekozen. Ook zij
hebben recht op zekerheid, namelijk dat het referendum, als daartoe
eenmaal besloten is, gewoon doorgaat." De omstandigheid dat een
raadplegend referendum deel uitmaakt van de procedure zal er toe
leiden dat sommigen juist wel, anderen juist niet solliciteren. Het
geeft dan geen pas tijdens de procedure de regels te veranderen: dat
zou bestuurlijk onzorgvuldig zijn geweest. Voornoemde opmerking moet
echter niet worden uitgelegd dat hieraan rechten kunnen worden
ontleend, maar heeft betrekking op een fatsoenlijk verloop van de
procedure.
7
Deelt u de mening dat het instrument van het burgemeestersreferendum
zo spoedig mogelijk dient te worden afgeschaft?
Antwoord vraag 7
Na afloop van het burgemeestersreferendum in Eindhoven heb ik
verklaard dat ik voornemens ben de afschaffing van het
burgemeestersreferendum te bevorderen. Het daartoe strekkende voorstel
tot wijziging van de Gemeentewet wordt thans voorbereid.
1) De slag om de Domstad, blz. 80, 81 en 102
Naar boven
---
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties