Een kleine bijdrage
Evaluatie van effecten van de no-risk polis
Tilburg, 25 januari 2008
Joop van Poppel
Ir. Ferdi van Wersch
dr. Ad Nagelkerke
IVA beleidsonderzoek en advies
ii Evaluatie no-riskpolis
Uitgever: IVA
Warandelaan 2
Postbus 90153
5000 LE Tilburg
Telefoonnummer: 013-4668466
Telefax: 013-4668477
IVA is gelieerd aan de UvT
© 2008 IVA
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of worden openbaar gemaakt
door middel van druk, fotokopie, microfilm, of op welke andere wijze dan ook, zonder
voorafgaande schriftelijke toestemming van het IVA.
Het gebruik van cijfers en/of tekst als toelichting of ondersteuning bij artikelen, boe-
ken en scripties is toegestaan, mits de bron duidelijk wordt vermeld.
IVA beleidsonderzoek en advies iii
Inhoudsopgave
1 Achtergrond en onderzoeksopzet.................................................................... 1
1.1 Inleiding.......................................................................................................... 1
1.2 Opzet evaluatie invoering no-risk polis in grotere gemeenten........................ 2
1.3 Opzet evaluatie effecten no-risk polis in de pilot............................................. 3
1.4 Leeswijzer....................................................................................................... 4
2 Resultaten interviews gemeenten en werkgevers........................................... 7
2.1 Inleiding.......................................................................................................... 7
2.2 Resultaten interviews gemeenten................................................................... 7
2.2.1 Gemeenten met relatief veel no-risk polissen................................................. 7
2.2.2 Gemeenten met relatief weinig no-risk polissen............................................. 9
2.2.3 G4- gemeenten............................................................................................. 10
2.3 Resultaten interviews werkgeversorganisaties (MKB-Nederland en
VNO/NCW):................................................................................................... 12
3 Evaluatie invoering no-risk polis grotere gemeenten..................................... 15
3.1 Inleiding........................................................................................................ 15
3.2 Respons ....................................................................................................... 16
3.3 Kenmerken leerbedrijven.............................................................................. 17
3.4 Werving en selectie leerlingen...................................................................... 19
3.5 Rol ROC en Kenniscentrum ......................................................................... 21
3.6 Kwaliteit leerlingen........................................................................................ 22
3.7 Begeleiding leerlingen.................................................................................. 22
3.8 Verzuim en uitstroom van leerlingen ............................................................ 23
3.9 Subsidiemaatregelen.................................................................................... 25
3.10 No-risk polis.................................................................................................. 26
4 Evaluatie pilot no-risk polis 2006................................................................... 29
4.1 Inleiding........................................................................................................ 29
4.2 Respons ....................................................................................................... 29
4.3 Kenmerken leerbedrijven.............................................................................. 30
4.4 Werving en selectie leerlingen...................................................................... 31
4.5 Rol ROC en Kenniscentrum ......................................................................... 34
4.6 Kwaliteit leerlingen........................................................................................ 35
iv Evaluatie no-riskpolis
4.7 Begeleiding leerlingen.................................................................................. 35
4.8 Verzuim en uitstroom van leerlingen ............................................................ 36
4.9 Subsidiemaatregelen.................................................................................... 36
4.10 No-risk polis.................................................................................................. 38
5 Conclusies en aanbevelingen ....................................................................... 41
Bijlagen..................................................................................................................... 47
IVA beleidsonderzoek en advies v
Samenvatting
1. Achtergrond en geschiedenis
De jeugdwerkloosheid is het hoogst onder jongeren die niet over een startkwalificatie
beschikken. Om deze jongeren aan het werk te krijgen is het belangrijk dat zij ten-
minste een startkwalificatie1 halen. Eén van de redenen waarom werkgevers deze
jongeren geen beroepspraktijkvormingsplaats (BPV-plaatsen) aanbieden zou zijn dat
deze jongeren vaker verzuimen en niet de juiste werkhouding hebben. Om werkge-
vers te stimuleren om deze jongeren in dienst te nemen is in 2006 de `no-risk polis'
ingesteld. Deze polis geeft een financiële compensatie voor de loonkosten van de
jongere indien deze zich ziek meldt.
Het Ministerie van SZW heeft besloten om de no-risk polis niet direct landelijk in te
voeren, maar eerst het effect ervan op de beeldvorming van werkgevers over jonge-
ren en op BPV-plaatsen na te gaan en op het effect van ingevulde BPV-plaatsen. In
dat kader is in 2006 een pilot uitgevoerd in zes gemeenten en vier sectoren. Drie
gemeenten voerden de no-risk polis in, drie gemeenten vormden een controlegroep.
In december 2006 is verslag gedaan over de resultaten van deze pilots (brief aan
Tweede Kamer, 5 februari 2007, AM/SAM/07/4225).
In april 2006 - terwijl de pilot liep heeft de Tweede Kamer, die de onderzoeksresul-
taten van de pilot niet wilde afwachten, bij motie bepaald dat de no-risk polis met
onmiddellijke ingang in de 36 grotere gemeenten moest worden ingevoerd. De invoe-
ring van de no-risk polis in deze gemeenten heeft het verloop van de pilot doorkruist,
omdat de controlegemeenten immers ook een beroep konden doen op de no-risk.
Mede daardoor bleek het niet mogelijk een effect aan te geven.
Deze evaluatie heeft betrekking op de invoering van de polis bij de 36 gemeenten.
2. Interviews gemeenten en werkgeversorganisaties
Om een beeld te krijgen van de wijze waarop de grotere gemeenten te werk zijn ge-
gaan om de no-risk onder de aandacht te brengen van de leerbedrijven zijn telefoni-
sche interviews gehouden met vertegenwoordigers van dertien gemeenten die direct
betrokken zijn bij het uitzetten van de no-risk polis. Naast de G4-gemeenten is ge-
sproken met vertegenwoordigers van de vijf gemeenten waar de meeste polissen zijn
afgenomen en van vier gemeenten waar maar een enkele polis is afgesloten. Daar-
naast is een interview gehouden met informanten van werkgeversorganisaties (MKB-
Nederland en VNO/NCW) om na te gaan hoe zij aankijken tegen de no-risk polis.
1 Onder een startkwalificatie wordt verstaan een diploma op HAVO, VWO of MBO-2 niveau. Een MBO-1 niveau
diploma betekent geen startkwalificatie.
vi Evaluatie no-riskpolis
Gemeenten
Alle informanten van de dertien gemeenten zijn geïnformeerd over het doel en de
toepassing van de no-risk polis. In een aantal gemeenten is men niet zo tevreden
over de verschafte informatie omdat te weinig is ingegaan op de voorwaarden waar-
aan jongeren moesten voldoen (leeftijd, woonplaats) en op de administratieve lasten
die met de uitvoering gemoeid zijn.
Om de leerbedrijven op de hoogte te stellen van het bestaan van de no-risk polis
hebben de gemeenten diverse activiteiten ondernomen. In de vijf gemeenten waar
de meeste polissen zijn uitgegeven is vooral samenwerking gezocht met het CWI,
RMC, ROC's en de Kenniscentra. Daarnaast is door sommige gemeenten een bro-
chure uitgegeven, geadverteerd in huis-aan-huisbladen of het regionaal dagblad of
een introductiedag georganiseerd voor bedrijven. Slechts in één gemeente zijn alle
leerbedrijven aangeschreven.
In de vier gemeenten waar relatief weinig polissen zijn uitgegeven zijn nagenoeg de-
zelfde activiteiten georganiseerd. Daarnaast zijn in een gemeente speeddates ge-
houden tussen leerlingen en bedrijven. Twee van de gemeenten hebben vooraf zelfs
een actie- en een pr-plan opgesteld. In drie van de vier gemeenten zijn alle leerbe-
drijven aangeschreven.
Ook in de G4-gemeenten zijn tal van activiteiten ondernomen om de polis te promo-
ten. Zo is in Utrecht en Amsterdam informatie over de polis op een website geplaatst
waarbij men ook een aanvraagformulier kan downloaden. Daarnaast zijn in Utrecht
alle leerbedrijven aangeschreven en zijn bijeenkomsten georganiseerd om jongeren
te matchen aan bedrijven. In Den Haag zijn ook alle werkgevers aangeschreven en
is door medewerkers van de gemeenten, het CWI, RMC, COLO en het ROC voor-
lichting gegeven over de mogelijkheden van de no-risk polis. In Amsterdam is verder
ook een folder uitgebracht en zijn werkmarkten georganiseerd. In Rotterdam is een
speciale informatiemap opgesteld die aan alle leerbedrijven is toegezonden en zijn
presentaties gehouden voor bedrijven.
In nagenoeg alle gemeenten zijn weinig reacties binnengekomen naar aanleiding van
de ondernomen activiteiten.
Op twee gemeenten na hebben alle gemeenten, vanwege de grote administratieve
lasten die de uitvoering van de no-risk polis vergt, besloten om de polis onder te
brengen bij een verzekeringsmaatschappij. Deze maatschappij, of een assurantie-
kantoor of re-integratiebedrijf dat als tussenpersoon fungeert, beoordeelt of de aan-
vraag voldoet aan de gestelde criteria.
Alle verzekeringsmaatschappijen hebben in de polisvoorwaarden een aantal wacht-
dagen opgenomen. Het aantal wachtdagen varieert van 4 tot 10 dagen per ziekmel-
ding. Omdat jongeren doorgaans kort verzuimen, hebben bedrijven nauwelijks voor-
deel van de polis, omdat ze de wachtdagen zelf moeten bekostigen. Om deze reden
hebben diverse bedrijven uiteindelijk toch afgezien van de no-risk polis. Bovendien
hebben veel (grotere) bedrijven al een bepaalde verzuimverzekering afgesloten voor
hun personeel en het is eenvoudiger om daar ook de jongeren onder te brengen.
In een aantal gemeenten, waaronder de G4-gemeenten, neemt de verzekerings-
maatschappij ook de verzuimbegeleiding op zich.
IVA beleidsonderzoek en advies vii
De belangrijkste redenen waarom bedrijven volgens de gemeenten geen no-risk polis
hebben afgenomen zijn de grote administratieve lasten, het hanteren van wachtda-
gen en een aantal voorwaarden (leeftijd, woonplaats) waaraan moet zijn voldaan.
Verder sluit de kwalificatie van de jongeren vaak niet aan bij de wensen van de be-
drijven, heeft men eerder minder goede ervaringen met leerlingen gehad of melden
zich te weinig leerlingen aan. De belangrijkste redenen waarom bedrijven zich vol-
gens de gemeenten wel hebben aangemeld voor de no-risk zijn dat de polis enige
onzekerheid wegneemt en dat men gemotiveerde jongeren een kans wil geven om
een startkwalificatie te behalen.
Bijna alle gemeenten vinden de no-risk geen goede maatregel, omdat de financiële
voordelen te gering zijn, het veel extra administratief werk vergt en de doelgroep
(jonger dan 23 jaar) te beperkt is. Maatregelen die volgens de gemeenten wel werken
om meer jongeren zonder startkwalificatie in dienst te nemen zijn:
· Vergoeding van begeleiding vanuit bedrijf;
· Loonkostensubsidie;
· Het jongerenloket;
· Coaching van moeilijke leerlingen door het ROC;
· Betere beeldvorming over jongeren;
· Voorkomen uitval door gerichte begeleiding jongeren naar de werkplek;
· Aanbieden van een polis in natura aan de jongeren;
· Aanleren sollicitatievaardigheden;
· Betere samenwerking tussen gemeenten, scholen en werkgevers op lokaal ni-
veau;
· Betere begeleiding vanuit ROC.
Werkgeversorganisaties
Volgens de werkgeversorganisaties wordt weinig gebruik gemaakt van de no-risk
omdat de administratieve lasten te hoog zijn. Daardoor is het voor bedrijven niet aan-
trekkelijk om naast de bestaande verzuimpolissen (afgesloten voor het personeel)
nog een aparte no-risk polis af te sluiten voor jongeren. De no-risk dient onderdeel te
zijn van een pakket aan maatregelen en via intermediaire organisaties, zoals uit-
zendbureaus of re-integratiebedrijven, aan werkgevers te worden aangeboden. Dit
pakket zou moeten bestaan uit:
· Loonkostensubsidie (WVA of volledige loonkosten);
· Loonkostensubsidie voor praktijkbegeleider;
· Schoolkostensubsidie;
· No-risk polis (als extra steun in de rug om het eventuele verzuim risico in te dek-
ken maar geen wachtdagen in polis);
· Kosten voor externe begeleiding van de jongere (niet door ROC);
· Kosten voor administratie extern en niet bij gemeenten.
Bij deze intermediaire organisaties zouden werkgevers alle zaken met betrekking tot
de jongere moeten kunnen regelen (één loket) en de administratieve lasten voor be-
drijven voor deze maatregelen zou minimaal moeten zijn.
viii Evaluatie no-riskpolis
Een belangrijk probleem om jongeren aan het werk te krijgen is het gebrek aan moti-
vatie. De jongere zonder startkwalificatie en met een uitkering zou gedurende enkele
maanden met behoud van de uitkering een BBL-opleiding mogen volgen. Wanneer
de jongere volgens het bedrijf voldoet en de ervaring van de jongere positief is dan
zou deze een contract moeten krijgen. Verder zou er een betere voorlichting dienen
te worden opgezet, zodat meer VMBO studenten doorstromen naar het MBO.
De aansluiting tussen de bedrijfscultuur en de cultuur waarin de jongeren zich be-
geeft is volgens de werkgevers voor zowel de praktijkbegeleider als de jongere onbe-
kend. Door middel van bijvoorbeeld goede voorlichting kunnen de praktijkbegeleider
en de jongere leren van elkaars cultuur, waardoor er ook meer wederzijds begrip ont-
staat.
De rol van de kenniscentra zou volgens de werkgeversorganisaties meer uitgespro-
ken moeten zijn. Het komt nog voor dat ROC's opleidingen starten, waar vanuit het
bedrijfsleven geen vraag naar is. Jongeren worden dan opgeleid voor een functie
waar geen vraag naar is.
ROC's dienen een goede infrastructuur op te gaan zetten (en onderhouden) waar-
door zij bedrijven aan zich kunnen binden. Op deze wijze kunnen leerlingen gemak-
kelijk en sneller een BPV plek verkrijgen.
Bij veel werkgevers is niet bekend welke stimuleringsmaatregelen allemaal via de
gemeenten beschikbaar zijn om bijvoorbeeld jongeren zonder startkwalificatie aan te
nemen. De werkgeversorganisaties pleiten er dan ook voor dat er een onderzoek
wordt uitgevoerd naar alle aanwezige maatregelen en de bewezen effectiviteit ervan.
Een dergelijk onderzoek zou vanuit SZW geïnitieerd kunnen worden, waarbij de
werkgeversorganisaties een participerende rol kunnen vervullen.
3. Enquête bij bedrijven bij invoering no-risk polis in grotere gemeenten
Aanvankelijk lag het in de bedoeling om met het oog op de evaluatie van de invoe-
ring van de no-risk polis acht gemeenten in het onderzoek te betrekken. Uit een in
februari 2007 gehouden peiling onder de 36 gemeenten bleek dat het aantal afgeslo-
ten polissen duidelijk achter bleef bij de verwachtingen. Slechts in 12 van de 36 be-
trokken gemeenten waren op dat moment één of meer polissen afgenomen. Hierdoor
bleek de voorgestelde opzet van de evaluatie van de invoering van de no-risk in de
36 grotere gemeenten niet haalbaar te zijn. In overleg met het Ministerie van SZW is
daarop besloten om een steekproef van erkende leerbedrijven in de acht gemeenten
te benaderen waar op dit moment meerdere polissen waren afgesloten. Hierdoor kon
binnen dezelfde gemeenten worden nagegaan waarom bepaalde bedrijven wel en
andere geen polis hadden afgenomen.
Door het COLO is een steekproef getrokken uit de erkende leerbedrijven die in deze
gemeenten gevestigd zijn. De webenquête is gehouden in de periode oktober-
november 2007. Van de 2.279 geselecteerde leerbedrijven uit de acht gemeenten
die in het onderzoek zijn betrokken hebben er uiteindelijk 686 (30%) de vragenlijst
geheel of gedeeltelijk ingevuld. Hieronder waren 38 leerbedrijven die een no-risk po-
lis hadden afgesloten.
IVA beleidsonderzoek en advies ix
De belangrijkste redenen waarom bedrijven als leerbedrijf willen fungeren zijn:
· jongeren een kans te bieden;
· jongeren intern op te leiden;
· personeel te selecteren en werven;
· extra menskracht te krijgen;
· men dat in het maatschappelijk belang vindt;
· de lagere loonkosten.
Deze resultaten komen in grote lijnen overeen met die van de eerder in 2006 gehou-
den meting. De leerbedrijven die een no-risk polis hebben afgesloten geven vaker
dan de andere bedrijven aan dat het opleiden van de jongeren, lagere loonkosten en
het verkrijgen van extra menskracht redenen zijn geweest om leerbedrijf te worden.
Het maatschappelijk belang wordt daarentegen duidelijk minder vaak als reden aan-
gevoerd.
In oktober-november 2007 heeft de helft van de leerbedrijven, met name in de eco-
nomisch-administratieve sector, geen BBL-leerlingen in dienst. Dit is vooral te wijten
aan het gebrek aan aanmeldingen van leerlingen, het niet aansluiten van het werk bij
het opleidingsniveau van de leerlingen, het gebrek aan werk, het gebrek aan tijd om
de leerlingen te begeleiden, eerdere slechte ervaringen (motivatie) en de ongunstige
bedrijfssituatie. Het verzuim van de leerlingen of een slechte beheersing van de Ne-
derlandse taal is maar bij een beperkt aantal bedrijven reden om geen BBL-
leerlingen in dienst te nemen.
De leerlingen melden zich in de meeste gevallen zelf aan bij het bedrijf of worden
door het ROC doorverwezen naar het leerbedrijf. Het Kenniscentrum speelt nauwe-
lijks een rol bij het vinden van een BPV-plaats. Ongeveer de helft van de bedrijven is
van mening dat het ROC een actievere rol zou moeten vervullen bij het zoeken van
een leerbedrijf. Dertig procent van de bedrijven vindt dat het kenniscentrum deze ac-
tieve rol op zich zou moeten nemen.
Kwaliteit leerlingen
Bij de meeste bedrijven wordt een sollicitatiegesprek met de leerlingen gevoerd. Bij
de bedrijven die een no-risk polis hebben afgesloten is hiervan vaker sprake dan bij
de andere bedrijven. Ongeveer 70% van de bedrijven besluit op basis van dit ge-
sprek leerlingen niet in dienst te nemen vanwege een gebrek aan motivatie, onvol-
doende capaciteiten, een slechte manier van presenteren door de leerling, een
slechte beheersing van de Nederlandse taal of een opleiding die niet aansluit bij wat
het bedrijf vraagt.
Ongeveer 3% van de bedrijven vindt de kwaliteit en de motivatie van de leerlingen te
beperkt en bij een kwart van de bedrijven sluit de kwaliteit van de leerlingen niet aan
bij wat men daarvan verwacht. Dit geldt met name voor de vakkennis en de sociale
vaardigheden.
Bij 45% van de bedrijven houdt het ROC zich ook bezig met het begeleiden van BBL-
leerlingen. Meer dan de helft van de bedrijven zou graag een grotere inbreng van het
ROC willen zien.
x Evaluatie no-riskpolis
Verzuim
Bij 80% van de bedrijven is het verzuim bij de leerlingen nagenoeg even hoog of
zelfs lager dan onder het vaste personeel. Ongeveer 60% van de bedrijven infor-
meert het ROC over het verzuim van de leerlingen. Van de bedrijven ontvangt 44%
informatie van het ROC over schoolabsentie.
Wanneer leerlingen tussentijds stoppen is, dat doorgaans het gevolg van een gebrek
aan motivatie, een verkeerde beroepskeuze, onvoldoende capaciteiten of omdat het
combineren van leren en werken te belastend is.
Gebruik subsidieregelingen
De helft van de bedrijven maakt geen gebruik van subsidieregelingen. Meestal komt
dit omdat men niet op de hoogte is van het bestaan van dergelijke regelingen. Vooral
kleine bedrijven en bedrijven in de Techniek blijken niet bekend te zijn met het be-
staan van dergelijke regelingen. Volgens de bedrijven zouden een vergoeding van de
loonkosten van de leerling, een financiële tegemoetkoming voor de begeleiding van
de leerlingen en een betere aansluiting tussen opleiding en werk bedrijven kunnen
stimuleren om leerlingen in dienst te nemen.
Eén op de vijf bedrijven heeft plannen om het aantal BPV-plaatsen in de nabije toe-
komst uit te breiden.
Van de leerbedrijven die geen polis hebben afgenomen zegt 70% niet op de hoogte
te zijn van het bestaan van de polis. Daarnaast zegt een kwart van de bedrijven geen
gebruik te maken van de no-risk polis omdat men geen BBL-leerlingen op niveau 1 of
2 in dienst heeft en 17% omdat er geen of nauwelijks sprake is van verzuim bij de
leerlingen.
No-risk polis
Bijna de helft van de bedrijven die een no-risk polis heeft afgesloten is via een brief
van de gemeente geïnformeerd over het bestaan van de polis, 18% via een folder,
13% via een dagblad, eveneens 13% door het ROC en 8% door het CWI.
Bij iets meer dan tweederde van de bedrijven die een polis hebben afgesloten is de-
ze polis ondergebracht bij een verzekeringsmaatschappij. Van de bedrijven waarbij
de polis is ondergebracht bij een verzekeringsmaatschappij geeft ruim 60% aan dat
met wachtdagen gewerkt wordt. Bij 35% van deze bedrijven neemt de verzekerings-
maatschappij ook de verzuimbegeleiding van de jongeren voor zijn rekening.
4. Conclusies en aanbevelingen
Deze conclusies en aanbevelingen zijn mede gebaseerd op het reeds eerder ge-
noemde onderzoek dat in februari 2007 werd gepubliceerd. De resultaten van dat
onderzoek wijzen dezelfde kant op als onderhavig onderzoek.
De onderzoeksresultaten laten zien dat leerlingen vaak niet goed voorbereid zijn op
een sollicitatiegesprek, omdat ze niet hebben geleerd om te solliciteren. Er blijkt
sprake te zijn van een cultuurkloof tussen de leerling en de vertegenwoordiger van
het erkend leerbedrijf. Het bedrijf ervaart het gedrag van de leerling tijdens de sollici-
tatie als ongeïnteresseerd, terwijl de leerling wel gemotiveerd en geïnteresseerd is,
maar een afwachtende houding aanneemt.
IVA beleidsonderzoek en advies xi
Iets meer dan de helft van de erkende leerbedrijven constateert dat veel leerlingen
stoppen met de opleiding, omdat men de verkeerde studiekeuze blijkt te hebben ge-
maakt. Daarom is het van belang dat de leerling goed wordt begeleid door de deca-
nen van het VMBO en het MBO bij de keuze van de vervolgopleiding. Een beroeps-
keuzetest kan meer houvast bieden bij het kiezen van een MBO-opleiding.
De onderzoeksresultaten laten duidelijk zien dat het gebrek aan motivatie, en niet het
verzuim, de reden is waarom bedrijven geen jongeren aannemen. Een afzonderlijke
regeling als de no-risk draagt dan ook niet bij aan het wegnemen van drempels bij
het aannemen van jongeren.
Veel (kleine) bedrijven geven aan dat zij weinig gebruik maken van subsidies en dus
ook niet van de no-risk. De belangrijkste reden waarom (kleine) bedrijven geen ge-
bruik maken van de subsidies waaronder de no-risk zijn onbekendheid met de ver-
schillende subsidies, de administratieve last die het aanvragen van de no-risk met
zich meebrengt en de diversiteit aan regelingen die separaat aangevraagd moeten
worden. Bedrijven geven de voorkeur aan één loket waar alle regelingen in een keer
aangevraagd kunnen worden.
Het gebruik van de no-risk is beperkt gebleven, vooral omdat verzuim onder jongeren
nauwelijks een rol speelt in de perceptie van de leerbedrijven. Daarbij komt dat de
verzekeringsmaatschappijen, waarbij de polis is ondergebracht, een aantal wachtda-
gen hanteren voordat tot uitkering wordt overgegaan. Werkgevers geven daarente-
gen wel aan dat de no-risk een onderdeel zou kunnen vormen van een cocktail aan
regelingen die via één loket worden aangeboden aan de bedrijven. Deze cocktail kan
per sector anders worden ingevuld.
Aanbevelingen
Op basis van de onderzoeksresultaten bevelen wij aan om de no-riskpolis niet als af-
zonderlijke regeling voort te zetten, omdat deze geen effect heeft op het aannemen
van jongeren. Er zijn wel mogelijkheden om de no-risk op te nemen in een cocktail
van regelingen die bijvoorbeeld per sector kunnen worden ingevuld (maatwerk). Wij
denken dan aan het opzetten van een experiment voor enkele sectoren. In deze
cocktail kunnen de volgende regelingen worden opgenomen:
· Loonkostensubsidie (WVA of volledige loonkosten);
· Loonkostensubsidie voor praktijkbegeleider;
· Schoolkostensubsidie;
· No-risk polis (als extra steun in de rug om het eventuele verzuim risico in te
dekken, maar geen wachtdagen in polis);
· Kosten voor externe begeleiding van de jongere;
· Kosten voor administratie extern en niet bij gemeenten.
In het experiment dient de accountant2 een belangrijke rol te gaan vervullen, wellicht
2 Gedacht kan ook worden aan het inschakelen van de beroepsverenigingen zoals Novaa en Nivra.
xii Evaluatie no-riskpolis
in de rol van de intermediaire organisatie (één loket). Accountants hebben doorgaans
goed contact met de directeuren/eigenaren van bedrijven. Zeker in het midden- en
kleinbedrijf speelt de accountant een prominente rol als huisadviseur. Gekeken moet
worden of sommige regelingen in de vorm van een fiscale aftrek opgezet kunnen
worden. Verder is van belang dat er een goede monitoring plaatsvindt van het ge-
bruik van de cocktail bijvoorbeeld in termen van kwaliteit van het erkend leerbedrijf,
voortijdige uitval van leerlingen, etc.
Om de participatie van jongeren (BBL-ers) in bedrijven verder te vergroten verdient
het aan te bevelen om:
· De cultuurkloof tussen jongeren en leerbedrijf inzichtelijk te maken en op zoek
te gaan naar de best-practices waarbij deze kloof op een eenvoudige wijze suc-
cesvol is aangepakt. Deze informatie kan vervolgens verspreid worden onder
de werkgeversorganisaties.
· Te inventariseren welke subsidies er worden aangeboden vanuit het Rijk en de
gemeenten om het aannemen van jongeren te vergroten en deze informatie te
verspreiden onder de accountantsbureaus.
· De onbekendheid met de rollen van de ROC en kenniscentra onder leerbedrij-
ven is te verhelpen door hierover de correcte informatie te verspreiden via een
korte praktische brochure, eventueel aangevuld met enkele goede voorbeelden
uit de praktijk. De verspreiding van deze brochure kan via het COLO plaatsvin-
den, aangezien zij toegang hebben tot de registers van erkende leerbedrijven.
· Indien er gedacht wordt over het opstellen en aanbieden van een subsidierege-
ling voor het vergroten van het aannemen van jongeren, kan ook in overweging
genomen de mogelijkheid van een fiscale regeling. Hierdoor nemen de admini-
stratieve handelingen van de bedrijven af.
· De VMBO leerling actief te laten begeleiden door de decanen op de VMBO en
MBO instellingen in het maken van een goede studiekeuze. Het ontwikkelen of
aanbieden van een beroepskeuzetest voor VMBO vierdejaars kan ook goed
helpen om vroegtijdige uitval op het MBO te voorkomen. Verder is het aan te
bevelen de jongeren gedurende de periode na het behalen van het VMBO-
examen en de start van de MBO-opleiding sterk te binden. Te denken valt aan
bijvoorbeeld het aanbieden van stagemogelijkheden tijdens een bepaalde peri-
ode in de zomermaanden bij erkende leerbedrijven. Ook zouden de jongeren in
deze periode getraind kunnen worden in het schrijven van een sollicitatiebrief
en het voeren van een sollicitatiegesprek.
IVA beleidsonderzoek en advies 1
1 Achtergrond en onderzoeksopzet
1.1 Inleiding
In december 2005 heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de
opdracht verleend aan IVA beleidsonderzoek en advies van de Universiteit van Til-
burg, om het effect te evalueren van de zogeheten `no-risk polis'. Deze maatregel, in
de vorm van financiële steun aan werkgevers, heeft als doel de kansen te verhogen
op een beroepspraktijkvormingsplaats (BPV-plaats) voor jongeren wanneer zij een
BBL-traject willen volgen. Hierbij werken jongeren drie of vier dagen per week en
gaan zij één of twee dagen naar een ROC. Het gaat daarbij om jongeren tot 23 jaar
die nog geen startkwalificatie bezitten (geen MBO-opleiding van niveau 2, HAVO of
VWO hebben afgerond).
De no-risk polis compenseert werkgevers voor mogelijk ziekteverzuim van jongeren.
Het achterliggend idee is dat zij geen BPV-plaatsen - ook wel leerbanen of werkerva-
ringsplaatsen genoemd - beschikbaar stellen omdat werkgevers het beeld zouden
hebben dat deze jongeren vaak ziek of absent zijn. Daardoor lopen de kosten voor
het bedrijf op, wat werkgevers remt in het aannemen van deze jongeren. Met de no-
risk polis kunnen werkgevers zich indekken tegen dit risico, omdat zij financieel ge-
compenseerd worden voor de loonkosten van de jongere wanneer deze verzuimt
wegens ziekte.
Alvorens de no-risk polis landelijk in te voeren, wilde het Ministerie van SZW het ef-
fect ervan op het aannemen van jongeren door werkgevers achterhalen. In dat kader
is in 2006 een pilot uitgevoerd in zes gemeenten in Nederland (Arnhem, Haarlem,
Leiden, Maastricht, Nijmegen, Tilburg) en vier sectoren (Handel, Zorg en Welzijn,
Bouw en Techniek). Drie gemeenten fungeerden als experimentele gemeente (Arn-
hem, Haarlem en Nijmegen), en drie gemeenten als controlegemeente (Leiden,
Maastricht en Tilburg). De pilot liep van februari tot oktober 2006. In december 2006
is verslag gedaan over de resultaten van deze pilots.3
In april 2006 - terwijl de pilot liep heeft de Tweede Kamer, die de onderzoeksresul-
taten van de pilot niet wilde afwachten, een motie van de kamerleden Bussemaker
(PvdA) en van Hijum (CDA) aangenomen waarin werd gesteld dat de no-risk polis
met onmiddellijke ingang in de 36 grotere gemeenten, in combinatie met het 2e Kans
Beroepsonderwijs, moest worden ingevoerd. Dat betrof de gemeenten Alkmaar, Al-
melo, Almere, Alphen aan de Rijn, Amersfoort, Amsterdam, Arnhem, Breda, Den
Bosch, Den Haag, Deventer, Dordrecht, Eindhoven, Emmen, Enschede, Gouda,
Groningen, Haarlem, Heerlen, Helmond, Hengelo, Leeuwarden, Leiden, Lelystad,
3 F. van Wersch, J. van Poppel, T. Verdonk, A. Nagelkerke en F. Boekema, Pilot no risk polis. Eindrapportage,
IVA, Tilburg, 2006.
2 Evaluatie no-riskpolis
Maastricht, Nijmegen, Rotterdam, Schiedam, Sittard-Geleen, Tilburg, Utrecht, Venlo,
Vlissingen, Middelburg, Zaanstad en Zwolle. De proef met de no-risk polis in de 36
gemeenten loopt van 1 juli 2006 tot 1 november 2007. In die tijd kunnen werkgevers
de polis aanvragen. De polis geldt voor de duur van de opleiding en loopt tot uiterlijk
1 oktober 2009. De noodzaak bleef echter om het effect van de no-risk polis te eva-
lueren of de resultaten ervan te monitoren.
De Taskforce Jeugdwerkloosheid was verantwoordelijk voor de implementatie van de
no-risk polis. Alle 36 gemeenten hebben in dat kader met de Taskforce Jeugdwerk-
loosheid een ambitieovereenkomst gesloten over het aantal jongeren onder de 23
jaar waarvoor de gemeente zal streven naar een plaatsing op een leerbaan. In totaal
wordt gestreefd naar 13.210 leerbanen.
De invoering van de no-risk polis in de grotere gemeenten heeft het verloop van de
pilot doorkruist omdat de controlegemeenten immers ook een beroep konden doen
op de no-risk. Mede daardoor bleek het niet mogelijk een effect aan te geven.
1.2 Opzet evaluatie invoering no-risk polis in grotere gemeenten
Aanvankelijk lag het in de bedoeling om met het oog op de evaluatie van de invoe-
ring van de no-risk polis in de grotere gemeenten acht gemeenten te betrekken in het
onderzoek. Er zouden drie groepen leerbedrijven worden benaderd:
1. Erkende leerbedrijven aan wie de no-risk is toegewezen en jongeren hebben aan-
genomen;
2. Erkende leerbedrijven aan wie de no-risk is toegewezen en reeds hebben gedecla-
reerd;
3. Erkende leerbedrijven die geen jongeren hebben aangenomen of geen polis heb-
ben toegewezen gekregen.
In het toenmalige voorstel is uitgegaan van een representatief onderzoek met een
netto respons per doelgroep van 50. Dit zou betekenen dat voor elke gemeente 150
erkende leerbedrijven zouden moeten deelnemen aan het onderzoek. Uitgaande van
een responspercentage van 25% betekende dat de bruto steekproef per gemeente
600 erkende leerbedrijven zou moeten bedragen. In totaal zouden voor de acht ge-
meenten 4.800 bedrijven benaderd moeten worden voor deelname aan het webba-
sed onderzoek. Op dat moment was nog niet te voorzien hoeveel erkende leerbedrij-
ven een polis zouden toegewezen krijgen en of het dus mogelijk was om aan de net-
to respons te kunnen voldoen van 50 bedrijven voor elk van de drie doelgroepen.
Uit een in februari 2007 gehouden peiling onder de 36 gemeenten bleek dat het aan-
tal afgesloten polissen duidelijk achter bleef bij de verwachtingen. Slechts in 12 van
de 36 betrokken gemeenten waren op dat moment 1 of meer polissen afgenomen.
Van de in totaal 13.210 door de gemeenten ingekochte polissen bleken er 95 afge-
sloten te zijn. Hierdoor bleek de voorgestelde opzet van de evaluatie van de invoe-
ring van de no-risk in de grotere gemeenten niet haalbaar te zijn. In overleg met het
Ministerie van SZW is daarop besloten om een steekproef van erkende leerbedrijven
in de acht gemeenten te benaderen waar op dit moment meerdere polissen waren
IVA beleidsonderzoek en advies 3
afgesloten. Dit maakt het mogelijk om binnen dezelfde gemeentelijke settings na te
gaan waarom bepaalde bedrijven wel en andere geen polis hebben afgenomen.
De gemeenten waar meerdere polissen zijn uitgezet zijn:
· Breda
· Emmen
· Heerlen
· Leeuwarden
· Schiedam
· Tilburg
· Venlo;
· Vlissingen.
Interviews gemeenten en werkgeversorganisaties
Voorafgaand aan het kwantitatieve gedeelte van het onderzoek zijn telefonische in-
terviews gehouden met vertegenwoordigers van 13 gemeenten die direct betrokken
zijn bij het uitzetten van de no-risk polis. Naast de G4-gemeenten zijn de 5 gemeen-
ten benaderd waar de meeste polissen zijn afgenomen (Schiedam, Venlo. Breda,
Leeuwarden en Vlissingen/Middelburg) en 4 gemeenten waar maar een enkele polis
is afgesloten (Amersfoort, Groningen, Enschede en Helmond). Daarnaast is een in-
terview gehouden met informanten van MKB-Nederland en VNO/NCW. De insteek
van deze interviews was om te achterhalen hoe het proces verloopt. Waar lopen de
gemeenten en andere uitvoerende organisaties tegenaan bij het toewijzen van de
polis? Lukt het de gemeenten om de jongeren aan een BPV plek te helpen? Welke
andere maatregelen gebruiken de gemeenten? Welke signalen hebben de belan-
genorganisaties ontvangen over effectieve maatregelen om het aanbod van BPV
plekken te stimuleren etc.?.
1.3 Opzet evaluatie no-risk polis in de pilot
Tijdens de nulmeting van de pilot bleek dat de gegevens van de kenniscentra, waar
gebruik van is gemaakt om de kwantitatieve veranderingen in het aanbod van BPV-
plaatsen in de experimentele- en controlegemeenten in kaart te brengen, niet altijd
volledig en up-to-date waren. Zo bleek het Kenniscentrum Handel geen informatie te
kunnen geven over het aantal BPV-plaatsen op niveau 2. Ook konden de betrokken
kenniscentra geen informatie verschaffen over de leerlingen.
Om toch enig zicht te krijgen op de mate waarin de invoering van de no-risk geleid
heeft tot een hogere bezettingsgraad van het aantal BPV-plaatsen of een uitbreiding
van deze plaatsen, is daarom in november-december 2006 een webbased vragenlijst
uitgezet onder de leerbedrijven in de drie experimentele- en de drie controlegemeen-
ten die betrokken waren bij de pilot.
In deze vragenlijst is geïnformeerd naar het aantal en de invulling van de BPV-
plaatsen in maart en in oktober 2006, het gebruik van stimuleringsmaatregelen waar-
onder de no-risk polis, en de invloed van de no-risk op de overweging om leerbanen
aan te bieden voor BBL-leerlingen. Ook zijn vragen opgenomen over de werving van
4 Evaluatie no-riskpolis
BBL-leerlingen, de begeleiding, de kwaliteit van de leerlingen, het verzuim en het tus-
sentijds stoppen van leerlingen.
1.4 Leeswijzer
In het volgende hoofdstuk worden de bevindingen van de interviews met de gemeen-
ten en de vertegenwoordigers van de werkgeversorganisaties gepresenteerd. Hoofd-
stuk 3 gaat in op de resultaten van de evaluatie van de no-risk polis in de grotere
gemeenten. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de in 2006 uitgevoerde evalua-
tie van de effecten van no-risk polis in de pilot beschreven. Het rapport eindigt met
conclusies en aanbevelingen (hoofdstuk 5).
IVA beleidsonderzoek en advies 5
IVA beleidsonderzoek en advies 7
2 Resultaten interviews gemeenten en werkgevers
2.1 Inleiding
Om een beeld te krijgen van de wijze waarop gemeenten te werk zijn gegaan om de
no-risk polis uit te zetten onder de leerbedrijven in hun gemeente zijn telefonische in-
terviews gehouden met medewerkers die hiermee belast zijn geweest. In totaal zijn
dertien gemeenten in het onderzoek betrokken. Naast de G4-gemeenten (Amster-
dam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag) zijn de vijf gemeenten benaderd waar de
meeste polissen zijn afgenomen (Schiedam, Venlo, Breda, Leeuwarden en Vlissin-
gen/Middelburg). Verder zijn vier gemeenten benaderd waar maar een enkele polis is
afgesloten (Amersfoort, Groningen, Enschede en Helmond). Het doel van deze in-
terviews was om te achterhalen welke activiteiten de gemeenten ontplooid hebben
en waar gemeenten tegenaan lopen bij het aanbieden van de no-risk polis.
Thema's die in de gesprekken aan de orde zijn gesteld betreffen achtereenvolgens
· De activiteiten die ondernomen zijn om de polis onder de aandacht van de leer-
bedrijven te brengen;
· Het al dan niet inschakelen van intermediairen zoals assurantiekantoren en ver-
zekeringsmaatschappijen;
· Het aantal afgesloten polissen;
· De redenen waarom leerbedrijven al dan niet gebruik willen maken van de polis;
· Maatregelen die bedrijven zouden kunnen stimuleren om meer leerlingen zonder
startkwalificatie in dienst te nemen.
Het interviewprotocol is als bijlage twee opgenomen.
De telefonische interviews met de vijf gemeenten die de meeste polissen hebben uit-
gezet leerbedrijven zijn gehouden in juni 2007. De G4-gemeenten en de andere vier
gemeenten zijn pas in oktober 2007 benaderd om hen meer tijd te geven om polis-
sen uit te zetten.
Behalve met gemeenten is ook een interview gehouden met informanten van MKB-
Nederland en VNO/NCW. In deze gesprekken is vooral ingegaan op de signalen die
deze belangenorganisaties ontvangen hebben over effectieve maatregelen om het
aanbod van BPV plekken te stimuleren etc.
2.2 Resultaten interviews gemeenten
2.2.1 Gemeenten met relatief veel no-risk polissen
Alle vertegenwoordigers van de gemeenten zijn in de loop van 2006 betrokken bij de
voorbereiding en uitvoering van de no-risk polis in hun gemeente. Hoewel alle ge-
meenten via diverse informatiekanalen geïnformeerd zijn over het doel en de toepas-
8 Evaluatie no-riskpolis
sing van de no-risk polis zijn niet alle respondenten hier tevreden over. Met name
heeft men, achteraf gezien, informatie gemist over de voorwaarden waaraan jonge-
ren moesten voldoen en over de administratieve lasten die met de uitvoering ge-
moeid zijn.
Om de polis onder de aandacht van de leerbedrijven in hun gemeente te brengen is
door de gemeenten op verschillende wijze gereageerd. Sommige gemeenten hebben
een samenwerking opgezocht met CWI, RMC, Kenniscentra en ROC's. Andere heb-
ben een brochure uitgegeven, geadverteerd in huis aan huis bladen of het regionaal
dagblad of een introductiedag georganiseerd voor bedrijven. Slechts in een gemeen-
te zijn alle leerbedrijven aangeschreven.
De meeste gemeenten geven aan dat de reacties naar aanleiding van de diverse
communicatie-uitingen beperkt waren. Volgens de respondenten is door de onder-
nomen acties de polis bij de bedrijven wel bekend geworden.
Vanwege de administratieve lasten die de uitvoering van de polis met zich mee
brengt hebben vier van de vijf gemeenten besloten de polis onder te brengen bij een
externe partij (verzekeringsagent of re-integratiebedrijf) die de no-risk polissen via af-
gesloten verzekeringen (Goudse en Achmea) aan leerbedrijven verstrekt. Deze ex-
terne partij beoordeelt de aanvraag en wanneer aan de voorwaarden voor toepassing
voldaan is wordt de polis ondergebracht bij de verzekeringsmaatschappij. Alleen af-
gegeven polissen worden betaald door de gemeente. Op het moment van het inter-
view (juni 2007) zijn 60 polissen afgenomen voor de doelgroep. Daarnaast zijn 11 po-
lissen verstrekt voor personen die ouder zijn dan 23 jaar.
In één gemeente neemt de verzekeringsmaatschappij ook de verzuimbegeleiding
voor zijn rekening. Alle verzekeringsmaatschappijen hebben in de polisvoorwaarden
een aantal wachtdagen opgenomen. Deze wachtdagen variëren van vijf tot tien da-
gen per ziekmelding. Omdat jongeren doorgaans kort verzuimen, heeft het erkende
leerbedrijf geen profijt van de polis, omdat ze de wachtdagen zelf moeten bekostigen.
Om deze reden hebben diverse bedrijven uiteindelijk toch afgezien van de no-risk po-
lis. Bovendien hebben veel (grotere) bedrijven al een bepaalde verzuimverzekering
afgesloten voor hun personeel en het is eenvoudiger om daar ook de jongere onder
te brengen. Een aparte verzekering voor een jongere vergt bovendien veel extra ad-
ministratieve handelingen. Verder geven bedrijven volgens de gemeente aan dat zij
toch al van plan waren jongeren aan te nemen.
De belangrijkste reden waarom bedrijven volgens de gemeenten geen polis hebben
afgenomen heeft te maken met de verwachte administratieve lasten, het hanteren
van wachtdagen en een aantal voorwaarden (leeftijd, woonplaats) waaraan moet zijn
voldaan. Verder sluit de kwalificatie van de jongeren vaak niet aan bij de wensen van
de bedrijven. Tot slot is aangegeven dat er zich geen of onvoldoende jongeren aan-
bieden. De belangrijkste reden waarom bedrijven zich volgens de gemeenten wel
hebben aangemeld voor de no-risk, is dat de polis enige onzekerheid wegneemt.
De meeste respondenten vinden de no-risk geen goede maatregel, omdat de no-risk
afzonderlijk wordt aangeboden. Indien de polis als onderdeel van een pakket zou
IVA beleidsonderzoek en advies 9
worden aangeboden zou het meer soelaas bieden. Ook de diversiteit waarop de no-
risk wordt aangeboden door gemeenten draagt niet bij aan het succes.
Maatregelen die volgens de gemeenten wel werken zijn:
· Begeleiding bieden op de werkvloer;
· Loonkostensubsidie voor de leerlingen of de praktijkbegeleider;
· Het jongerenloket en
· Het versterken van lokale netwerken waardoor het opleidingsniveau van jongeren
beter aansluit bij de wensen van het bedrijfsleven (op dit moment biedt EZ hier-
voor een subsidieregeling aan via Senter/Novem).
2.2.2 Gemeenten met relatief weinig no-risk polissen
In alle vier de gemeenten waar relatief weinig polissen zijn afgenomen zijn tenminste
twee medewerkers vanuit de gemeente betrokken bij de uitvoering van de no-risk po-
lis. Alle vertegenwoordigers van de vier gemeenten zijn zich in de loop van 2006
gaan bezighouden met bij de voorbereiding en uitvoering van de no-risk polis in hun
gemeente. Alle informanten hebben een informatiebijeenkomst over het doel en de
toepassing van de no-risk bijgewoond en zeggen hierdoor voldoende geïnformeerd
te zijn.
Om de leerbedrijven te infomeren over het bestaan van de polis zijn door de ge-
meenten diverse acties ondernomen. In twee gemeenten is zelfs vooraf een actie- en
een pr-plan opgesteld. Sommige gemeenten hebben een samenwerking opgezocht
met CWI, RMC, Kenniscentra en ROC's. Andere hebben een brochure uitgegeven,
geadverteerd in huis aan huis bladen of het regionaal dagblad of speeddates geor-
ganiseerd tussen jongeren en bedrijven. In drie gemeenten zijn alle leerbedrijven
aangeschreven.
Alle vier de gemeenten geven aan dat maar een beperkt aantal bedrijven en jonge-
ren gereageerd hebben op deze publiciteit. Volgens de informanten is de polis door
deze acties wel bekend geworden bij de bedrijven.
Drie van de vier gemeenten zijn door een assurantiekantoor benaderd met het aan-
bod het uitzetten van de no-risk polis voor de gemeente te verzorgen. Vanwege de
administratieve lasten die de uitvoering van de polis met zich mee brengt hebben de-
ze drie gemeenten, al dan niet na een openbare aanbesteding, besloten om op dit
aanbod in te gaan. Het assurantiekantoor behandelt de aanvragen en indien aan de
voorwaarden wordt voldaan wordt de polis ondergebracht bij de verzekeringsmaat-
schappij (Goudse). Alleen toegekende polissen worden betaald door de gemeente.
Op het moment van het interview (oktober 2007) zijn 14 polissen afgenomen.
De verzekeringsmaatschappij heeft in de polisvoorwaarden een termijn van vijf
wachtdagen opgenomen. Omdat het verzuim van jongeren doorgaans niet langdu-
rend is, heeft het bedrijf nauwelijks baat van de polis, omdat men de wachtdagen
voor eigen rekening moet nemen. Bovendien hebben veel (grotere) bedrijven al een
bepaalde verzuimverzekering afgesloten voor hun personeel en is het eenvoudiger
om daar ook de jongere onder te brengen. Een aparte verzekering voor een jongere
vergt bovendien veel extra administratieve handelingen voor het bedrijf.
10 Evaluatie no-riskpolis
De belangrijkste reden waarom bedrijven volgens de gemeenten geen polis hebben
afgenomen heeft te maken met de verwachte administratieve lasten. Verder hebben
sommige bedrijven minder positieve ervaringen gehad met het aannemen van derge-
lijke jongeren. Ook wordt aangegeven dat geen of onvoldoende jongeren zich aan-
bieden.
De belangrijkste reden waarom bedrijven zich volgens de gemeenten wel hebben
aangemeld voor de no-risk, is dat men gemotiveerde jongeren een kans wil geven
om werkervaring op te doen.
De meeste respondenten vinden de no-risk geen goede maatregel, omdat de financi-
ele voordelen te gering zijn, het veel extra administratie vergt en de doelgroep (jonger
dan 23 jaar) te beperkt is. Maatregelen die volgens de gemeenten wel werken zijn:
· Vergoeding van begeleiding vanuit bedrijf;
· Aanleren sollicitatievaardigheden;
· Betere samenwerking tussen gemeenten, scholen en werkgevers op lokaal ni-
veau;
· Betere begeleiding vanuit ROC.
2.2.3 G4- gemeenten
De G4-gemeenten hebben met de Taskforce Jeugdwerkloosheid een ambitieover-
eenkomst gesloten over het aantal jongeren onder de 23 jaar waarvoor de gemeente
zal streven naar een plaatsing op een leerbaan.
De G4-gemeenten zijn in de loop van 2006 gestart met de voorbereiding van het uit-
zetten van de no-risk polis in hun gemeente. Alle informanten hebben een informa-
tiebijeenkomst die georganiseerd was door het Ministerie van SZW over het doel en
de toepassing van de no-risk bijgewoond. Niet alle respondenten zijn tevreden over
de informatie die men daar gekregen heeft. Met name heeft men, achteraf gezien, in-
formatie gemist over de voorwaarden waaraan jongeren moesten voldoen en over de
administratieve lasten die met de uitvoering gepaard gaan.
Om de polis onder de aandacht van de leerbedrijven in hun gemeente te brengen
zijn door de gemeenten diverse activiteiten ondernomen.
In Utrecht is een speciale website gebouwd, match2work, waar zowel voor jongeren
als voor bedrijven informatie te vinden is over de no-risk polis en de WVA en waar
bedrijven een aanvraagformulier kunnen downloaden. Daarnaast zijn alle leerbedrij-
ven aangeschreven en zijn diverse bijeenkomsten georganiseerd om jongeren die
zich via de website hadden aangemeld te matchen aan bedrijven.
In Rotterdam heeft de gemeente een informatiemap samengesteld waarin informatie
over de polis is opgenomen. Alle erkende leerbedrijven in Rotterdam hebben deze
informatiemap toegestuurd gekregen. Daarnaast zijn presentaties over de polis ge-
houden voor bedrijven.
In Den Haag zijn alle leerbedrijven aangeschreven en ook diverse organisaties (CWI,
RMC, ROC, COLO) ingeschakeld om de polis onder de aandacht te brengen van de
leerbedrijven waarmee zij contacten onderhouden.
In Amsterdam heeft men de polis onder de aandacht van de bedrijven gebracht door
een brochure uit te geven, werkmarkten te organiseren en informatie op de website
IVA beleidsonderzoek en advies 11
van de gemeente (Vacature Service Amsterdam) te plaatsen, waar ook een aan-
vraagformulier gedownload kon worden.
In Rotterdam hebben verschillende bedrijven gereageerd naar aanleiding van de
toezending van de informatiemap met de mededeling dat men niet zozeer behoefte
had aan een financiële compensatie voor het verzuim van de leerlingen maar dat
men er vooral behoefte aan heeft dat de jongeren ook op het werk verschijnen.
Daarnaast gaf men aan geen behoefte te hebben aan het invullen van allerlei formu-
lieren ten behoeve van de no-risk polis.
In Utrecht hebben met name jongeren gereageerd op de website. Deze jongeren
heeft men vervolgens proberen te matchen aan bedrijven. Dat heeft echter niet ge-
leid tot de afname van een groot aantal polissen.
In Amsterdam en Den Haag is de reactie naar aanleiding van de ondernomen activi-
teiten beperkt geweest.
Omdat de G4-gemeenten geen ervaring hadden met verzekeringspolissen en omdat
de uitvoering van de polis grote administratieve lasten voor de gemeenten met zich
mee brengt hebben de gemeenten gezamenlijk besloten de polis aan te besteden bij
één verzekeraar. Alleen Achmea heeft op deze aanbesteding gereageerd. Speciaal
voor de G4-gemeenten is de `Nieuwe Start Zonder Risico polis' ontwikkeld.
De polis kent 2 onderdelen:
1. De ziekteverzuimverzekering;
2. Het casemanagement.
De ziekteverzuimverzekering biedt een dekking in geval van ziekte van 24 maanden.
Loonschade als gevolg van ziekteverzuim wordt uitgekeerd tot een maximum van 4
maanden per polis. Per ziekmelding geldt een standaard eigen-risicoperiode van 4
werkdagen (en 1 opleidingsdag). Pas na het verstrijken van deze periode komt de
werkgever in aanmerking voor een ziekteverzuimuitkering. Door de verzekeraars zijn
de wachtdagen in de polis opgenomen.
Na een ziekmelding stelt Achmea een casemanager aan die een actief ziektever-
zuimbeleid voert. Deze casemanager adviseert de werkgever, monitort het verzuim,
assisteert bij het opstellen van een plan van aanpak en verzorgt, indien nodig, de
overdracht naar het UWV.
Alleen afgegeven polissen worden betaald door de gemeente. Op het moment van
het interview (oktober 2007) zijn in Den Haag drie en, zowel in Utrecht als in Rotter-
dam, acht polissen afgenomen. In Amsterdam is een polis afgesloten voor 35 leerlin-
gen met een aan de gemeente gelieerde organisatie.
De belangrijkste reden waarom bedrijven geen no-risk polis hebben afgenomen heeft
ook volgens de informanten van de G4-gemeenten vooral gelegen in de verwachte
administratieve lasten, het hanteren van wachtdagen en bepaalde voorwaarden (leef-
tijd, woonplaats) waaraan moet zijn voldaan om gebruik te kunnen maken van de po-
lis. Bovendien hebben veel (grotere) bedrijven al een bepaalde verzuimverzekering
afgesloten voor hun personeel en is deze ook van toepassing op de BBL-leerlingen.
12 Evaluatie no-riskpolis
De meeste respondenten vinden de no-risk geen goede maatregel, omdat de financi-
ele voordelen minimaal zijn en de geldigheidsduur te beperkt is. Alleen wanneer de
polis als onderdeel van een pakket zou worden aangeboden zou het voor bedrijven
wel aantrekkelijk zijn om hiervan gebruik te maken.
Maatregelen die volgens de gemeenten wel werken zijn:
· Begeleiding bieden op de werkvloer;
· Coaching van moeilijke leerlingen door het ROC;
· Begeleiding van jongeren naar de werkplek om uitval te voorkomen;
· Aanbieden van een polis in natura die gebruikt kan worden door de jongere om
naar het werk gebracht te worden en bij verzuim gebruik te kunnen maken van de
arbodienstverlening;
· Voorlichting aan bedrijven;
· Betere beeldvorming over de jongeren.
2.3 Resultaten interviews werkgeversorganisaties (MKB-Nederland en
VNO/NCW):
Volgens de vertegenwoordigers van de werkgeversorganisaties is de no-risk wel be-
kend bij werkgevers, maar wordt hiervan weinig gebruik gemaakt omdat de admini-
stratieve lasten te hoog zijn. Daardoor is het voor bedrijven niet aantrekkelijk om
naast de bestaande verzuimpolissen nog een aparte no-risk polis af te sluiten voor
jongeren. De no-risk dient onderdeel te zijn van een pakket aan maatregelen en via
intermediaire organisaties, zoals uitzendbureaus of re-integratiebedrijven, aan werk-
gevers te worden aangeboden. Dit pakket zou moeten bestaan uit:
· Loonkostensubsidie (WVA of volledige loonkosten);
· Loonkostensubsidie voor praktijkbegeleider;
· Schoolkostensubsidie;
· No-risk polis (als extra steun in de rug om het eventuele verzuim risico in te
dekken maar geen wachtdagen in polis);
· Kosten voor externe begeleiding van de jongere;
· Kosten voor administratie extern en niet bij gemeenten.
Bij deze intermediaire organisaties zouden werkgevers alle zaken met betrekking tot
de jongere moeten kunnen regelen en de administratieve lasten bij bedrijven voor dit
soort maatregelen zou minimaal moeten zijn.
Een belangrijk probleem is het gebrek aan motivatie bij de jongeren. De jongere zon-
der startkwalificatie en met een uitkering zou gedurende enkele maanden met be-
houd van de uitkering een BBL-opleiding mogen volgen. Wanneer de jongere aan de
wensen en eisen van het bedrijf voldoet en de ervaring van de jongere positief is dan
zou de jongere een contract moeten krijgen. Verder zou er een betere voorlichting
dienen te worden opgezet, zodat meer VMBO studenten doorstromen naar het MBO.
De aansluiting tussen de bedrijfscultuur en de cultuur waarin de jongeren zich be-
geeft is volgens de informanten voor zowel de praktijkbegeleider als de jongere on-
bekend. Door middel van bijvoorbeeld goede voorlichting kunnen de praktijkbegelei-
IVA beleidsonderzoek en advies 13
der en de jongere leren van elkaars cultuur, waardoor er ook meer begrip hiervoor
ontstaat. Ook zou het aanbieden van een cultuur workshop (facultatief) een goede
optie zijn. Volgens de werkgeversorganisaties schuilt in het voorgaande vaak het
probleem van de interpretatie van het gebrek aan motivatie. De jongere is wel gemo-
tiveerd, maar straalt dat niet uit in de ogen van de praktijkbegeleider.
De rol van de kenniscentra zou volgens de werkgeversorganisaties uitgesprokener
moeten zijn. Het komt nog voor dat ROC's opleidingen starten, waar vanuit het be-
drijfsleven geen vraag naar is. Dit betekent dat jongeren worden opgeleid voor een
functie waar geen werk voor is. Dit doet zich nu bijvoorbeeld voor bij de kappersop-
leiding.
ROC's dienen een goede infrastructuur op te gaan zetten (en onderhouden) waar-
door zij bedrijven aan zich kunnen binden. Op deze wijze kunnen leerlingen makkelij-
ker en sneller een BPV plek verkrijgen.
Bij veel werkgevers is niet bekend welke stimuleringsmaatregelen allemaal via de
gemeenten beschikbaar zijn om bijvoorbeeld jongeren zonder startkwalificatie aan te
nemen. De werkgeversorganisaties pleiten er dan ook voor dat er een onderzoek
wordt uitgevoerd naar alle aanwezige maatregelen en de bewezen effectiviteit ervan.
Een dergelijk onderzoek zou vanuit SZW geïnitieerd kunnen worden, waarbij de
werkgeversorganisaties een participerende rol kunnen vervullen. Volgens de werkge-
versorganisaties is het bij gemeenten in een aantal gevallen niet duidelijk welke
maatregelen zij uitvoeren, voor wie deze bestemd zijn en welk effect deze maatrege-
len hebben.
14 Evaluatie no-riskpolis
IVA beleidsonderzoek en advies 15
3 Evaluatie invoering no-risk polis grotere gemeen-
ten
3.1 Inleiding
Om een beeld te krijgen van de wijze waarop het aanbieden van een beroepsprak-
tijkvormingsplaats (BPV-plaats) verloopt en van de factoren en overwegingen, waar-
onder de no-risk polis, die daarbij een rol spelen, is een webenquête gehouden on-
der de erkende leerbedrijven in de acht gemeenten waar de meeste polissen zijn uit-
gezet. Op deze wijze kan binnen dezelfde gemeentelijke settings nagegaan worden
waarom bepaalde bedrijven wel en andere geen polis hebben afgenomen.
De gemeenten waar meerdere polissen zijn uitgezet zijn:
· Breda;
· Emmen;
· Heerlen;
· Leeuwarden;
· Schiedam;
· Tilburg;
· Venlo;
· Vlissingen.
Om de leerbedrijven in deze gemeenten te kunnen benaderen dienen we te beschik-
ken over de namen en adressen van deze bedrijven. Daarvoor dienen de Kenniscen-
tra de namen en adressen van de leerbedrijven in de acht gemeenten ter beschik-
king te stellen. Op verzoek van het IVA heeft het COLO de 18 kenniscentra benaderd
met het verzoek om de NAW-gegevens van de erkende leerbedrijven in de acht ge-
meenten ter beschikking te stellen. Een viertal kenniscentra heeft aangegeven van-
wege andere prioriteiten of gebrek aan voldoende tijd en menskracht niet in staat te
zijn deze gegevens tijdig te verstrekken. Volgens opgave van de deelnemende ken-
niscentra waren in de acht gemeenten 11.000 leerbedrijven gevestigd. Omdat onge-
veer 10% van de leerbedrijven door meer dan een kenniscentrum is erkend is eerst
een ontdubbeling toegepast. Vervolgens zijn de leerbedrijven in een bestand onder-
gebracht op volgorde van postcode. De uiteindelijke steekproef is tot stand gekomen
door elk vierde adres te selecteren. In totaal bevatte deze steekproef 2.437 leerbe-
drijven uit de acht gemeenten die in het onderzoek zijn betrokken.
De vragen die in de webenquête worden gehanteerd, zijn grotendeels dezelfde als
die van de enquête die in 2006 is gehouden onder de leerbedrijven die betrokken
waren bij de pilot. Toegevoegd is een aantal vragen over maatregelen voor de wer-
ving van BBL-leerlingen en de dekking van de no-risk polis. In bijlage drie is de vra-
genlijst opgenomen.
Thema's die in de vragenlijst aan de orde zijn gesteld betreffen achtereenvolgens
· De werving van BBL-leerlingen;
16 Evaluatie no-riskpolis
· De begeleiding;
· De kwaliteit van de leerlingen;
· Het verzuim;
· Het tussentijds stoppen;
· Het gebruik van stimuleringsmaatregelen;
· Het al dan niet gebruik van de no-risk polis;
· De ziekteverzuimverzekering;
· De eventuele verzuimbegeleiding.
De webenquête is gehouden in de periode oktober-november 2007. De betreffende
leerbedrijven zijn begin oktober 2007 door het Ministerie van SZW uitgenodigd om
deel te nemen aan het onderzoek. Na de eerste uitnodiging tot deelname hebben al-
le leerbedrijven op twee andere momenten, medio en eind oktober, een herinne-
ringsoproep ontvangen om hen nogmaals te vragen de vragenlijst in te vullen.
3.2 Respons
Alle geselecteerde 2.437 leerbedrijven uit de acht gemeenten zijn begin oktober door
het Ministerie van SZW uitgenodigd om de vragenlijst in te vullen. In totaal bleken
158 bedrijven niet meer op het aangegeven adres gevestigd te zijn, gefuseerd of op-
geheven te zijn. Van de resterende 2.279 bedrijven hebben er 686 (30%) de vragen-
lijst geheel of gedeeltelijk ingevuld. Dit aantal is hoger dan vooraf was verondersteld,
zeker gezien de relatief korte periode waarin de vragenlijst kon worden ingevuld.
In alle acht gemeenten heeft meer dan een kwart van de benaderde bedrijven deel-
genomen aan het onderzoek. Van de bedrijven uit Schiedam en Venlo heeft zelfs
meer dan een derde gerespondeerd.
Tabel 3.1 Respons per gemeente
Totaal steek- Respons Response-
proef percentage
- Breda 491 131 27%
- Emmen 317 92 29%
- Heerlen 216 65 30%
- Leeuwarden 288 86 30%
- Schiedam 156 55 35%
- Tilburg 438 137 31%
- Venlo 253 86 34%
- Vlissingen 120 34 28%
2279 686 30%
Van de 686 deelnemende bedrijven hebben er 38 (5,5%) een of meerdere no-risk
polis(sen) afgesloten voor hun BBL-leerlingen.
In iets meer dan 60% van de gevallen is de vragenlijst ingevuld door de directeur of
de filiaalmanager van het bedrijf, bij 21% van de bedrijven/instellingen door de oplei-
dingscoördinator, begeleider, praktijkopleider of mentor, bij 15% door een P&O-
functionaris en bij 3% door een administratief medewerker.
IVA beleidsonderzoek en advies 17
3.3 Kenmerken leerbedrijven
Iets minder dan een kwart van de deelnemende bedrijven en instellingen (23%) is ac-
tief in de sector Zorg en Welzijn. Daarnaast zijn ook veel bedrijven werkzaam in de
Handel (16%), Techniek (15%), de Economisch-administratieve sector (9%), de
Bouw (6%) en de Agrarische sector (6%).
Uit de vergelijking van de verdeling over de verschillende sectoren tussen de bedrij-
ven die wel en die geen no-risk polis hebben afgesloten (tabel 3.2) valt af te lezen
dat met name bedrijven in de Bouw en de Horeca oververtegenwoordigd zijn onder
de bedrijven die een no-risk polis hebben afgesloten. De sectoren Zorg en Welzijn en
Techniek zijn daarentegen juist ondervertegenwoordigd.
Tabel 3.2 Sector waarin leerbedrijf actief is naar al dan niet afname no-risk
polis
Geen no-risk No-risk Totaal
Sector:
Handel 16% 18% 16%
Zorg en Welzijn 24% 18% 23%
Bouw 5% 18% 6%
Techniek 15% 10% 15%
Agrarisch 6% 5% 6%
Economisch-administratief 9% 8% 9%
Grafimedia 1% 2% 2%
Horeca 3% 8% 3%
Recreatie 2% 0% 2%
Facilitaire dienstverlening 2% 0% 2%
Uiterlijke verzorging 4% 0% 4%
Textiel en confectie 2% 3% 2%
Hout en meubel 1% 3% 1%
Voeding en genotmiddelen 3% 0% 2%
Transport en logistiek 4% 3% 4%
Mobiliteit 2% 0% 2%
Overige sectoren 1% 3% 1%
Totaal 100% 100% 100%
Aantal bedrijven (n=) 648 38 686
Van de leerbedrijven kan 44% aangemerkt worden als een klein bedrijf (10 of minder
werknemers), 39% is een middelgroot bedrijf (11-100 werknemers) en 17% is een
groot bedrijf. Deze verhouding komt in grote lijnen overeen met die van de bedrijven
uit de gemeenten die betrokken waren bij de pilot. Onder de bedrijven die een no-risk
polis hebben afgesloten zijn de grote bedrijven wat ruimer vertegenwoordigd dan on-
der de bedrijven die geen polis hebben afgenomen.
Ongeveer 14% van de leerbedrijven is pas sinds 1 jaar of korter erkend als leerbe-
drijf, 28% 2-4 jaar, 36% tussen 5 en 10 jaar en 22% is al meer dan 10 jaar een leer-
bedrijf. Ook deze verhouding komt in grote lijnen overeen met die van de bedrijven
18 Evaluatie no-riskpolis
uit de pilotgemeenten. Van de bedrijven met een no-risk polis fungeert ruim een der-
de al meer dan 10 jaar als leerbedrijf tegenover 22% van de bedrijven die deze polis
niet hebben afgesloten.
Gevraagd naar de reden om zich als leerbedrijf aan te melden zegt
· 62% van de bedrijven dat men zo jongeren een kans wil bieden;
· 53% jongeren in het bedrijf kan opleiden;
· 41% personeel kan selecteren en werven;
· 28% extra menskracht kan krijgen;
· 28% omdat men dat in het maatschappelijk belang vindt;
· 13% vanwege lagere loonkosten;
· 9% om het bedrijf te innoveren.
Deze percentages zijn nagenoeg gelijk aan die van de pilot.
Tabel 3.3 Kenmerken leerbedrijven naar al dan niet afname no-risk polis
Geen no-risk No-risk Totaal
Bedrijfsgrootte:
1- 10 werknemers 45% 40% 44%
11-100 werknemers 39% 34% 39%
> 100 werknemers 16% 26% 17%
Duur leerbedrijf:
2-4 jaar 28% 16% 28%
5-10 jaar 36% 37% 36%
> 10 jaar 22% 34% 22%
Reden4 leerbedrijf:
-jongeren opleiden 52% 74% 53%
-jongeren kans bieden 62% 63% 62%
-personeel werven 41% 42% 41%
-extra menskracht 28% 40% 28%
-maatschappelijk belangrijk 29% 13% 28%
-lagere loonkosten 12% 32% 13%
-innoveren bedrijf 8% 11% 9%
Aantal bedrijven (n=) 648 38 686
Wij merken hierbij op dat een aantal reden onder de noemer vallen van maatschap-
pelijke betrokkenheid zoals jongeren een kans bieden, jongeren in het bedrijf oplei-
den en het belang. De andere redenen hebben een directe relatie met bedrijfsorgani-
satorische aangelegenheden.
De leerbedrijven die een no-risk polis hebben afgesloten geven vaker dan de andere
bedrijven aan dat het opleiden van de jongeren, lagere loonkosten en het verkrijgen
4 De percentages sommeren tot meer dan 100% omdat meerdere antwoorden mogelijk zijn.
IVA beleidsonderzoek en advies 19
van extra menskracht redenen zijn om zich aan te bieden als leerbedrijf. Het maat-
schappelijk belang wordt daarentegen duidelijk minder vaak als reden aangevoerd.
De grotere bedrijven zijn hoofdzakelijk te vinden in de sector Zorg en Welzijn. Verder
fungeren met name bedrijven in de Bouw al lange tijd als leerbedrijf. Wanneer we kij-
ken naar de reden waarom men zich als leerbedrijf heeft aangemeld dan zeggen in-
stellingen in de sector Zorg en Welzijn vaker dan bedrijven in de andere sectoren dat
men het maatschappelijk belangrijk vindt om jongeren in de gelegenheid te stellen
om een startkwalificatie te behalen.
3.4 Werving en selectie leerlingen
Op het moment van invulling van de vragenlijst (oktober-november 2007) heeft de
helft van de bedrijven geen BBL-leerlingen op niveau 1 of 2 in dienst, 24% heeft één
leerling in dienst en de resterende 26% van de bedrijven 2 of meer leerlingen. Van
de bedrijven die deelnemen aan de no-risk heeft 55% één leerling in dienst en 45% 2
of meer leerlingen.
Met name bedrijven in de Bouw hebben één of meer BBL-leerlingen in dienst. Bedrij-
ven die werkzaam zijn in de Economisch-administratieve sector hebben daarentegen
vaker geen leerlingen in dienst. Verder hebben grotere bedrijven en bedrijven die
langer als leerbedrijf fungeren vaker een of meer leerlingen in dienst dan kleinere
bedrijven en bedrijven die minder lang als leerbedrijf erkend zijn.
Aan de bedrijven die geen BBL-leerlingen in dienst hebben is gevraagd wat daarvan
de reden is. Iets meer dan 40% van de bedrijven noemt als reden dat er geen aan-
meldingen van leerlingen zijn, 29% zegt dat dit komt doordat het werk niet aansluit bij
het opleidingsniveau van de leerlingen, 22% geeft aan dat er voor deze leerlingen
geen werk voorhanden is, 22% omdat er geen tijd is om de leerlingen te begeleiden,
12% vanwege eerdere slechte ervaringen (motivatie) en 8% door de bedrijfssituatie
(reorganisatie, slechte bedrijfsresultaten). De kosten van dergelijke leerlingen (3%),
het gebrek aan begeleiding door het ROC (4%), het verzuim en de absentie van de
leerlingen (2%) of een slechte beheersing van de Nederlandse taal (2%) is maar bij
een beperkt aantal bedrijven reden om geen BBL-leerlingen in dienst te nemen.
Evenals bij de pilot is ook nu het gebrek aan aanmeldingen de belangrijkste reden
voor het niet in dienst hebben van BBL-leerlingen en niet het gebrek aan motivatie,
het verzuim of de slechte beheersing van de Nederlandse taal van de leerlingen.
Tussen de sectoren blijkt er in dit opzicht een aantal duidelijke verschillen te bestaan.
Vooral bij bedrijven in de Handel en de Agrarische sector is het gebrek aan aanmel-
dingen de belangrijkste reden voor het niet in dienst hebben van leerlingen. Econo-
misch-administratieve bedrijven voeren vergeleken met de andere bedrijven vaker
het gebrek aan tijd om de leerlingen te begeleiden als reden aan voor het niet in
dienst hebben van leerlingen. Slechte eerdere ervaringen met BBL-leerlingen en het
verzuim/absentie van de leerlingen worden voornamelijk door bedrijven in de Bouw
naar voren gebracht.
Verder wordt door kleinere bedrijven vaker het gebrek aan aanmeldingen en slechte
eerdere ervaringen met leerlingen als reden naar voren gebracht dan door grotere
20 Evaluatie no-riskpolis
bedrijven. Deze laatste groep bedrijven voert daarentegen juist vaker aan geen leer-
lingen in dienst te nemen omdat het werk niet aansluit bij het opleidingsniveau.
Aan de leerbedrijven die wel leerlingen in dienst hebben is ook gevraagd op welke
wijze de leerlingen bij het bedrijf terecht komen. Bij ongeveer tweederde van de be-
drijven (64%) melden de leerlingen zich zelf aan, bij 53% worden de leerlingen direct
door het ROC doorverwezen naar het bedrijf of de instelling, bij 16% worden de leer-
lingen via een samenwerkingsverband of een inleenorganisatie doorverwezen en bij
15% komen de leerlingen na raadpleging van een lijst met de erkende leerbedrijven
bij het bedrijf terecht. In 11% van de gevallen worden leerlingen actief extern gewor-
ven of worden zij via personeelsleden van het bedrijf aangebracht. Het Kenniscen-
trum speelt maar bij 7% van de bedrijven een rol bij het werven van leerlingen. Bij
bedrijven met een no-risk polis melden leerlingen zich vaker zelf aan dan bij de ande-
re bedrijven. Daarnaast gaan deze bedrijven ook vaker actief extern op zoek naar
leerlingen.
Tabel 3.4 Werving leerlingen naar al dan niet afname no-risk polis
Geen no-risk No-risk Totaal
Wijze van werving5:
-via directe doorverwijzing ROC 53% 55% 53%
-via lijst Kenniscentrum 7% 3% 7%
-via raadpleging lijst leerbedrijven op ROC 16% 8% 15%
-leerlingen melden zich zelf aan 62% 87% 64%
-via personeelsleden 11% 13% 11%
-via actieve externe werving (advertentie) 9% 21% 11%
-via samenwerkingsverband/inleenorganisatie 16% 21% 16%
Aantal bedrijven (n=) 305 38 343
Kleine bedrijven hanteren in de meeste gevallen dezelfde methoden om leerlingen te
werven als de grotere bedrijven. Naarmate de bedrijfsgrootte toeneemt, werven be-
drijven leerlingen wel vaker actiever via een advertentie of neemt men leerlingen in
dienst die via personeelsleden worden aangedragen.
Tussen de sectoren bestaan wel duidelijke verschillen in de manier van werving. In
de sector Zorg en Welzijn worden leerlingen vaker direct door het ROC naar de or-
ganisatie doorverwezen dan in de andere sectoren. In de Handel melden leerlingen
zich vaker zelf aan, terwijl in de Bouw vaker gebruik gemaakt wordt van een samen-
werkingsverband of een inleenorganisatie.
De meeste bedrijven (90%) voeren voorafgaand aan de in dienstneming een sollicita-
tiegesprek met de leerlingen. Bij de bedrijven met een no-risk polis wordt zelfs in bij-
na alle gevallen (97%) een dergelijk gesprek gevoerd. Alleen in de Agrarische sector
is het wat minder gebruikelijk om een sollicitatiegesprek te voeren.
5 De percentages sommeren tot meer dan 100% omdat meerdere antwoorden mogelijk zijn.
IVA beleidsonderzoek en advies 21
Bijna driekwart van de bedrijven (71%) die een sollicitatiegesprek houden, geeft aan
dat leerlingen naar aanleiding van dit gesprek niet in dienst worden genomen. Bij be-
drijven met een no-risk polis (89%) is dat vaker het geval dan bij de andere bedrijven
(68%). Naarmate de bedrijfsgrootte toeneemt komt het vaker voor dat leerlingen naar
aanleiding van het sollicitatiegesprek worden afgewezen. Tussen de sectoren be-
staan er in dit opzicht geen duidelijk verschillen.
De belangrijkste redenen waarom leerlingen worden afgewezen zijn een gebrek aan
motivatie (76%), onvoldoende capaciteiten (45%), een slechte manier van presente-
ren door de leerling (40%), een slechte beheersing van de Nederlandse taal (27%) of
een opleiding die niet aansluit bij wat het bedrijf vraagt (25%). Bedrijven die een no-
risk polis hebben afgesloten voeren al deze redenen, met uitzondering van het niet
aansluiten van de opleiding bij wat gevraagd wordt, vaker aan dan de andere bedrij-
ven.
Gebrek aan motivatie wordt vooral door middelgrote bedrijven en bedrijven in de
Agrarische sector vaak als reden om leerlingen af te wijzen genoemd. Een slechte
beheersing van het Nederlands is vooral bij kleine en grote bedrijven en bij bedrijven
in de sectoren Zorg en Welzijn en bij Economisch-administratieve bedrijven vaak
grond om leerlingen af te wijzen. Gebrek aan voldoende capaciteiten speelt juist va-
ker bij Economische-administratieve bedrijven een rol bij de afwijzing.
3.5 Rol ROC en Kenniscentrum
Ongeveer de helft van de bedrijven is van mening dat het ROC een actievere rol zou
moeten vervullen bij het zoeken van een leerbedrijf voor de BBL-leerlingen, 20%
vindt dat niet nodig en de overige bedrijven hebben hier geen mening over. De be-
drijven die een no-risk polis hebben afgesloten (61%) achten het vaker wenselijk dat
het ROC actiever zou optreden in deze dan de andere bedrijven (47%). Vergelijking
tussen sectoren laat in dit opzicht geen duidelijke verschillen zien. Van de bedrijven
die in deze een actievere rol voor het ROC zien weggelegd is 46% van mening dat
het ROC voldoende praktijkvormingsplaatsen zou moeten creëren, 63% vindt dat het
ROC leerlingen meer zou moeten doorverwijzen naar een leerbedrijf en ongeveer
40% is van mening dat het ROC leerlingen zou moeten trainen in het voeren van een
sollicitatiegesprek of moeten begeleiden bij een sollicitatie. Met name bedrijven met
een no-risk polis (83%) achten het wenselijk dat het ROC leerlingen doorverwijst
naar een leerbedrijf.
Evenals de bedrijven die hebben deelgenomen aan de pilot in 2006 is ook hier bijna
30% van de bedrijven van mening is dat het Kenniscentrum een actievere rol zou
moeten vervullen bij het vinden van een leerbedrijf voor de BBL-leerlingen, 18% vindt
dat niet nodig en de overige bedrijven hebben hier geen mening over. De bedrijven
die een no-risk polis hebben afgesloten verschillen in dit opzicht niet van de andere
bedrijven. Vergelijking tussen de verschillende sectoren laat ook in dit opzicht geen
duidelijke verschillen zien.
Van de bedrijven die een actievere rol voor het Kenniscentrum zien weggelegd bij
het vinden van een leerbedrijf voor de BBL-leerlingen vindt 67% dat men leerlingen
22 Evaluatie no-riskpolis
zou moeten begeleiden bij het vinden van een leerbedrijf, 55% dat men leerbedrijven
zou moeten ondersteunen bij het vinden van BBL-leerlingen, 46% is van oordeel dat
het Kenniscentrum voldoende leerbedrijven zou moeten werven en 52% vindt dat
men leerbedrijven meer zou moeten informeren over bestaande subsidiemaatrege-
len. Bedrijven die een no-risk polis hebben afgesloten achten het meer dan andere
bedrijven wenselijk dat het Kenniscentrum leerbedrijven ondersteunt bij het vinden
van BBL-leerlingen en leerlingen begeleid bij het vinden van een leerbedrijf. Daaren-
tegen vindt men het werven van leerbedrijven juist minder van belang.
3.6 Kwaliteit leerlingen
In de vragenlijst is ook ingegaan op de kwaliteit van de BBL-leerlingen. Van de be-
drijven die ervaring hebben met BBL-leerlingen, oordeelt 16% positief over het ni-
veau van deze leerlingen, volgens 82% bestaan er grote verschillen in kwaliteit en
2% is negatief over het niveau. De bedrijven met een no-risk polis zijn wat minder
uitgesproken positief over de kwaliteit van de leerlingen dan de andere bedrijven.
Bedrijven in de Bouw zijn het meest positief over de kwaliteit van de leerlingen.
Bij een kwart van de bedrijven sluit de kwaliteit van de leerlingen niet aan bij wat men
daarvan verwacht. Dit betreft met name een onvoldoende vakkennis of vaardigheden
(82%), onvoldoende sociale vaardigheden (61%) en een onvoldoende beheersing
van de Nederlandse taal (16%).
Wat de motivatie van de BBL-leerlingen betreft, valt bij 26% van de leerbedrijven het
oordeel positief uit, bij 3% bedrijven negatief en de overige bedrijven vinden dat er in
dit opzicht grote verschillen bestaan tussen de leerlingen. Ook in dit opzicht valt het
oordeel van de bedrijven met een no-risk polis wat minder positief uit dan bij andere
bedrijven. De Economisch-administratievebedrijven oordelen positiever over de moti-
vatie van de leerlingen dan de andere bedrijven.
3.7 Begeleiding leerlingen
Vrijwel alle bedrijven (98%) begeleiden de leerlingen op het werk. Bij de meeste be-
drijven (91%) krijgen de BBL-leerlingen een vaste begeleider toegewezen. Alleen in
de Bouw en Techniek is dat minder vaak het geval.
Bij 45% van de bedrijven is het ROC ook actief betrokken bij de begeleiding van de
leerlingen. Met name in de sector Zorg en Welzijn is het ROC vaak actief betrokken
bij de begeleiding van de leerlingen.
Ongeveer 55% van de bedrijven geeft aan dat men in dit opzicht graag een actievere
rol van de opleiding zou willen zien. Bijna driekwart van deze bedrijven zou graag wil-
len zien dat men vaker de werkplek bezoekt en 81% dat het ROC meer overleg zou
voeren met de praktijkbegeleider.
In de Bouw wordt een frequenter bezoek op de werkplek vaker niet noodzakelijk ge-
acht. Regelmatiger overleg tussen de opleiding en de praktijkbegeleider wordt in de
Bouw wel wenselijk geacht.
IVA beleidsonderzoek en advies 23
3.8 Verzuim en uitstroom van leerlingen
Bij tweederde van de leerbedrijven wordt het verzuim van de BBL-leerlingen op de-
zelfde wijze geregistreerd als voor het reguliere personeel, 19% registreert het ver-
zuim afzonderlijk en bij de overige bedrijven (15%) wordt het verzuim niet geregi-
streerd. Bij vrijwel alle bedrijven met een no-risk polis (92%) wordt het verzuim van
leerlingen op dezelfde manier geregistreerd als voor de reguliere werknemers tegen-
over 63% bij de andere bedrijven. Naarmate de bedrijfsgrootte toeneemt wordt het
verzuim van de leerlingen ook vaker op dezelfde wijze geregistreerd als van het vas-
te personeel. Vooral in de Bouw en Zorg en Welzijn wordt het verzuim vaak niet ge-
registreerd.
Tabel 3.5 Verzuim leerbedrijven naar al dan niet afname no-risk polis
Geen no-risk No-risk Totaal
Verzuimregistratie BBL-leerlingen:
Niet geregistreerd 17% 3% 15%
Zelfde registratie als werknemers 63% 92% 66%
Afzonderlijke registratie 20% 5% 19%
Verzuimregels BBL-leerlingen:
Zelfde regels als werknemers 87% 95% 88%
Andere regels 13% 5% 12%
Verzuimniveau BBL-leerlingen:
Verzuim BBL-leerlingen lager 22% 3% 20%
Verzuim even hoog 60% 76% 61%
Verzuim BBL-leerlingen hoger 18% 21% 19%
Aantal bedrijven (n=) 305 38 343
De meeste bedrijven (88%) hanteren voor de jongeren die een beroepsplaats bezet-
ten dezelfde verzuimregels en verzuimbegeleiding als voor het reguliere personeel.
Bij de bedrijven met een no-risk polis (95%) is dat bijna altijd het geval. Bedrijven die
afwijkende regels kennen hanteren vaak regels die met de opleiding zijn opgesteld.
Ook worden leerlingen soms uitgesloten van activiteiten die door de arbodienst wel
worden toegepast bij het reguliere personeel.
Aan de bedrijven is ook gevraagd naar de hoogte van het verzuimcijfer. Ongeveer
70% van de bedrijven kent een verzuim van minder dan 4%, bij 21% bedraagt het
verzuim 4-5%, bij 5% van de bedrijven 6-7% en bij 4% is het verzuim 8% of hoger.
De bedrijven die een no-risk polis hebben afgesloten kennen een lager verzuim dan
de andere bedrijven. Geen van de bedrijven met een polis kent een verzuim van 6%
of hoger tegenover 10% bij de andere bedrijven.
Bij 20% van de leerbedrijven is het verzuim onder de BBL-ers lager dan onder het
vaste personeel, bij 61% is er geen verschil in verzuim en bij 19% verzuimen BBL-
leerlingen juist meer. Van de bedrijven die met het oog op het verzuim van de leer-
lingen een no-risk polis hebben afgesloten geeft 76% aan dat de leerlingen evenveel
verzuimen als het vaste personeel, bij 3% van de bedrijven verzuimen de leerlingen
24 Evaluatie no-riskpolis
minder en bij 21% juist meer. Van de bedrijven zonder polis geeft 60% aan dat het
verzuim van BBL-leerlingen gelijk is aan dat van het reguliere personeel, bij 21% la-
ger en 18% hoger.
Bij ongeveer een derde van de bedrijven wordt, alleen indien een leerling frequent of
langdurig verzuimt, dit gemeld aan de opleiding, bij 24% wordt in alle gevallen het
verzuim gemeld aan de opleiding en bij 42% van de bedrijven wordt verzuim niet
gemeld. Omgekeerd wordt bij 44% van de bedrijven door de opleiding aan het bedrijf
doorgegeven wanneer sprake is van schoolabsentie. De overige bedrijven krijgen
hierover geen informatie van de opleiding. Bedrijven met een no-risk polis melden
het verzuim van de leerling even vaak aan het ROC als de andere bedrijven. Wel
worden de bedrijven die een polis hebben afgesloten vaker door de opleiding geïn-
formeerd over de absentie van tijdens de opleiding.
Met name grote bedrijven informeren het ROC niet over het verzuim van de leerlin-
gen. In de sector Zorg en Welzijn wordt het verzuim van leerlingen juist wel vaker
doorgegeven aan de opleiding. Grote bedrijven en bedrijven in de Agrarische sector
worden vaker dan andere bedrijven niet door de opleiding op de hoogte gesteld van
de absentie.
Iets meer dan de helft van de bedrijven (52%) heeft wel eens meegemaakt dat een
leerling tussentijds gestopt is en 48% zegt hier geen ervaring mee te hebben gehad.
In de meeste gevallen (69%) stopt de leerling omdat deze onvoldoende gemotiveerd
is, men de verkeerde beroepskeuze heeft gemaakt (68%), men niet voldoende capa-
citeiten blijkt te bezitten (41%) of omdat de combinatie leren en werken te belastend
is (18%) of omdat men zelf ontslag neemt dan wel ontslagen wordt (26%).
Bedrijven met een no-risk polis (66%) hebben vaker meegemaakt dat een leerling
tussentijds stopt met werken dan de andere bedrijven (50%). Bedrijven die een der-
gelijke polis hebben afgesloten noemen vaker het gebrek aan motivatie, een ver-
keerde beroepskeuze en ontslag als reden waarom deze leerlingen stoppen.
Naarmate de bedrijfsgrootte toeneemt is men vaker geconfronteerd met het feit dat
leerlingen tussentijds stoppen. Bedrijven in de Bouw hebben meer en agrarische be-
drijven minder ervaring met het stoppen van leerlingen.
Bij 17% van de bedrijven worden leerlingen die de opleiding afgerond hebben altijd in
dienst genomen, bij 72% van de bedrijven is dat alleen het geval wanneer er een va-
cature is en bij de resterende bedrijven worden deze leerlingen niet in dienst geno-
men. In 80% van de gevallen neemt men leerlingen niet in dienst omdat er geen
werk voorhanden is. Een ongunstige bedrijfssituatie (31%), het verzuimgedrag van
de leerling (4%), slechte ervaringen met leerlingen (26%), de loonkosten (7%) of een
slechte beheersing van de Nederlandse taal (6%) spelen hierbij een beperktere rol.
Bedrijven met een no-risk polis onderscheiden zich in dit opzicht niet van andere be-
drijven. Met name agrarische bedrijven en instellingen op het gebied van Zorg en
Welzijn nemen leerlingen vaker niet in dienst nadat de opleiding is afgerond. Met be-
trekking tot de sector Zorg en Welzijn is dat weinig verrassend omdat er met name
vraag is naar personeel op niveau 3 en 4. In de sector Techniek en bij grotere bedrij-
ven worden leerlingen daarentegen wel vaker altijd in dienst genomen.
IVA beleidsonderzoek en advies 25
Alleen bedrijven in de sector Handel voeren vaker dan andere bedrijven het verzuim
van de leerlingen, de loonkosten en slechte ervaringen met leerlingen als reden aan
om leerlingen niet in dienst te nemen. Binnen de Technieksector wordt de slechte
beheersing van de Nederlandse taal vaker als reden genoemd.
Eén op de vijf bedrijven neemt ook leerlingen in dienst die de opleiding voortijdig
hebben beëindigd. Dit geldt met name voor grote bedrijven.
3.9 Subsidiemaatregelen
In de vragenlijst is ook ingegaan op het gebruik van subsidiemaatregelen van de
overheid om de aanname van BBL-leerlingen door bedrijven te stimuleren.
Ongeveer de helft van de leerbedrijven zegt gebruik te maken van bepaalde subsi-
diemaatregelen. In bijna alle gevallen (96%) betreft dit de fiscale korting voor werk-
gevers in het kader van de WVA (Wet Vermindering afdracht loonbelasting en premie
voor de volksverzekeringen). Verder zegt 22% gebruik te maken van een financiële
compensatie voor ziekteverzuim en 9% maakt gebruik van andere subsidiemaatrege-
len.
Met name kleine bedrijven en zorg- en welzijnsinstellingen maken geen gebruik van
subsidiemaatregelen. In de sector Techniek wordt het meest gebruik gemaakt van
subsidiemaatregelen. In de meeste gevallen dat geen gebruik gemaakt wordt van
bestaande subsidieregelingen komt dit omdat men niet bekend is met het bestaan
van dergelijke regelingen (88%). Vooral bij kleine bedrijven en in de Techniek is dat
het geval.
Aan de leerbedrijven is ook de vraag voorgelegd welke maatregelen de overheid zou
moeten nemen om ervoor te zorgen dat het bedrijf meer jongeren aanneemt en/of
meer beroepspraktijkvormingsplaatsen voor BBL-leerlingen op niveau 1 en 2 be-
schikbaar stelt.
Tabel 3.6 Gewenste stimuleringsmaatregelen6 voor uitbreiding aantal
BBL-leerlingen naar al dan niet afname no-risk polis
Geen no-risk No-risk Totaal
Maatregel:
-loonkostensubsidie 48% 53% 49%
-versoepeling ontslagrecht 17% 16% 17%
-subsidiering begeleiding 40% 34% 40%
-betere aansluiting onderwijs 36% 47% 37%
-compensatie verzuim 11% 18% 11%
-actievere rol ROC 22% 32% 22%
-minder bureaucratie 24% 47% 26%
Aantal bedrijven (n=) 648 38 686
6 De percentages sommeren tot meer dan 100% omdat meerdere antwoorden mogelijk zijn.
26 Evaluatie no-riskpolis
Een vergoeding van de loonkosten van de leerling zou er volgens 49% van de bedrij-
ven toe kunnen bijdragen dat men meer leerlingen zou aannemen, 40% van de be-
drijven ziet een subsidiering van de begeleiders van het leerbedrijf als een stimule-
rende maatregel en 17% van de bedrijven noemt in dit verband een versoepeling van
het ontslagrecht. Andere maatregelen die stimulerend zouden kunnen werken zijn
een betere aansluiting tussen onderwijs en bedrijf (37% van de bedrijven), een finan-
ciële compensatie voor het ziekteverzuim (11%), een actievere rol van het ROC bij
het werven van BPV-plaatsen (22%) of minder bureaucratie bij bestaande subsidie-
maatregelen (26%).
De wensen van bedrijven die een no-risk polis hebben afgesloten ten aanzien van
maatregelen die de overheid zou moeten nemen om meer BBL-leerlingen van niveau
1 en 2 aan te nemen, verschillen nauwelijks van die van de bedrijven zonder polis.
Wel geven meer bedrijven met een polis aan behoefte te hebben aan minder bu-
reaucratische regels bij de bestaande subsidiemaatregelen.
Tussen de in het onderzoek betrokken sectoren bestaan er in dit opzicht een aantal
duidelijke verschillen. Economisch-administratieve bedrijven zien veel minder heil
dan bedrijven in de andere sectoren in een loonkostensubsidie of een versoepeling
van het ontslagrecht. In de Bouw wordt daarentegen wel verwacht dat een loonkos-
tensubsidie bedrijven zal stimuleren om meer BBL-leerlingen in dienst te nemen.
Agrarische bedrijven pleiten vooral voor subsidiering van de begeleiding.
Bij 21% van de bedrijven bestaan er plannen om het aantal BPV-plaatsen in de na-
bije toekomst uit te breiden. Bij bedrijven met een no-risk polis is dat wat vaker het
geval dan bij de andere bedrijven. Verder blijken met name bij bedrijven in de Bouw
plannen te bestaan om in de nabije toekomst over te gaan tot een uitbreiding van het
aantal BPV-plaatsen. Bij economisch-administratieve bedrijven is dat juist in duidelij-
ke mindere mate het geval.
3.10 No-risk polis
Van de leerbedrijven die geen polis hebben afgenomen zegt 71% niet op de hoogte
te zijn van het bestaan van de polis. Andere redenen waarom men geen gebruik
maakt van de no-risk polis zijn dat men geen BPV-plaatsen voor leerlingen op ni-
veau 1 of 2 heeft (24% van de bedrijven), er geen of nauwelijks sprake is van ver-
zuim bij de leerlingen (17% van de bedrijven), de administratieve rompslomp (10%)
of omdat men zelf in de leerlingen investeert (3%).
In de Bouw is het niet beschikken over BPV-plaatsen voor BBL-leerlingen op niveau
1 en 2 veel minder aangevoerd als reden om zich niet aan te melden voor deelname
aan de polis. Bouwbedrijven noemen wel vaker dan bedrijven in de andere sectoren
het niet op de hoogte zijn van het bestaan van de no-risk polis en de administratieve
rompslomp als reden waarom men geen gebruik heeft gemaakt van de no-risk polis.
Aan de bedrijven is ook gevraagd welke instantie in hun ogen zou moet zorgdragen
voor het verstrekken van de no-risk polis. Iets meer dan de helft van de bedrijven is
van oordeel dat het Ministerie van SZW zich hiermee zou moeten belasten, 21%
vindt dit een taak van de gemeente en 14% van de belastingdienst. Instanties als het
IVA beleidsonderzoek en advies 27
re-integratiebedrijf, het uitzendbureau, de opleiding of het kenniscentrum worden
maar door een beperkt aantal bedrijven genoemd.
Bedrijven die daadwerkelijk een polis hebben afgesloten opteren veel vaker voor de
gemeente en minder voor het Ministerie van SZW dan de andere bedrijven. Tussen
onderscheiden sectoren bestaan er in dit opzicht nauwelijks verschillen. Alleen de
agrarische bedrijven zien in deze liever een grotere rol weggelegd voor de opleiding
en minder voor de gemeente.
Tabel 3.7 Gewenste instantie voor verstrekken no-risk polis naar al dan
niet afname no-risk polis
Geen no-risk No-risk Totaal
Instantie:
-Ministerie van SZW 52% 40% 52%
-Gemeente 19% 42% 21%
-Belastingdienst 15% 13% 14%
-Re-integratiebedrijf 4% 0% 4%
-Uitzendbureau 3% 0% 2%
-Opleiding 6% 5% 6%
-Kenniscentrum 1% 0% 1%
Aantal bedrijven (n=) 648 38 686
Daarnaast is gevraagd om aan te geven welke diensten de instantie, die volgens op-
gave van het bedrijf zou moeten zorgdragen voor het verstrekken van de no-risk po-
lis, nog meer zou moeten uitvoeren.
Volgens een derde van de bedrijven die vinden dat het Ministerie van SZW zou moe-
ten zorgdragen voor het verstrekken van de no-risk polis zou het Ministerie de jonge-
ren ook moeten begeleiden tijdens hun praktijkopleiding en daarnaast alle benodigde
administratieve handelingen moeten uitvoeren. De meeste bedrijven die de gemeen-
te zien als de instantie die de polis zou moeten verstrekken vinden ook dat de ge-
meente de jongeren zou moeten begeleiden tijdens de praktijkopleiding en de admi-
nistratieve zaken rondom de polis voor zijn rekening zou moeten nemen. Ongeveer
tweederde van de bedrijven die de belastingdienst als verstrekker van de polis heb-
ben aangewezen vindt dat ook de administratieve afhandeling bij deze dienst neer-
gelegd zou moeten worden. Bedrijven die het re-integratiebedrijf, het uitzendbureau
of de opleiding aangewezen hebben als de instantie die de no-risk zou moeten ver-
strekken achten het in meerderheid ook gewenst dat deze organisaties de jongeren
helpen met solliciteren, hen begeleiden tijdens hun praktijkopleiding en ook de admi-
nistratieve zaken regelen. Van de bedrijven die het kenniscentrum als verstrekker
van de polis zien zegt de helft dat ook het werven van jongeren en de administratieve
afhandeling door het kenniscentrum zou moeten worden uitgevoerd.
Bijna de helft van de bedrijven die een no-risk polis heeft afgesloten (47%) is via een
brief van de gemeente geïnformeerd over het bestaan van de polis, 18% via een fol-
der, 13% via een dagblad, eveneens 13% door het ROC en 8% door het CWI.
28 Evaluatie no-riskpolis
Bij iets meer dan tweederde van de bedrijven die een polis hebben afgesloten is de
polis ondergebracht bij een verzekeringsmaatschappij. Zoals ook uit de interviews
met de gemeenten naar voren gekomen is, hanteren sommige verzekeringsmaat-
schappijen een aantal wachtdagen voordat tot uitkering van de polis wordt overge-
gaan. Van de 26 bedrijven waarbij de polis is ondergebracht bij een verzekerings-
maatschappij geven er 16 (62%) aan dat met wachtdagen gewerkt wordt. Bij 35%
van deze bedrijven neemt deze verzekeringsmaatschappij ook de verzuimbegelei-
ding van de jongeren voor zijn rekening.
IVA beleidsonderzoek en advies 29
4 Evaluatie pilot no-risk polis 2006
4.1 Inleiding
Om een beeld te krijgen van de wijze waarop het aanbieden van een beroepsprak-
tijkvormingsplaats (BPV-plaats) verloopt en van de factoren en overwegingen, waar-
onder de no-risk polis, die daarbij een rol spelen, is eind 2006 een webenquête ge-
houden onder de leerbedrijven in de experimentele- en controlegemeenten. De leer-
bedrijven zijn door middel van een brief van het Ministerie van SZW uitgenodigd om
deel te nemen aan deze enquête.
De vragenlijst die aan de leerbedrijven is voorgelegd is opgesteld op basis van een
bestudering van relevante literatuur en is in grote lijnen identiek aan de interviewlei-
draad die is gehanteerd bij de telefonische interviews met de leerbedrijven (zie bijla-
ge 1). Thema's die in de vragenlijst aan de orde zijn gesteld betreffen achtereenvol-
gens
· De werving van BBL-leerlingen;
· De begeleiding;
· De kwaliteit van de leerlingen;
· Het verzuim, het tussentijds stoppen;
· Het gebruik van stimuleringsmaatregelen;
· Het al dan niet gebruik van de no-risk polis.
De webenquête is gehouden in de periode november-december 2006. Na de eerste
uitnodiging tot deelname hebben alle leerbedrijven op twee andere momenten, begin
en eind december, een reminder ontvangen om hen nogmaals te vragen de vragen-
lijst in te vullen.
4.2 Respons
In totaal zijn 1.4047 leerbedrijven in de experimentele- en controlegemeenten bena-
derd om de vragenlijst in te vullen. Hiervan hebben er 349 (24%) de vragenlijst ge-
heel of gedeeltelijk ingevuld. Dit aantal is bevredigend, zeker gezien de periode
waarin de vragenlijst is uitgezet (Sinterklaas en Kerstmis).
De respons in de drie gemeenten waar de no-risk polis bij wijze van experiment werd
aangeboden -Arnhem, Nijmegen en Haarlem- (22%) was wat lager dan in de drie
controle gemeenten -Maastricht, Tilburg en Leiden- (28%). Vergelijking tussen de
vier sectoren die in het onderzoek zijn meegenomen laat zien dat de respons in de
Bouw en Zorg en Welzijn hoger is dan in de Handel en Techniek. In onderstaande
4 Dit aantal is lager dan bij de éénmeting (1.505) omdat de 33 leerbedrijven bij wie reeds een telefonisch
interview was afgenomen niet opnieuw zijn benaderd. Daarnaast bleken 68 bedrijven en instellingen inmid-
dels opgeheven, verhuisd of gefuseerd te zijn.
30 Evaluatie no-riskpolis
tabel is, voor zowel de experimentele- als de controlegemeenten, de respons per
sector weergegeven.
Tabel 4.1 Respons per gemeente en sector in de experimentele- en contro-
legemeenten8
Handel Zorg en Welzijn Bouw Techniek Totaal
Experimentele gemeenten: 22%
- Arnhem 18% 36% - - 26%
- Nijmegen 12% 25% - - 18%
- Haarlem - - 45% 19% 30%
Controle gemeenten: 28%
- Maastricht 20% 55% - - 25%
- Tilburg 23% 33% - - 28%
- Leiden - - 29% 52% 35%
19% 33% 39% 24% 24%
In iets meer dan de helft van de gevallen (55%) is de vragenlijst ingevuld door de di-
recteur of de filiaalmanager van het bedrijf en in 28% van de bedrijven/instellingen
door de opleidingscoördinator, begeleider of praktijkopleider.
4.3 Kenmerken leerbedrijven
Van de leerbedrijven kan 38% aangemerkt worden als een klein bedrijf (10 of minder
werknemers), 43% is een middelgroot bedrijf (11-100 werknemers) en 19% is een
groot bedrijf.
Deze verhouding komt in grote lijnen overeen met die van de éénmeting.
Ongeveer 11% van de leerbedrijven is pas sinds 1 jaar of korter erkend als leerbe-
drijf, 26% 2-4 jaar, 38% tussen 5 en 10 jaar en een kwart fungeert al meer dan 10
jaar als leerbedrijf.
Gevraagd naar de reden om zich als leerbedrijf aan te melden zegt 56% van de be-
drijven dat men zo jongeren in het bedrijf kan opleiden, 52% jongeren een kans wil
bieden, 39% personeel kan selecteren en werven, 31% extra menskracht kan krij-
gen, 27% omdat men dat in het maatschappelijk belang vindt, 14% vanwege lagere
loonkosten en 8% om het bedrijf te innoveren.
De leerbedrijven in de experimentele gemeenten onderscheiden zich wat deze ken-
merken nauwelijks van de bedrijven in de controlegemeenten. Tussen de sectoren
bestaan wel zekere verschillen, zoals tabel 4.2 laat zien.
De grotere bedrijven zijn hoofdzakelijk te vinden in de sector Zorg en Welzijn. Verder
fungeren vooral bedrijven en instellingen in de Bouw en Zorg en Welzijn al lange tijd
als leerbedrijf. Wanneer we kijken naar de reden waarom men zich als leerbedrijf
heeft aangemeld dan zeggen instellingen in de sector Zorg en Welzijn vaker dan be-
drijven in de andere sectoren dat men het maatschappelijk belangrijk vindt om jonge-
ren in de gelegenheid te stellen om een startkwalificatie te behalen. Bouwbedrijven
8 In elke gemeente is gekozen voor twee sectoren.
IVA beleidsonderzoek en advies 31
noemen vaker dan bedrijven in de andere sectoren dat men zich als leerbedrijf heeft
aangemeld om zo aan extra menskracht te komen.
Tabel 4.2 Kenmerken leerbedrijven per sector
Handel Zorg en Welzijn Bouw Techniek Totaal
Bedrijfsgrootte:
1- 10 werknemers 50% 21% 63% 45% 38%
11-100 werknemers 37% 48% 37% 48% 43%
> 100 werknemers 13% 31% 0% 7% 19%
Duur leerbedrijf:
2-4 jaar 29% 24% 25% 19% 26%
5-10 jaar 46% 29% 38% 48% 38%
> 10 jaar 13% 36% 33% 26% 25%
Reden9 leerbedrijf:
-jongeren opleiden 64% 43% 67% 74% 56%
-jongeren kans bieden 56% 52% 42% 41% 52%
-personeel werven 44% 32% 46% 44% 39%
-extra menskracht 32% 28% 42% 37% 31%
-maatschappelijk belangrijk 14% 44% 13% 19% 27%
-lagere loonkosten 24% 3% 21% 22% 14%
-innoveren bedrijf 7% 9% 4% 7% 8%
Aantal bedrijven (n=) 148 150 24 27 349
4.4 Werving en selectie leerlingen
In februari 2006 had de helft van de bedrijven geen BBL-leerlingen op niveau 1 of 2
in dienst, 23% had één leerling in dienst en de resterende 27% van de bedrijven had
op dat moment 2 of meer leerlingen in dienst. In oktober 2006 had 54% van de leer-
bedrijven, met name in de sectoren Handel en Zorg en Welzijn, geen leerlingen in
dienst, 23% één en eveneens 23% 2 of meer BBL-leerlingen.
Aan de bedrijven die in oktober 2006 geen BBL-leerlingen in dienst hadden is ge-
vraagd waarom dat het geval was. Eén op de drie bedrijven noemt als reden dat er
geen aanmeldingen van leerlingen zijn, een kwart geeft aan dat er voor deze leerlin-
gen geen werk voorhanden is, 17% zegt dat dit komt doordat het werk niet aansluit
bij het opleidingsniveau van de leerlingen, 14% vanwege eerdere slechte ervaringen
(motivatie), 13% omdat er geen tijd is om de leerlingen te begeleiden en 9% door de
bedrijfssituatie. De kosten van dergelijke leerlingen (6%), het gebrek aan begeleiding
door het ROC (3%), het verzuim en de absentie van de leerlingen (2%) of een slech-
te beheersing van de Nederlandse taal (2%) is maar bij een beperkt aantal bedrijven
reden om geen BBL-leerlingen in dienst te nemen. Anders dan uit de interviews naar
voren kwam zijn het ontbreken van werk voor de jongeren en het gebrek aan aan-
9 De percentages sommeren tot meer dan 100% omdat meerdere antwoorden mogelijk zijn.
32 Evaluatie no-riskpolis
meldingen de belangrijkste redenen voor het niet in dienst hebben van BBL-
leerlingen en niet het gebrek aan motivatie.
Tussen de sectoren blijken er in dit opzicht een aantal duidelijke verschillen te be-
staan (zie tabel 4.3). De belangrijkste redenen waarom instellingen op het gebied
van Zorg en Welzijn in oktober 2006 geen BBL-leerlingen in dienst hebben zijn het
niet voorhanden hebben van werk, het niet aansluiten van het opleidingsniveau bij
het werk dat uitgevoerd moet worden en de kosten. Bij de drie andere sectoren is het
gebrek aan aanmeldingen veruit de belangrijkste reden waarom men geen leerlingen
in dienst heeft. Slechte eerdere ervaringen met BBL-leerlingen, het gebrek aan bege-
leiding van de kant van het ROC, onvoldoende tijd voor begeleiding en het ver-
zuim/absentie van de leerlingen worden voornamelijk door bedrijven in de sector
Techniek naar voren gebracht.
Tabel 4.3 Redenen10 voor niet in dienst hebben BBL-leerlingen per sector
Handel Zorg en Welzijn Bouw Techniek Totaal
Reden:
-geen aanmeldingen 46% 13% 57% 63% 32%
-geen werk voorhanden 26% 27% 14% 12% 26%
-geen aansluiting niveau 11% 24% 14% 12% 17%
-slechte ervaringen/motivatie 15% 11% 14% 37% 14%
-geen tijd voor begeleiding 16% 10% 14% 25% 13%
-bedrijfssituatie 9% 11% 0% 0% 9%
-kosten leerlingen 0% 13% 0% 0% 6%
-begeleiding ROC 3% 4% 0% 12% 3%
-verzuim/absentie leerlingen 1% 1% 0% 12% 2%
-beheersing Nederlands 3% 1% 0% 0% 2%
Aantal bedrijven (n=) 80 84 7 8 179
Uitsplitsing naar bedrijfsgrootte laat zien dat bij de kleinere bedrijven het gebrek aan
aanmeldingen de belangrijkste reden voor het niet in dienst hebben van BBL-
leerlingen is. De grootste bedrijven noemen in dit verband vooral het niet aansluiten
van het opleidingsniveau bij het werk, het niet voorhanden hebben van werk en min-
der goede ervaringen met leerlingen in het verleden.
Van de bedrijven die in oktober 2006 BBL-leerlingen in dienst hebben geeft de helft
aan toen evenveel leerlingen in dienst te hebben als in februari, bij 28% van de be-
drijven ligt dit aantal in oktober hoger en bij 22% lager. Het aantal bedrijven dat meer
leerlingen in dienst heeft is in de controlegemeenten wat groter (32%) dan in de ex-
perimentele gemeenten (24%). Ook bij de éénmeting bleek dit het geval te zijn. Met
name kleine bedrijven hebben meer leerlingen in dienst genomen. Uit tabel 4.4 blijkt
verder dat voornamelijk in de Bouw over de gehele linie sprake is van een toename
van het aantal BBL-leerlingen.
10 De percentages sommeren tot meer dan 100% omdat meerdere antwoorden mogelijk zijn
IVA beleidsonderzoek en advies 33
Tabel 4.4 Ontwikkeling aantal BBL-leerlingen per sector
Handel Zorg en Welzijn Bouw Techniek Totaal
toename leerlingen 27% 32% 35% 16% 28%
evenveel leerlingen 48% 42% 53% 74% 50%
afname leerlingen 25% 26% 12% 10% 22%
Aantal bedrijven (n=) 63 50 17 19 149
De belangrijkste redenen waarom bedrijven in oktober 2006 meer BBL- leerlingen in
dienst hebben zijn de hoeveelheid werk die voorhanden is (38%), een groter aantal
aanmeldingen van leerlingen (24%), een gunstigere bedrijfssituatie (17%) en goede
ervaringen (17%). De goede begeleiding vanuit het ROC (7%), de bestaande subsi-
diemaatregelen (7%) en meer tijd voor begeleiding (2%) worden maar door een be-
perkt aantal bedrijven als reden naar voren gebracht.
Tabel 4.5 Redenen11 uitbreiding aantal BBL-leerlingen per sector
Handel Zorg en Bouw Techniek Totaal
Welzijn
Reden:
-meer aanmeldingen 24% 19% 17% 67% 24%
-meer werk voorhanden 47% 6% 67% 100% 38%
-goede ervaringen/motivatie 12% 25% 0% 33% 17%
-meer tijd voor begeleiding 0% 0% 17% 0% 2%
-bedrijfssituatie 18% 0% 50% 33% 17%
-begeleiding ROC 12% 0% 0% 33% 7%
-subsidiemaatregelen 12% 0% 0% 33% 7%
Aantal bedrijven (n=) 17 16 6 3 42
Vergelijking tussen de verschillende sectoren (tabel 4.5) laat zien dat in de Bouw en
Techniek een gunstiger werkgelegenheidssituatie verantwoordelijk is voor de uitbrei-
ding van het aantal leerlingen. Daarnaast geldt voor Technische sector ook dat zich
meer leerlingen aangemeld hebben. Binnen de sector Zorg en Welzijn zijn vooral
goede ervaringen met dergelijke leerlingen aanleiding om het aantal leerlingen uit te
breiden. In de Bouw daarentegen spelen eerdere ervaringen geen enkele rol. Be-
staande subsidiemaatregelen blijken alleen in de sectoren Handel en Techniek van
enige invloed te zijn.
Bij 5% van de bedrijven, hoofdzakelijke de zeer grote bedrijven en zorg- en welzijns-
instellingen, heeft de uitbreiding van het aantal BBL-leerlingen gevolgen gehad voor
het aantal beschikbare werkervaringsplaatsen voor BBL-leerlingen op niveau 3 en 4.
Op het aantal beschikbare stageplaatsen voor BOL-leerlingen heeft de uitbreiding
geen invloed gehad.
11 De percentages sommeren tot meer dan 100% omdat meerdere antwoorden mogelijk zijn.
34 Evaluatie no-riskpolis
Bij de bedrijven die nu minder of evenveel BBL-leerlingen op niveau 1 of 2 in dienst
hebben is ook gevraagd om aan te geven waarom dat het geval is. Bijna 40% van de
bedrijven geeft aan dat dit komt doordat niet meer werk voorhanden is, 25% door
minder aanmeldingen van leerlingen, 22% omdat er onvoldoende tijd beschikbaar is
om meer leerlingen te begeleiden, 15% vanwege slechte ervaringen (motivatie) met
leerlingen en 8% vanwege een ongunstigere bedrijfssituatie. Het verzuim of absentie
van de leerlingen (5%), onvoldoende begeleiding vanuit het ROC (5%) en de kosten
van BBL-leerlingen is maar bij een beperkt aantal bedrijven reden om minder of niet
meer leerlingen in dienst te nemen.
Bij de meeste bedrijven melden leerlingen zich zelf aan (65%), bij ongeveer de helft
komen leerlingen bij het bedrijf terecht door een directe doorverwijzing van het ROC,
bij 12% van de bedrijven door raadpleging van een lijst van leerbedrijven op het ROC
of via personeelsleden, bij 9% via een actieve externe werving, bij 8% via een lijst
van het Kenniscentrum en bij 5% via een samenwerkingsverband of inleenorganisa-
tie.
De meeste bedrijven (85%) voeren voorafgaand aan de in dienstneming een sollicita-
tiegesprek met de leerlingen. Dit aantal is aanzienlijk groter dan uit de interviews
naar voren kwam. Vooral in de sector Handel (94%) is het gebruikelijk om een solli-
citatiegesprek te voeren.
Bijna driekwart van de bedrijven die een sollicitatiegesprek houden geeft aan dat
leerlingen naar aanleiding van dit gesprek niet in dienst worden genomen. Naarmate
de bedrijfsgrootte toeneemt is dat vaker het geval. Vergelijking tussen de sectoren
laat zien dat alleen de Bouw (40%) een uitzondering op deze regel vormt.
De belangrijkste redenen waarom leerlingen worden afgewezen zijn een gebrek aan
motivatie (72%), onvoldoende capaciteiten (45%), een slechte manier van presente-
ren door de leerling (43%), een slechte beheersing van de Nederlandse taal (30%) of
een opleiding die niet aansluit bij wat het bedrijf vraagt (21%).
4.5 Rol ROC en Kenniscentrum
Ongeveer 40% van de bedrijven is van mening dat het ROC een actievere rol zou
moeten vervullen bij het zoeken van een leerbedrijf voor de BBL-leerlingen, 20%
vindt dat niet nodig en de overige bedrijven hebben hier geen mening over. Van de
bedrijven die in deze een actievere rol voor het ROC zien weggelegd is 20% van
mening dat het ROC intern en 35% extern voldoende praktijkvormingsplaatsen zou
moeten creëren, 65% vindt dat het ROC leerlingen meer zou moeten doorverwijzen
naar een leerbedrijf en 44% dat het ROC leerlingen zou moeten trainen in het voeren
van een sollicitatiegesprek of moeten begeleiden bij een sollicitatie.
Uit de interviews kwam naar voren dat het Kenniscentrum geen enkele rol speelt bij
de werving van leerlingen. Uit de webenquête blijkt dat bijna 30% van de bedrijven
wel van mening is dat het Kenniscentrum een actievere rol zou moeten vervullen bij
het vinden van een leerbedrijf voor de BBL-leerlingen, 20% vindt dat niet nodig en de
overige bedrijven hebben hier geen mening over. Van de bedrijven die een actievere
rol voor het Kenniscentrum zien weggelegd bij het vinden van een leerbedrijf voor de
IVA beleidsonderzoek en advies 35
BBL-leerlingen vindt 64% dat men leerlingen zou moeten begeleiden bij het vinden
van een leerbedrijf, 49% dat men leerbedrijven zou moeten ondersteunen bij het vin-
den van BBL-leerlingen, 46% is van oordeel dat het Kenniscentrum voldoende leer-
bedrijven zou moeten werven en 46% vindt dat men leerbedrijven meer zou moeten
informeren over bestaande subsidiemaatregelen.
4.6 Kwaliteit leerlingen
Aan de informanten van de leerbedrijven is ook gevraagd naar de kwaliteit van de
BBL-leerlingen. Van de bedrijven die ervaring hebben met BBL-leerlingen, oordeelt
14% positief over het niveau van deze leerlingen, volgens 79% bestaan er grote
verschillen in kwaliteit en 7% is slecht te spreken over het niveau. Uit de interviews
kwam een wat positiever beeld naar voren over de kwaliteit van de leerlingen. Zorg-
en welzijnsinstellingen zijn het meest en bedrijven in de sector Techniek het minst
positief over de kwaliteit.
Bij een derde van de bedrijven sluit de kwaliteit van de leerlingen niet aan bij wat
men daarvan verwacht. Dit betreft met name een onvoldoende vakkennis of vaardig-
heden (37%), onvoldoende sociale vaardigheden (18%), de verzuimfrequentie (10%)
en een onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal. In de Bouw (83%) sluit de
kwaliteit van de leerlingen beter aan bij de verwachtingen dan in de andere sectoren
(67%). Indien dit niet het geval is betreft dit alleen een onvoldoende vakkennis of
vaardigheden.
Wat de motivatie van de BBL'ers betreft, valt bij 22% van de leerbedrijven het oor-
deel positief uit, bij 5% bedrijven negatief en de overige bedrijven vinden dat er in dit
opzicht grote verschillen bestaan tussen de leerlingen. Dit beeld is minder negatief
dan uit de interviews naar voren kwam. Binnen de sectoren Zorg en Welzijn en de
Bouw oordeelt men positiever over de motivatie dan in de sectoren Handel en Tech-
niek.
4.7 Begeleiding leerlingen
Vrijwel alle bedrijven (97%) begeleiden de leerlingen op het werk. Bij de meeste be-
drijven (91%) krijgen de BBL-leerlingen een vaste begeleider toegewezen. Iets meer
dan de helft van de leerbedrijven (52%) zegt dat het ROC ook actief betrokken is bij
de begeleiding van de leerlingen.
Uit de interviews kwam een wat ander beeld naar voren. Daaruit bleek dat het ROC
maar bij een beperkt aantal bedrijven actief betrokken was bij de begeleiding.
Naarmate de bedrijfsgrootte toeneemt, is het ROC ook vaker actief betrokken bij de
begeleiding van de leerlingen. Verder blijkt de betrokkenheid van het ROC in de sec-
tor Techniek duidelijk achter te blijven bij de andere sectoren.
Ongeveer 55% van de bedrijven, met name in de sector Techniek, geeft aan dat men
in dit opzicht graag een actievere rol van de opleiding zou willen zien. Bijna driekwart
van deze bedrijven zou graag willen zien dat men vaker de werkplek bezoekt of meer
overleg zou voeren met de praktijkbegeleider.
36 Evaluatie no-riskpolis
4.8 Verzuim en uitstroom van leerlingen
Bij 60% van de leerbedrijven wordt het verzuim van de BBL-leerlingen op dezelfde
wijze geregistreerd als voor het reguliere personeel, 23% registreert het verzuim af-
zonderlijk en bij de overige bedrijven (17%) wordt het verzuim niet geregistreerd. De
meeste bedrijven (84%) hanteren voor de jongeren die een beroepsplaats bezetten
dezelfde verzuimregels en verzuimbegeleiding als voor het reguliere personeel.
Bij 20% van de leerbedrijven is het verzuim onder de BBL'ers hoger dan onder het
vaste personeel, bij 35% is er geen verschil in verzuim en bij 13% van de leerbedrij-
ven verzuimen BBL-leerlingen juist minder. Een op de drie bedrijven kon hier geen
uitspraak over doen.
Bij ongeveer 40% van de bedrijven wordt, alleen indien een leerling frequent of lang-
durig verzuimt, dit gemeld aan de opleiding, bij 23% wordt in alle gevallen het ver-
zuim gemeld aan de opleiding en bij 38% van de bedrijven wordt verzuim niet ge-
meld. Omgekeerd wordt bij 40% van de bedrijven door de opleiding aan het bedrijf
doorgegeven wanneer sprake is van schoolabsentie. De overige bedrijven krijgen
hierover geen informatie van de opleiding.
De helft van de bedrijven heeft wel eens meegemaakt dat een leerling tussentijds
gestopt is en de andere helft zegt hier geen ervaring mee te hebben gehad. In de
meeste gevallen (66%) stopt de leerling omdat men onvoldoende gemotiveerd is, de
richting toch niet de juiste blijkt te zijn (55%), men niet voldoende capaciteiten blijkt te
bezitten (42%) of omdat de combinatie leren en werken te belastend is (24%), omdat
men zelf ontslag neemt (20%) dan wel omdat men vanwege frequent verzuim ont-
slagen wordt (21%). Deze uitkomsten bevestigen het beeld dat uit de interviews naar
voren is gekomen.
Bij 10% van de bedrijven worden leerlingen die de opleiding afgerond hebben altijd in
dienst genomen, bij 74% van de bedrijven is dat alleen het geval wanneer er een va-
cature is en bij de resterende bedrijven worden deze leerlingen niet in dienst geno-
men. In iets meer dan de helft van de gevallen neemt men deze leerlingen niet in
dienst omdat er geen werk voorhanden is. Een ongunstige bedrijfssituatie (4%), het
verzuimgedrag van de leerling (4%), slechte ervaringen met de leerling (10%), de
loonkosten (10%) of een slechte beheersing van de Nederlandse taal (6%) spelen
hierbij maar een beperkte rol.
Ongeveer één op de vijf bedrijven (19%) neemt ook leerlingen in dienst die de oplei-
ding voortijdig hebben beëindigd.
4.9 Subsidiemaatregelen
In de vragenlijst is ook ingegaan op het gebruik van subsidiemaatregelen van de
overheid om de aanname van BBL-leerlingen in het bedrijf te stimuleren.
Iets minder dan de helft van de leerbedrijven zegt gebruik te maken van bepaalde
subsidiemaatregelen. In de meeste gevallen (80%) betreft dit de fiscale korting voor
werkgevers in het kader van de WVA (Wet Vermindering afdracht loonbelasting en
premie voor de volksverzekeringen). Verder zegt 7% gebruik te maken van een fi-
IVA beleidsonderzoek en advies 37
nanciële compensatie voor ziekteverzuim en 18% maakt gebruik van andere subsi-
diemaatregelen.
Met name kleine bedrijven, bouwbedrijven en zorg- en welzijnsinstellingen maken
geen gebruik van subsidiemaatregelen. In de meeste gevallen (63%) komt dit omdat
men niet bekend is met het bestaan van dergelijke regelingen. Vooral in de sectoren
Techniek (93%) en de Bouw (92%) is dat het geval. Deze uitkomsten bevestigen in
grote lijnen het beeld dat uit de interviews naar voren kwam.
Aan de leerbedrijven is ook de vraag voorgelegd welke maatregelen de overheid zou
moeten nemen om ervoor te zorgen dat het bedrijf meer jongeren aanneemt en/of
meer beroepspraktijkvormingsplaatsen voor BBL-leerlingen op niveau 1 en 2 be-
schikbaar stelt. Een vergoeding van de loonkosten van de leerling zou er volgens
56% van de bedrijven toe kunnen bijdragen dat men meer leerlingen zou aannemen,
37% van de bedrijven ziet een subsidiering van de begeleiders van het leerbedrijf als
een stimulerende maatregel en 24% van de bedrijven noemt in dit verband een ver-
soepeling van het ontslagrecht. Andere maatregelen die stimulerend zouden kunnen
werken zijn een betere aansluiting tussen onderwijs en bedrijf (34% van de bedrij-
ven), een financiële compensatie voor het ziekteverzuim (14%), een actievere rol van
het ROC bij het werven van BPV-plaatsen (23% van de bedrijven) of minder bureau-
cratie bij bestaande subsidiemaatregelen (29% van de bedrijven). Uit de interviews
kwam daarentegen naar voren dat het meeste heil verwacht werd van een subsidie-
ring van de begeleiders van de leerlingen en in veel minder mate van een vergoeding
van de loonkosten.
Tussen de in het onderzoek betrokken sectoren bestaan er in dit opzicht een aantal
duidelijke verschillen. Zorg- en welzijnsinstellingen verwachten veel minder heil dan
bedrijven in de andere sectoren van een loonkostensubsidie of een versoepeling van
het ontslagrecht. In de Bouw en de Techniek wordt daarentegen wel verwacht dat
deze beide maatregelen bedrijven zal stimuleren om meer BBL-leerlingen in dienst te
nemen, terwijl men relatief veel minder ziet in een actievere rol van het ROC. Bouw-
bedrijven verwachten niet dat het compenseren van het verzuim een stimulerende
werking zal uitgaan. Bedrijven in de sector Techniek pleiten verder vooral voor sub-
sidiering van de begeleiding en minder bureaucratie bij de uitvoering van de be-
staande stimuleringsmaatregelen. Vergeleken met de andere sectoren pleiten bedrij-
ven in de sector Handel vooral voor een actievere rol van het ROC.
38 Evaluatie no-riskpolis
Tabel 4.6 Gewenste stimuleringsmaatregelen12 voor uitbreiding aantal
BBL- leerlingen per sector
Handel Zorg en Bouw Techniek Totaal
Welzijn
Maatregel:
-loonkostensubsidie 60% 47% 61% 77% 56%
-versoepeling ontslagrecht 28% 13% 35% 42% 24%
-subsidiering begeleiding 30% 40% 43% 58% 37%
-betere aansluiting onderwijs 39% 27% 35% 38% 34%
-compensatie verzuim 16% 14% 4% 15% 14%
-actievere rol ROC 36% 16% 4% 8% 23%
-minder bureaucratie 32% 25% 26% 42% 29%
Aantal bedrijven (n=) 142 128 23 26 319
Bij 21% van de bedrijven bestaan er plannen om het aantal BPV-plaatsen in de na-
bije toekomst uit te breiden. In de controle gemeenten is dat wat vaker het geval dan
in de experimentele gemeenten. Verder blijken met name bij de grote bedrijven en bij
bedrijven in de sectoren Bouw en de Techniek plannen te bestaan om in de nabije
toekomst over te gaan tot een uitbreiding van het aantal BPV-plaatsen.
4.10 No-risk polis
Alle bedrijven en instellingen binnen de experimentele gemeenten die gebruik maken
van de no-risk polis zijn in het kader van de telefonische interviews reeds benaderd
en zijn daarom niet opnieuw benaderd bij de webenquête.
Van de leerbedrijven in de experimentele gemeenten die zich niet aangemeld heb-
ben voor de no-risk polis zegt 40% niet op de hoogte te zijn van het bestaan van de
polis. Andere redenen zijn dat men geen gebruik maakt van de no-risk polis omdat
men geen BPV-plaatsen voor leerlingen op niveau 1 of 2 heeft (37% van de bedrij-
ven), er geen of nauwelijks sprake is van verzuim bij de leerlingen (10% van de be-
drijven), de administratieve rompslomp (8%) of omdat men zelf in de leerlingen inves-
teert (3%).
Ook uit de interviews bleek reeds dat veel bedrijven in de experimentele gemeenten
niet op de hoogte zeiden te zijn van het bestaan van de no-risk polis. Daarnaast was
de no-risk polis voor veel bedrijven niet van toepassing omdat men geen BBL-
leerlingen op niveau 1 of 2 in dienst had.
In tabel 4.7 zijn de redenen voor het niet gebruik van de no-risk polis per sector
weergegeven. Daaruit valt af te lezen dat met name bouwbedrijven niet op de hoogte
zijn van het bestaan van de no-risk polis. Daarnaast is het geringe verzuim onder
BBL-leerlingen reden om geen gebruik te maken van de polis. In de andere sectoren
is naast de onbekendheid met de no-risk polis ook het niet beschikken over BPV-
plaatsen voor BBL-leerlingen op niveau 1 en 2 reden om zich niet aan te melden
voor deelname aan de polis.
12 De percentages sommeren tot meer dan 100% omdat meerdere antwoorden mogelijk zijn.
IVA beleidsonderzoek en advies 39
Tabel 4.7 Reden13 waarom bedrijven in de experimentele gemeenten geen
gebruik maken van de no-risk polis per sector
Handel Zorg en Bouw Techniek Totaal
Welzijn
Reden:
-no-risk polis onbekend 40% 33% 65% 42% 40%
-geen BPV-plaatsen 40% 42% 12% 33% 37%
-geen of nauwelijks verzuim 9% 5% 29% 17% 10%
-administratieve rompslomp 7% 9% 12% 0% 8%
-eigen investering 0% 5% 0% 8% 3%
-onbekend 26% 17% 6% 25% 19%
Aantal bedrijven (n=) 43 66 17 12 138
13 De percentages sommeren tot meer dan 100% omdat meerdere antwoorden mogelijk zijn.
IVA beleidsonderzoek en advies 41
5 Conclusies en aanbevelingen
In dit hoofdstuk zullen we allereerst enkele conclusies trekken op basis van de be-
schreven resultaten. In de volgorde waarin de conclusies staan vermeld is geen
prioritering aangebracht. Op basis van deze conclusies geven wij enkele aanbevelin-
gen over de wijze waarop de participatie van jongeren in bedrijven vergroot zou kun-
nen worden en over de no-risk.
5.1 Conclusies
In veel bedrijven wordt een sollicitatiegesprek met de leerling gevoerd, voordat men
deze aanneemt. Leerlingen zijn niet altijd goed voorbereid op een dergelijk gesprek,
omdat ze niet hebben geleerd om te solliciteren. Volgens docenten hebben de leer-
lingen een heel ander beeld bij het solliciteren. Uit onder ander de gesprekken met
de werkgeversorganisaties, blijkt dat er sprake is van een cultuurkloof tussen de leer-
ling en de vertegenwoordiger van het erkend leerbedrijf. Het bedrijf ervaart het ge-
drag van de leerling tijdens de sollicitatie als ongeïnteresseerd, terwijl de leerling wel
gemotiveerd en geïnteresseerd is, maar een afwachtende houding aanneemt. Verder
geven bedrijven aan eerder leerlingen aan te nemen als het ontslagrecht versoepeld
zou worden. Dit laatste is vreemd, omdat de meeste leerlingen een maximaal con-
tract hebben van twee jaar (maximale duur van de opleiding namelijk twee jaar voor
een BBL twee niveau opleiding). Daar komt nog bij dat het altijd mogelijk is dat de
leerling bij disfunctioneren overgeplaatst kan worden naar een ander erkend leerbe-
drijf. Deze overplaatsing kan ook op verzoek van de leerling gebeuren.
Veel van de onderzochte bedrijven geven aan dat zij vinden dat de kwaliteit van de
leerling niet aansluit bij wat het bedrijf vraagt. Er is volgens deze bedrijven sprake
van een "aansluitingsgat". Dit signaal wordt vaker afgegeven, maar de vraag is of het
terecht is. Wij hebben het vermoeden dat bedrijven eigenlijk de voorkeur geven aan
leerlingen die honderd procent inzetbaar zijn. De opleiding die de leerlingen volgen,
biedt een basis, maar zal nooit volledig aansluiten bij bedrijfsspecifieke wensen. Be-
drijfsgebonden kennis dienen de leerlingen ter plekke aan te leren met ondersteuning
van de praktijkbegeleider. De hele opzet van de BeroepsBegeleidende Leerweg
(BBL) is hier immers op gebaseerd. Uit gesprekken met docenten zijn signalen ver-
nomen waarbij de opleider met achterhaalde lesmaterialen werkt zoals bijvoorbeeld
kassa's die nergens meer in gebruik zijn. De leerlingen ondervinden daardoor geen
aansluiting met wat er in de praktijk gebruikt wordt aan moderne kassa's. Ten aan-
zien van de competentieprofielen wordt opgemerkt dat deze worden vastgesteld door
de paritaire commissies. In deze commissies is het scholen- en bedrijvenveld verte-
genwoordigd. De verwachting is dat binnen deze commissies sprake is van kennis-
deling (praktijk versus onderwijs) waardoor in ieder geval de vastgestelde competen-
tieprofielen correct aansluiten bij de dagelijkse praktijk.
42 Evaluatie no-riskpolis
Iets meer dan de helft van de erkende leerbedrijven constateert dat veel leerlingen
stoppen met de opleiding omdat na verloop van tijd blijkt, dat men de verkeerde stu-
diekeuze gemaakt heeft. Volgens de onderzochte leerbedrijven is overigens de be-
langrijkste reden om te stoppen met de opleiding het gebrek aan motivatie. Verkeer-
de studiekeuze kan het gevolg zijn van bijvoorbeeld onjuiste of onvolledige voorlich-
ting tijdens de overstap van VMBO naar het MBO. Vaak vervullen ouders van
VMBO-leerlingen (vierdejaars) een belangrijke rol in de keuze voor een MBO-
opleiding. Daar komt nog bij dat de VMBO-leerlingen in mei gereed zijn met hun op-
leiding en dan een periode van drie maanden moeten overbruggen voordat ze kun-
nen starten met de MBO-opleiding. Van belang is dat de leerling goed wordt begeleid
tijdens de keuze van de vervolgopleiding. Hier ligt een taak weggelegd voor de de-
canen van zowel het VMBO als het MBO. Een beroepskeuzetest kan meer houvast
bieden bij het kiezen van een MBO-opleiding.
Zoals eerder al aangeven is de belangrijkste reden waarom leerlingen stoppen met
de opleiding het gebrek aan motivatie (althans vanuit de ogen van de leerbedrijven).
Gebrek aan motivatie kan allerlei oorzaken hebben zoals een verkeerde studiekeuze,
onprettige werksfeer, niet-interessant werk, problemen in de privésfeer, etc. De ne-
gatieve ervaringen van bedrijven met ongemotiveerde leerlingen is ook van invloed
op de bereidwilligheid van deze bedrijven om jongeren aan te nemen.
Het begrip motivatie valt in drie dimensies uiteen:
1. Gebrek aan motivatie van de leerling tijdens het sollicitatiegesprek. Dit uit zich in
een slechte voorbereiding, ongeïnteresseerd zijn en een lusteloze opstelling met
als resultaat dat de jongere niet wordt aangenomen. Hierover is eerder reeds
gewezen op het bestaan van een cultuurkloof, die niet onderschat moet worden.
2. Gebrek aan motivatie van de leerling tijdens het werken. Dit gebrek aan motiva-
tie uit zich in niet op tijd komen of geheel niet komen opdagen, ziek melden en
onvoldoende sociale vaardigheden. Dit resulteert er vervolgens in dat het bedrijf
minder welwillend tegenover het aannemen van jongeren staat. Het gevolg hier-
van is wel dat jongeren die wel gemotiveerd zijn, door het gedrag van anderen,
er niet in slagen om een BPV-plaats te bemachtigen en een startkwalificatie te
halen.
3. Gebrek aan motivatie bij de leerling als gevolg van bijvoorbeeld onprettige werk-
sfeer, oninteressant werk, etc. Daardoor stopt de leerling met de opleiding.
Duidelijk is geworden dat niet het verzuim de reden is waarom bedrijven geen jonge-
ren aannemen en een afzonderlijke regeling als de no-risk draagt dan ook niet bij
aan het wegnemen van drempels bij het aannemen van jongeren. De motivatiecom-
ponent speelt in bijna alle gevallen parten. Overigens is het grootste gedeelte van de
leerlingen dagelijks gemotiveerd aan het werk tot tevredenheid van de bedrijven.
IVA beleidsonderzoek en advies 43
Veel (kleine) bedrijven geven aan dat zij weinig gebruik maken van subsidies en dus
ook niet van de no-risk. Dit gegeven is overigens al langer bekend. Er zijn drie reden
te benoemen waarom (kleine) bedrijven geen gebruik maken van de subsidies waar-
onder de no-risk:
1 Onbekendheid met de verschillende subsidies. Wanneer specifiek wordt inge-
zoomd op de wijze waarop gecommuniceerd is over de no-risk, dan blijkt dat
veel gemeenten gebruik maken van standaard middelen. Te denken valt aan
weekkranten, brochures, direct-mails en Internet. De vraag die gesteld kan wor-
den is of dit de meest doeltreffende middelen zijn om kleine bedrijven op de
hoogte te stellen van de no-risk. Rechtstreeks communicatie naar accountants-
kantoren zou meer effect kunnen hebben. Deze kantoren kunnen dan hun cliën-
ten erop wijze dat een no-risk polis bestaat en deze polis eventueel voor de be-
drijven aanvragen. Dit komt ook naar voren uit de gesprekken met de werkge-
versorganisaties. Zij pleiten er dan ook voor om te starten met een goede inven-
tarisatie van de subsidies die betrekking hebben op jongeren.
2 De administratieve last die het aanvragen van de no-risk met zich meebrengt.
Een aantal gemeenten heeft gekozen voor het onderbrengen van de no-risk bij
verzekeringsagenten. Indien een bedrijf in aanmerking wil komen voor een polis
dan dient deze een aanvraagformulier van de verzekeringsagent in te vullen. Na
accordering betaalt de gemeente het polisbedrag aan het erkend leerbedrijf en
dit bedrijf betaalt dan vervolgens de verzekeringsagent. Indien het bedrijf de ver-
zuimkosten wil declareren, dient daarvoor een declaratieformulier te worden in-
gevuld. Al met al betekent dit voor kleine bedrijven een redelijke arbeidsintensie-
ve inspanning, zeker omdat er vaak sprake is van één leerling.
3 De diversiteit aan regelingen die separaat aangevraagd moeten worden. Dit cre-
eert een afbreukrisico, omdat de administratieve last toeneemt. Bedrijven geven
de voorkeur aan één loket waar alle regelingen in een keer aangevraagd kunnen
worden. Dit onderschrijven de werkgeversorganisaties. Een intermediaire orga-
nisatie dient niet alleen een loketgedachte uit te voeren maar ook een brugfunc-
tie te vervullen tussen de school, praktijkbegeleider en de leerling.
Grotere bedrijven hebben doorgaans gespecialiseerde afdelingen die zich bezighou-
den met het aanvragen van subsidies. Het loont ook om hiervoor medewerkers spe-
cifiek in te zetten, omdat deze bedrijven veel leerlingen in dienst hebben. Grootscha-
ligheid vormt hiervoor het credo.
Uit de interviews met leerbedrijven en beide webenquêtes blijkt dat leerlingbegelei-
ding vanuit de ROC's voorkomt, maar door bedrijven als wisselend wordt ervaren.
Ook de rol van de kenniscentra (KBB) bij de leerbedrijven is onbekend. De verwach-
ting van begeleiding en ondersteuning van ROC's en kenniscentra kan wel eens op
verkeerde of onjuiste informatie zijn gebaseerd. Zo heeft het kenniscentrum als wet-
telijke taak het erkennen van de leerbedrijven en het ondersteunen van de praktijkop-
leider. ROC's zijn verantwoordelijk voor het begeleiden van de leerling.
Het gebruik van de no-risk is beperkt gebleven. Zoals al eerder vermeld speelt ver-
zuim onder jongeren nauwelijks een rol in de perceptie van de leerbedrijven. Daarbij
komt dat de verzekeringsmaatschappijen waarbij de polis is ondergebracht een aan-
44 Evaluatie no-riskpolis
tal wachtdagen hanteren voordat tot uitkering wordt overgegaan. Uit het onderzoek is
ook naar voren gekomen dat het verzuim van jongeren in slechts een klein aantal
gevallen hoger uitvalt dan die van de zittende werknemers. Hierdoor is er geen aan-
leiding om een no-risk polis af te sluiten om zodoende de verletkosten van de jonge-
ren tijdens de verzuimperiode financieel in te dekken. Werkgevers geven daarente-
gen wel aan dat de no-risk een onderdeel zou kunnen vormen van een cocktail aan
regelingen die via één loket worden aangeboden aan de bedrijven. Deze cocktail kan
per sector anders worden ingevuld.
5.2 Aanbevelingen
Allereerst willen aanbevelen de no-risk polis niet als afzonderlijke regeling voort te
zetten, omdat deze geen effect heeft op het aannemen van jongeren. De verschillen-
de uitgevoerde onderzoeken gedurende 2006-2007 hebben hierover voldoende in-
formatie opgeleverd. We zien wel mogelijkheden om de no-risk op te nemen in een
cocktail van regelingen die bijvoorbeeld per sector kunnen worden ingevuld (maat-
werk). Wij denken dan aan het opzetten van een experiment voor enkele sectoren. In
deze cocktail kunnen de volgende regelingen worden opgenomen:
· Loonkostensubsidie (WVA of volledige loonkosten);
· Loonkostensubsidie voor praktijkbegeleider;
· Schoolkostensubsidie;
· No-risk polis (als extra steun in de rug om het eventuele verzuim risico in te
dekken, maar geen wachtdagen in polis);
· Kosten voor externe begeleiding van de jongere;
· Kosten voor administratie extern en niet bij gemeenten.
Om de effecten van een cocktail te kunnen vaststellen willen wij aanbevelen om te
gaan werken met enkele controle sectoren. We hebben in ons onderzoek niet kun-
nen vaststellen of een cocktail aan (subsidie)regelingen een positieve bijdrage heeft
op het aannemen van jongeren (BBL-ers), omdat dit geen onderdeel was van de on-
derzoeksdoelstelling. In het experiment dient de accountant14 een belangrijke rol te
gaan vervullen, wellicht in de rol van de intermediaire organisatie (één loket). Geke-
ken moet worden of sommige regelingen in de vorm van een fiscale aftrek opgezet
kunnen worden. Verder is van belang dat er een goede monitoring plaatsvindt van
het gebruik van de cocktail bijvoorbeeld in termen van kwaliteit van het erkend leer-
bedrijf, voortijdige uitval van leerlingen, etc. Het moet voor bedrijven wel makkelijker
worden om gebruik te maken van regelingen en daardoor meer jongeren aan te ne-
men, maar zij dienen dan ook extra inspanningen te gaan verrichten zoals het goed
begeleiden van de leerling door de praktijkopleider. Immers voor deze begeleiding
wordt dan een (gedeeltelijke) financiële bijdrage ontvangen.
Daarnaast zien wij mogelijkheden om de participatie van jongeren (BBL-ers) in be-
drijven verder te vergroten door onderstaande aanbevelingen uit te gaan voeren:
14 Gedacht kan ook worden aan het inschakelen van de beroepsverenigingen zoals Novaa en Nivra.
IVA beleidsonderzoek en advies 45
· De cultuurkloof tussen jongeren en leerbedrijf moet inzichtelijk gemaakt worden.
Wij denken hierbij aan het inventarisaren waar de kloof uit bestaat op basis van
enkele casussen. Verder is het interessant om op zoek te gaan naar de best-
practices waarbij deze kloof op een eenvoudige wijze succesvol is aangepakt.
Deze informatie kan vervolgens worden vastgelegd een korte brochure of artikel-
reeks die wordt aangeboden aan de huisbladen van de werkgeversorganisaties.
Een alternatief hiervoor is om met beeldmateriaal te gaan werken. Het voordeel
hiervan is de directe herkenbaarheid door het visuele effect. Tevens is het aan
te bevelen om een facultatieve workshop te ontwikkelen voor leerbedrijven om te
oefenen de cultuurkloof te herkennen en er mee om te weten te gaan.
· Om het gebruik van subsidies voor het aannemen van jongeren te vergroten, is
het nodig dat er allereerst geïnventariseerd wordt welke subsidies er worden
aangeboden vanuit het Rijk en de gemeenten. Op basis van deze inventarisatie
kan dan bijvoorbeeld een brochure worden samengesteld en verspreid worden
onder de accountantsbureaus in Nederland.
· De onbekendheid met de rollen van de ROC en kenniscentra onder leerbedrij-
ven, kan verholpen worden door hierover de correcte informatie te verspreiden.
Wij denken hierbij aan een korte praktische brochure waarin beschreven staat
welke wettelijke taken de kenniscentra en ROC's hebben. Dit kan dan worden
aangevuld met enkele goede voorbeelden uit de praktijk. De verspreiding van
deze brochure kan via het COLO plaatsvinden, aangezien zij toegang hebben
tot de registers van erkende leerbedrijven.
· Indien er gedacht wordt over het opstellen en aanbieden van een subsidierege-
ling voor het vergroten van het aannemen van jongeren, willen wij aanbevelen
om ook het alternatief mee te nemen namelijk: een fiscale regeling. Een fiscale
regeling verkleint de administratieve handelingen voor de bedrijven. Ook is het
eenvoudig om via accountantsbureaus bekendheid te geven over een fiscale re-
geling. Zo vindt er op dit moment overleg plaatst tussen VWS en sociale part-
ners in de zorgsector over het verstrekken van vergoedingen voor het aanne-
men van stagiaires (MBO en HBO). Hierbij wordt ook gedacht aan een fiscale
regeling, waarbij wel aangetoond moet worden dat een stagiaire de volledige
stageperiode heeft uitgezeten.
· Een actieve begeleiding van de VMBO leerling in het maken van een goede stu-
diekeuze is onontbeerlijk. Hier ligt een prominente rol weggelegd voor de deca-
nen op de VMBO en MBO instellingen. Het ontwikkelen of aanbieden van een
beroepskeuzetest voor VMBO vierdejaars kan ook goed helpen om vroegtijdige
uitval op het MBO te voorkomen. Verder is het aan te bevelen de jongeren gedu-
rende de periode na het behalen van het VMBO-examen en de start van de
MBO-opleiding sterk te binden. Te denken valt aan bijvoorbeeld het aanbieden
van stagemogelijkheden tijdens een bepaalde periode in de zomermaanden bij
erkende leerbedrijven. Let wel: de vakantieperiode dient ook gebruikt te worden
voor het ontspannen, maar wij denken dat het stage lopen bij een erkend leer-
bedrijf in de sector waar men graag straks een BBL-opleiding wil gaan volgen,
46 Evaluatie no-riskpolis
een positief effect heeft en daardoor de kans op voortijdige schooluitval ver-
kleint. Ook zouden de jongeren in deze periode getraind kunnen worden in het
schrijven van een sollicitatiebrief en het voeren van een sollicitatiegesprek. Het
kenniscentrum transport en logistiek (VTL) neemt zelf leerlingen in dienst en de-
tacheert deze leerlingen vervolgens bij de leerbedrijven. Gedurende de zomer-
maanden worden leerlingen (indien zij dit wensen) voorgedetacheerd. Deze leer-
lingen maken dan kennis met de wereld van transport en logistiek en ontvangen
voor de werkzaamheden salaris. De kans dat de leerlingen uitvallen of niet ko-
men opdagen voor de BBL-opleiding vanaf september is hierdoor marginaal ge-
worden.
IVA beleidsonderzoek en advies 47
Bijlagen
IVA beleidsonderzoek en advies 49
Bijlage 1
Vragenlijst Pilot naar ervaringen van bedrijven met
BBL-leerlingen niveau 1 en 2
50 Evaluatie no-riskpolis
1. Wat is uw functie?
opleidingscoördinator
begeleider
praktijkopleider
mentor
P&O-functionaris
Directeur, eigenaar
filiaalmanager
anders, nl.
2. In welke regio is uw bedrijf/instelling gevestigd?
Arnhem
Leiden
Haarlem
Maastricht
Nijmegen
Tilburg
3. In welke sector is uw bedrijf/instelling werkzaam?
Handel
Zorg en Welzijn
Bouw
Techniek
4. Hoeveel personen zijn bij uw bedrijf/instelling werkzaam?
1-10 werknemers
11-100 werknemers
> 100 werknemers
4a. Hoeveel fte('s) betreft het? ....
IVA beleidsonderzoek en advies 51
5. Hoeveel jaar is uw bedrijf/instelling reeds erkend als leerbedrijf?
1 jaar
2 jaar
3 jaar
4 jaar
5 10 jaar
> 10 jaar
6. Wat was voor uw bedrijf/instelling de reden om leerbedrijf te worden? Meerdere ant-
woorden mogelijk!
jongeren een kans te bieden
personeel te selecteren en te werven
jongeren in het bedrijf op te leiden
de innovatie van het bedrijf
extra menskracht te krijgen
lagere loonkosten
maatschappelijk belang.
anders, nl...............
7. Hoeveel leerlingen die de Beroepsbegeleidende Leerweg (BBL) volgen op niveau 1
of 2 waren in februari 2006 in dienst bij uw bedrijf/instelling?
Aantal leerlingen: ....
8. Hoeveel leerlingen die de Beroepsbegeleidende Leerweg (BBL) volgen op niveau 1
of 2 heeft u op dit moment in dienst?
Aantal leerlingen: .........
0 leerlingen vraag 12
9. Indien u op dit moment meer BBL-leerlingen op niveau 1 of 2 in dienst heeft dan in
februari van dit jaar wat is (zijn) de reden(en) dat het aantal beroepspraktijkvormings-
plaatsen is uitgebreid? Meerdere antwoorden mogelijk!
meer werk voorhanden
meer tijd om jongeren te begeleiden
gunstiger bedrijfssituatie
meer aanmeldingen
goede ervaringen met leerlingen
goede begeleiding vanuit ROC
deelname no-risk polis
52 Evaluatie no-riskpolis
subsidiemaatregelen
anders, nl.
10. Heeft deze uitbreiding gevolgen gehad voor het aantal beschikbare stage- of werk-
ervaringsplaatsen voor andere BBL- of BOL-leerlingen?
nee vraag 13
ja, minder plaatsen voor BBL-leerlingen op niveau 3 en 4 vraag 13
ja, minder stageplaatsen voor BOL-leerlingen vraag 13
11. Indien u op dit moment evenveel of minder BBL-leerlingen op niveau 1 of 2 in dienst
heeft dan in februari van dit jaar wat is (zijn) de reden(en) dat het aantal beroepsprak-
tijkvormingsplaatsen gelijk is gebleven of is afgenomen? Meerdere antwoorden mo-
gelijk!
niet meer werk voorhanden
onvoldoende tijd om meer leerlingen te begeleiden
ongunstiger bedrijfssituatie
minder aanmeldingen leerlingen
slechte ervaringen, motivatie leerlingen
verzuim/absentie leerlingen
onvoldoende begeleiding vanuit ROC
te duur
anders, nl.
GA NAAR VRAAG 13
Vraag 12 alleen invullen als het antwoord op vraag 8 = 0 (nul).
12. Indien u op dit moment geen BBL-leerlingen op niveau 1 of 2 in dienst heeft kunt u
aangeven wat de reden(en) is (zijn) dat u geen beroepspraktijkvormingsplaatsen be-
schikbaar heeft? Meerdere antwoorden mogelijk!
geen werk voorhanden
geen tijd om leerlingen te begeleiden
gebrek aan begeleiding ROC
werk sluit niet aan bij opleidingsniveau leerlingen
bedrijfssituatie (reorganisatie, bedrijfsresultaat)
geen aanmeldingen leerlingen
verzuim/absentie leerlingen
slechte ervaringen, motivatie leerlingen
slechte beheersing Nederlandse taal leerlingen
te duur
anders, nl.
IVA beleidsonderzoek en advies 53
13. Hoe komen leerlingen bij uw bedrijf terecht? Meerdere antwoorden mogelijk
via directe doorverwijzing ROC
via lijst Kenniscentrum
na raadpleging lijst van leerbedrijven op ROC
leerlingen melden zich zelf aan
via personeelsleden
via actieve externe werving (advertentie etc.)
via samenwerkingsverband of inleenorganisatie
anders, nl.
14. Wordt met de BBL-leerlingen op niveau 1 of 2 voorafgaand aan de in dienstneming
een sollicitatiegesprek gevoerd?
nee vraag 17
ja
15. Komt het wel eens voor dat BBL-leerlingen naar aanleiding van dit gesprek niet in
dienst worden genomen?
nee vraag 17
ja
16. Wat is (zijn) de belangrijkste reden(en) waarom leerlingen worden afgewezen? Meer-
dere antwoorden mogelijk.
gebrek aan motivatie jongere
slechte beheersing Nederlandse taal
onvoldoende capaciteiten
opleiding sluit niet aan bij wat wij vragen
slechte presentatie jongere
verzuimen vaker
anders, nl.
17. Zou het ROC volgens u een actievere rol moeten vervullen bij het zoeken van een
leerbedrijf oor BBL-leerlingen?
v
ja
neevraag 19
weet nietvraag 19
54 Evaluatie no-riskpolis
18. In welk opzicht zou het ROC volgens u actiever moeten zijn bij het zoeken van een
leerbedrijf voor BBL-leerlingen? Meerdere antwoorden mogelijk!
intern voldoende praktijkvormingsplaatsen creëren
extern voldoende praktijkvormingsplaatsen creëren
leerlingen doorverwijzen naar leerbedrijf
leerlingen trainen in het voeren van een sollicitatiegesprek
leerlingen begeleiden bij sollicitatie
anders, nl.
19. Zou het Kenniscentrum volgens u een actievere rol moeten vervullen bij het vinden
van een leerbedrijf voor BBL-leerlingen?
ja
neevraag 21
weet nietvraag 21
20. In welk opzicht zou het Kenniscentrum volgens u actiever moeten zijn bij het vinden
van een leerbedrijf voor BBL-leerlingen? Meerdere antwoorden mogelijk!
werven van voldoende leerbedrijven
leerbedrijven informeren over subsidiemaatregelen
leerlingen begeleiden bij het vinden van een leerbedrijf
leerbedrijven ondersteunen bij het vinden van BBL-leerlingen
anders, nl.
KWALITEIT LEERLINGEN
21. Wat vindt u van de kwaliteit van de BBL-leerlingen?
voldoende kwaliteit
wisselende kwaliteit
onvoldoende kwaliteit
22. Sluit de kwaliteit van de BBL-leerlingen aan bij wat u er van verwacht?
ja24
nee
23. In welk opzicht sluit de kwaliteit van de BBL-leerlingen niet aan?
onvoldoende sociale vaardigheden
onvoldoende beheersing Nederlandse taal
IVA beleidsonderzoek en advies 55
onvoldoende vakkennis/vaardigheden
verzuimen veel/vaker
anders, nl.
24. Wat vindt u van de motivatie van de BBL-leerlingen?
voldoende gemotiveerd
wisselende motivatie
onvoldoende gemotiveerd
BEGELEIDING LEERLINGEN
25. Worden de BBL-leerlingen op het werk begeleid?
ja
nee27
26. Is er sprake van een vaste begeleider?
ja
nee
27. Is het ROC ook actief betrokken bij de begeleiding op het werk van de BBL-
leerlingen?
ja
nee
28. Zou het ROC volgens u een actievere rol moeten spelen bij de begeleiding van de
BBL-leerlingen op het werk?
ja
nee
29. In welk opzicht zou het ROC volgens u actiever moeten zijn bij het begeleiden van de
BBL-leerlingen op het werk? Meerdere antwoorden mogelijk!
vaker bezoek op de werkplek
meer overleg met praktijkbegeleider
anders, nl.
56 Evaluatie no-riskpolis
VERZUIM VAN LEERLINGEN
30. Wordt het verzuim van BBL-leerlingen geregistreerd en zo ja, gebeurt dat op dezelfde
wijze als bij het vaste personeel?
nee, verzuim BBL-leerlingen wordt niet geregistreerd
ja, verzuim leerlingen wordt op dezelfde wijze geregistreerd als voor vaste
personeel
ja, verzuim leerlingen wordt afzonderlijk geregistreerd
31. Gelden voor jongeren die een beroepspraktijkplaats bezetten dezelfde verzuimregels
en verzuimbegeleiding als voor reguliere werknemers?
ja, dezelfde regels
nee, andere regels, nl.
32. Hoe hoogt ligt het verzuimcijfer bij uw bedrijf/instelling?
0-1%
1-2%
2-3%
3-4%
4-5%
5-6%
6-7%
7-8%
8-9%
10-14%
15% of hoger
33. Ligt het verzuimcijfer bij BBL-leerlingen lager, hoger of op hetzelfde niveau als bij het
vaste personeel?
lager
even hoog
hoger
niet bekend
34. Wordt het verzuim van de BBL-leerlingen door uw bedrijf/instelling doorgegeven
aan het ROC?
nee
ja, alleen frequent verzuim of langdurig verzuim
ja, verzuim altijd doorgegeven aan ROC
IVA beleidsonderzoek en advies 57
35. Wordt u door het ROC geïnformeerd over de absentie van de BBL-leerlingen tijdens de
opleiding?
nee
ja
TUSSENTIJDS STOPPEN LEERLING
36. Komt het voor dat een BBL-leerling tussentijds stopt met werken?
neevraag 38
ja
37. Wat zijn de belangrijkste redenen waarom BBL-leerlingen tussentijds stoppen met
werken? Meerdere antwoorden mogelijk.
gebrek aan motivatie
onvoldoende capaciteiten
verkeerde beroepskeuze
combinatie leren en werken te belastend
ontslag
verzuimen veel en daardoor ontslag
anders, nl.
UITSTROOM LEERLINGEN
38. Neemt u BBL-leerlingen in dienst nadat zij de opleiding succesvol hebben afgerond?
ja, mits er vacatures zijnvraag 40
ja, altijdvraag 40
nee
39. Waarom worden deze leerlingen niet in dienst genomen? Meerdere antwoorden
mogelijk!
geen werk voorhanden
bedrijfssituatie (reorganisatie, bedrijfsresultaat)
verzuim/absentie leerlingen
slechte ervaringen, motivatie leerlingen
slechte beheersing Nederlandse taal leerlingen
te duur
anders, nl.
58 Evaluatie no-riskpolis
40. Neemt u ook leerlingen in dienst die de opleiding voortijdig hebben beëindigd?
nee
ja
MAATREGELEN VOOR WERVING
41. Maakt u gebruik van subsidiemaatregelen die de overheid aanbiedt om de aanname
van leerlingen in uw bedrijf te stimuleren?
nee43
ja
42. Van welke van de onderstaande subsidiemaatregelen maakt uw bedrijf/instelling ge-
bruik? Meerdere antwoorden mogelijk.
fiscale korting voor werkgevers in het kader van de Wet Vermindering Af-
dracht: WVA-korting
financiële compensatie voor ziekteverzuim (no-risk polis)
anders, nl
43. Wat is de reden dat uw bedrijf/instelling geen gebruik maakt van dergelijke regelingen?
Meerdere antwoorden mogelijk.
niet bekend met bestaan subsidiemaatregelen
geen behoefte aan subsidiemaatregelen
anders, nl.
44. Welke maatregelen zou de overheid moeten nemen om ervoor te zorgen dat uw
bedrijf meer beroepspraktijkvormingsplaatsen voor BBL-leerlingen op niveau 1 en 2 be-
schikbaar zal stellen? Meerdere antwoorden mogelijk.
loonkostensubsidie
versoepeling ontslagrecht
subsidiering begeleiders leerbedrijf
betere aansluiting onderwijs en werk
financiële compensatie voor ziekteverzuim
ROC actievere rol laten spelen bij werving BPV-plaatsen
minder bureaucratische regels bij bestaande subsidiemaatregelen
anders, nl
45. Bestaan er binnen uw bedrijf plannen om het aantal BPV-plaatsen in de nabije toe-
komst uit te breiden?
ja
IVA beleidsonderzoek en advies 59
nee
weet niet
Indien uw bedrijf/instelling gevestigd is in de regio's Maastricht, Tilburg of Leiden bent u nu
gekomen aan het einde van de vragenlijst. Voor de bedrijven/instellingen in de andere re-
gio's zijn ook de volgende vragen van toepassing.
46. Om de kansen op een beroepspraktijkvormingsplaats (BPV-plaats) voor jongeren tot 23
jaar die nog geen startkwalificatie hebben en een BBL-traject volgen te vergroten heeft
het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in maart jl. de no-risk polis in het
leven geroepen. Met deze no-risk polis kunnen werkgevers gecompenseerd worden
voor de kosten van deze jongeren wanneer deze verzuimen wegens ziekte. Erkende
leerbedrijven konden zich tot 1 oktober 2006 bij de gemeenten aanmelden om gebruik
te maken van deze no-risk polis.
Maak uw bedrijf/instelling gebruik van de no-risk polis?
neevraag 47
ja
47. Wat is de reden dat uw bedrijf/instelling geen gebruik maakt van de no-risk polis?
Meerdere antwoorden mogelijk.
geen BPV-plaatsen voor jongeren
geen of nauwelijks verzuim BBL-jongeren
teveel administratieve rompslomp
eigen investering
onbekend met bestaan no-risk polis
anders, nl.
Hiermee bent u aan het eind gekomen van de vragenlijst. Hartelijk dank voor uw medewer-
king.
60 Evaluatie no-riskpolis
Bijlage 2
Interviewprotocol Gemeenten Evaluatie No-risk po-
lis
IVA beleidsonderzoek en advies 61
Datum gesprek: .........................................................................
Gemeente: ................................................................................
Adres:.......................................................................................
Plaats: .....................................................................................
Telefoonnummer: ........................................................................
Naam respondent:.......................................................................
Functie: ....................................................................................
Afdeling: ...................................................................................
INTRODUCTIE
Toelichting onderzoek
Startfase
Sinds wanneer bent u betrokken bij het uitzetten van de no-risk polis in uw gemeen-
te?
Bent u binnen de gemeente als enige belast met het uitzetten van de no-risk polis?
Zo nee, welke en hoeveel andere personen zijn hierbij ook betrokken?
Vond u dat u voldoende geïnformeerd was over de toepassing en het doel van de
no-risk polis?
Activiteiten
Heeft u vooraf plannen gemaakt hoe u de no-risk polis onder de aandacht van de
leerbedrijven zou gaan brengen?
Welke activiteiten heeft u (de gemeente) ontplooid om de no-risk polis bij leerbedrij-
ven onder de aandacht te brengen?
radiospotje
schriftelijke mailing bedrijven
uitbrengen persbericht
uitbrengen folder
website gemeente
publiciteit regionaal/lokaal dagblad
publiciteit HAH-bladen
anders, nl. ..........................................................................................................
62 Evaluatie no-riskpolis
Heeft u veel reacties van bedrijven gekregen n.a.v. deze activiteiten?
Zo ja, wat was de aard van deze reacties?
Zo nee, heeft u nog bepaalde andere activiteiten ondernomen toen reacties uitble-
ven?
Heeft u leerbedrijven zelf ook actief benaderd met informatie over de no-risk polis?
Hoe reageerden de bedrijven doorgaans op deze benadering?
Intermediair(s)
Heeft u gebruik gemaakt van intermediair(s) bijvoorbeeld verzekeringsmaatschappij
om de no-risk polis uit te zetten bij leerbedrijven?
Zo ja, welke instanties/personen waren dat?
Wat was voor u reden om intermediair(s) in te schakelen?
Onder welke condities (bijv. no cure no pay) is het uitzetten van de no-risk polis on-
dergebracht bij deze intermediair(s)?
Worden door de verzekeringsmaatschappij ook wachtdagen gehanteerd?
Wie verzorgt de verzuimbegeleiding?
Wat gebeurt er wanneer dergelijke polissen uiteindelijk niet worden afgenomen door
leerbedrijven?
Afgenomen polissen
Was er een soort van helpdesk bij de gemeente waar bedrijven nadere informatie
konden opvragen of vragen konden stellen?
Hoeveel no-risk polissen zijn uiteindelijk afgesloten?
Kunt u aangeven wat de belangrijkste redenen waren waarom bedrijven geen ge-
bruik wilden maken van de no-risk polis? (meerdere antwoorden mogelijk)
geen werk voorhanden
geen tijd om jongere te begeleiden
gebrek aan begeleiding ROC
werk sluit niet aan bij opleidingsniveau jongere
bedrijfssituatie (reorganisatie, bedrijfsresultaat)
geen aanmeldingen jongeren
weinig verzuim/absentie jongeren
IVA beleidsonderzoek en advies 63
slechte ervaringen, motivatie jongeren
slechte beheersing Nederlandse taal jongeren
geen BVP-plaatsen voor jongeren
teveel administratieve rompslomp
eigen investering
te duur
anders, nl.
Kunt u aangeven wat de belangrijkste redenen waren waarom bedrijven wel gebruik
wilden maken van de no-risk polis? (meerdere antwoorden mogelijk)
voldoende werk voorhanden
meer tijd om jongeren te begeleiden
gunstiger bedrijfssituatie
meer aanmeldingen
goede ervaringen met leerlingen
goede begeleiding vanuit ROC
veel verzuim/absentie jongeren
anders, nl.
Is de no-risk polis volgens u een goede maatregelen vanuit de overheid om leerbe-
drijven te stimuleren om meer leerlingen zonder startkwalificatie in dienst te nemen?
Wat zijn volgens u goede maatregelen vanuit de overheid om leerbedrijven te stimu-
leren om meer leerlingen zonder startkwalificatie in dienst te nemen?
Overig
Heeft u zelf nog vragen of aanvullende opmerkingen die tijdens het interview nog niet
aan bod zijn gekomen?
64 Evaluatie no-riskpolis
Bijlage 3
Vragenlijst Ervaringen bedrijven met BBL-
leerlingen niveau 1 en 2
IVA beleidsonderzoek en advies 65
1. Wat is uw functie?
opleidingscoördinator
begeleider
praktijkopleider
mentor
P&O-functionaris
Directeur, eigenaar
filiaalmanager
anders, nl.
2. In welke regio is uw bedrijf/instelling gevestigd?
3. In welke sector is uw bedrijf/instelling werkzaam?
Handel
Zorg en Welzijn
Bouw
Techniek
Landbouw
Economisch-administratief
Grafisch/media
Horeca
Recreatie
Facilitaire dienstverlening
Uiterlijke verzorging
Textiel en confectie
Hout en meubel
Voeding en genotmiddelen
Carrosserie
Transport en logistiek
Anders, namelijk .......................
4. Hoeveel personen zijn bij uw bedrijf/instelling werkzaam?
66 Evaluatie no-riskpolis
1-10 werknemers
11-100 werknemers
> 100 werknemers
5. Hoeveel jaar is uw bedrijf/instelling reeds erkend als leerbedrijf?
minder dan 1 jaar
1 jaar
2 jaar
3 jaar
4 jaar
5 10 jaar
meer dan 10 jaar
6. Wat was voor uw bedrijf/instelling de reden om leerbedrijf te worden?
Meerdere antwoorden mogelijk!
jongeren een kans te bieden
personeel te selecteren en te werven
jongeren in het bedrijf op te leiden
de innovatie van het bedrijf
extra menskracht te krijgen
lagere loonkosten
maatschappelijk belang.
Anders, nl...............
7. Hoeveel leerlingen die de Beroepsbegeleidende Leerweg (BBL) volgen op ni-
veau 1 of 2 heeft u op dit moment in dienst?
Aantal leerlingen: ......... vraag 9
0 leerlingen vraag 8 en daarna naar vraag 40
8. U heeft aangegeven dat u op dit moment geen BBL-leerlingen op niveau 1 of
2 in dienst heeft, kunt u aangeven wat de reden(en) is (zijn) dat u geen be-
roepspraktijkvormingsplaatsen beschikbaar heeft? Meerdere antwoorden
mogelijk!
geen werk voorhanden
geen tijd om leerlingen te begeleiden
gebrek aan begeleiding ROC
werk sluit niet aan bij opleidingsniveau leerlingen
bedrijfssituatie (reorganisatie, bedrijfsresultaat)
geen aanmeldingen leerlingen
verzuim/absentie leerlingen
slechte ervaringen, motivatie leerlingen
IVA beleidsonderzoek en advies 67
slechte beheersing Nederlandse taal leerlingen
te duur
anders, nl.
9. Hoe komen leerlingen bij uw bedrijf terecht? Meerdere antwoorden mogelijk!
via directe doorverwijzing ROC
via lijst Kenniscentrum
na raadpleging lijst van leerbedrijven op ROC
leerlingen melden zich zelf aan
via personeelsleden
via actieve externe werving (advertentie etc.)
via samenwerkingsverband of inleenorganisatie
anders, nl.
10. Wordt met de BBL-leerlingen op niveau 1 of 2 voorafgaand aan de in dienst-
neming een sollicitatiegesprek gevoerd?
nee vraag 13
ja
11. Komt het wel eens voor dat BBL-leerlingen naar aanleiding van dit gesprek
niet in dienst worden genomen?
nee vraag 13
ja
12. Wat is (zijn) de belangrijkste reden(en) waarom leerlingen worden afgewe-
zen? Meerdere antwoorden mogelijk.
gebrek aan motivatie jongere
slechte beheersing Nederlandse taal
onvoldoende capaciteiten
opleiding sluit niet aan bij wat wij vragen
slechte presentatie jongere
anders, nl.
13. Zou het ROC volgens u een actievere rol moeten vervullen bij het zoeken van
een leerbedrijf voor BBL-leerlingen?
ja
neevraag 15
weet nietvraag 15
14. In welk opzicht zou het ROC volgens u actiever moeten zijn bij het zoeken
van een leerbedrijf voor BBL-leerlingen? Meerdere antwoorden mogelijk!
68 Evaluatie no-riskpolis
creëren voldoende praktijkvormingsplaatsen
leerlingen doorverwijzen naar leerbedrijf
leerlingen trainen in het voeren van een sollicitatiegesprek
leerlingen begeleiden bij sollicitatie
anders, nl.
15. Zou het Kenniscentrum volgens u een actievere rol moeten vervullen bij het
vinden van een leerbedrijf voor BBL-leerlingen?
ja
neevraag 17
weet nietvraag 17
16. In welk opzicht zou het Kenniscentrum volgens u actiever moeten zijn bij het
vinden van een leerbedrijf voor BBL-leerlingen? Meerdere antwoorden moge-
lijk!
werven van voldoende leerbedrijven
leerbedrijven informeren over subsidiemaatregelen
leerlingen begeleiden bij het vinden van een leerbedrijf
leerbedrijven ondersteunen bij het vinden van BBL-leerlingen
anders, nl.
KWALITEIT LEERLINGEN
17. Wat vindt u van de kwaliteit van de BBL-leerlingen?
voldoende kwaliteit
wisselende kwaliteit
onvoldoende kwaliteit
18. Sluit de kwaliteit van de BBL-leerlingen aan bij wat u er van verwacht?
ja20
nee
19. In welk opzicht sluit de kwaliteit van de BBL-leerlingen niet aan? Meerdere
antwoorden mogelijk!
onvoldoende sociale vaardigheden
onvoldoende beheersing Nederlandse taal
onvoldoende vakkennis/vaardigheden
anders, nl.
20. Wat vindt u van de motivatie van de BBL-leerlingen?
IVA beleidsonderzoek en advies 69
voldoende gemotiveerd
wisselende motivatie
onvoldoende gemotiveerd
BEGELEIDING LEERLINGEN
21. Worden de BBL-leerlingen op het werk begeleid?
ja
nee23
22. Is er sprake van een vaste begeleider?
ja
nee
23. Is het ROC ook actief betrokken bij de begeleiding op het werk van de BBL-
leerlingen?
ja
nee
24. Zou het ROC volgens u een actievere rol moeten spelen bij de begeleiding
van de BBL-leerlingen op het werk?
ja
nee26
25. In welk opzicht zou het ROC volgens u actiever moeten zijn bij het begelei-
den van de BBL-leerlingen op het werk? Meerdere antwoorden mogelijk!
vaker bezoek op de werkplek
meer overleg met praktijkbegeleider
anders, nl.
70 Evaluatie no-riskpolis
VERZUIM VAN LEERLINGEN
26. Wordt het verzuim van BBL-leerlingen geregistreerd en zo ja, gebeurt dat op
dezelfde wijze als bij het vaste personeel?
nee, verzuim BBL-leerlingen wordt niet geregistreerd
ja, verzuim leerlingen wordt op dezelfde wijze geregistreerd als voor
vast personeel
ja, verzuim leerlingen wordt afzonderlijk geregistreerd
27. Gelden voor BBL-leerlingen die een beroepspraktijkplaats bezetten dezelfde
verzuimregels en verzuimbegeleiding als voor reguliere werknemers?
ja, dezelfde regels
nee, andere regels, nl.
28. Hoe hoog ligt het verzuimcijfer bij uw bedrijf/instelling?
0-1%
2-3%
4-5%
6-7%
8-9%
10-14%
15% of hoger
29. Ligt het verzuimcijfer bij BBL-leerlingen lager, hoger of op hetzelfde niveau als
bij het vaste personeel?
lager
even hoog
hoger
30. Wordt het verzuim van de BBL-leerlingen door uw bedrijf/instelling doorgege-
ven aan het ROC?
nee
ja, alleen frequent verzuim of langdurig verzuim
ja, verzuim wordt altijd doorgegeven aan ROC
31. Wordt u door het ROC geïnformeerd over de absentie van de BBL-leerlingen
tijdens de opleiding?
nee
ja
IVA beleidsonderzoek en advies 71
TUSSENTIJDS STOPPEN LEERLING
32. Komt het voor dat een BBL-leerling tussentijds stopt met werken?
neevraag 34
ja
33. Wat zijn de belangrijkste redenen waarom BBL-leerlingen tussentijds stoppen
met werken? Meerdere antwoorden mogelijk.
gebrek aan motivatie
onvoldoende capaciteiten
verkeerde beroepskeuze
combinatie leren en werken te belastend
ontslag
anders, nl.
UITSTROOM LEERLINGEN
34. Neemt u BBL-leerlingen in dienst nadat zij de opleiding succesvol hebben af-
gerond?
ja, mits er vacatures zijnvraag 36
ja, altijdvraag 36
soms
nee
35. Waarom worden deze leerlingen niet (altijd) in dienst genomen? Meerdere
antwoorden mogelijk!
geen werk voorhanden
bedrijfssituatie (reorganisatie, bedrijfsresultaat)
verzuim/absentie leerlingen
slechte ervaringen, motivatie leerlingen
slechte beheersing Nederlandse taal leerlingen
te duur
anders, nl.
36. Neemt u ook leerlingen in dienst die de opleiding voortijdig hebben beëin-
digd?
72 Evaluatie no-riskpolis
nee
ja
MAATREGELEN VOOR WERVING
37. Maakt u gebruik van subsidiemaatregelen die de overheid aanbiedt om de
aanname van BBL- leerlingen in uw bedrijf te stimuleren?
nee39
ja
38. Van welke van de onderstaande subsidiemaatregelen maakt uw be-
drijf/instelling gebruik? Meerdere antwoorden mogelijk.
fiscale korting voor werkgevers in het kader van de Wet Vermindering
Afdracht: WVA-korting
financiële compensatie voor ziekteverzuim
anders, nl
vraag 39 overslaan!
39. Wat is de reden dat uw bedrijf/instelling geen gebruik maakt van dergelijke
maatregelen? Meerdere antwoorden mogelijk.
niet bekend met bestaan subsidiemaatregelen
gebruik gemeentelijke regelingen
geen behoefte aan subsidiemaatregelen
anders, nl.
40. Welke maatregelen zou de overheid moeten nemen om ervoor te zorgen dat
uw bedrijf (meer) beroepspraktijkvormingsplaatsen voor BBL-leerlingen op ni-
veau 1 en 2 beschikbaar zal stellen? Meerdere antwoorden mogelijk.
loonkostensubsidie
versoepeling ontslagrecht
subsidiering begeleiders leerbedrijf
betere aansluiting onderwijs en werk
financiële compensatie voor ziekteverzuim
ROC actievere rol laten spelen bij werving BPV-plaatsen
minder bureaucratische regels bij bestaande subsidiemaatregelen
anders, nl
IVA beleidsonderzoek en advies 73
41. Bestaan er binnen uw bedrijf plannen om het aantal beroepspraktijkvormings-
plaatsen (BPV-plaatsen) voor BBL-leerlingen op niveau 1 en 2 in de nabije
toekomst uit te breiden?
ja
nee
weet niet
42. Om de kansen op een beroepspraktijkvormingsplaats (BPV-plaats) voor jonge-
ren tot 23 jaar die nog geen startkwalificatie hebben en een BBL-traject volgen
te vergroten heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in
maart 2006 de no-risk polis in het leven geroepen. Met deze no-risk polis kun-
nen werkgevers gecompenseerd worden voor de kosten van deze jongeren
wanneer deze verzuimen wegens ziekte. Erkende leerbedrijven kunnen zich
bij de gemeenten aanmelden om gebruik te maken van deze no-risk polis.
42a. Maakt uw bedrijf/instelling gebruik van de no-risk polis?
neevraag 43
ja vraag 44
43. Wat is de reden dat uw bedrijf/instelling geen gebruik maakt van de no-risk po-
lis? Meerdere antwoorden mogelijk.
geen BPV-plaatsen voor jongeren
geen of nauwelijks verzuim BBL-jongeren
teveel administratieve rompslomp
eigen investering
onbekend met bestaan no-risk polis
anders, nl.
45. Welke instantie zou volgens u moeten zorgdragen voor het verstrekken van de
no-risk? (een antwoord mogelijk)
ministerie van SZW
gemeenten
belastingdienst
re-integratiebedrijf
uitzendbureau
anders nl.
46. Welke andere diensten moet de door u gekozen instantie verder uitvoeren
dan het verstrekken van de no-risk? Meerdere antwoorden mogelijk
.
jongeren werven
74 Evaluatie no-riskpolis
jongeren helpen met solliciteren
jongeren begeleiden tijdens hun praktijkopleiding
alle administratieve handelingen uitvoeren
anders nl
Indien U op vraag 42 nee heeft geantwoord einde vragenlijst.
Indien U op vraag 42 ja heeft geantwoord naar vraag 46
46. Op welke wijze heeft u kennis genomen van het bestaan van de no-risk polis?
via brief van gemeente
via radiospotje
via folder
via dagblad
anders nl.
47. Is de no-risk polis ondergebracht bij een verzekeringsmaatschappij?
ja
nee einde vragenlijst
48. Zorgt deze verzekeringsmaatschappij ook voor de verzuimbegeleiding van de
jongeren?
ja
nee
49. Hanteert de verzekeringsmaatschappij ook wachtdagen voordat tot uitkering
wordt overgegaan?
ja
nee
Hiermee bent u aan het eind gekomen van de vragenlijst. Hartelijk dank voor uw me-
dewerking.
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid