ChristenUnie
Bijdrage debat over de Waterwet
Bijdrage debat over de Waterwet
dinsdag 12 februari 2008 12:09
De heer Cramer (ChristenUnie):
Voorzitter. Met het voorliggende wetsvoorstel wordt een groot aantal
wetten betreffende het watersysteem geïntegreerd. De wet sluit aan bij
de doelstelling van een benadering per stroomgebied op basis van de
Kaderrichtlijn Water. De regeldruk wordt zo verminderd. Dit blijkt ook
uit de wijze waarop de wettekst is opgebouwd. Hierbij is complete
integratie zichtbaar.
De uitwerking van de eenloketgedachte is prima; zij biedt helderheid
aan burgers en bedrijven. Op hoofdlijnen steunt mijn fractie dan ook
dit wetsvoorstel.
Over een aantal zaken wil ik wel wat duidelijkheid van de
staatssecretaris. Allereerst de samenloop van de werkzaamheden tussen
de verschillende bestuurslagen. In deze wet worden de werkzaamheden
van gemeenten, waterschappen en provincies opnieuw bepaald op basis
van de tegenwoordige belangen van deze partijen. Dat hierin echt wat
is veranderd, bleek vorig jaar tijdens de hoorzitting over deze wet.
De koepels zijn met elkaar in gesprek gegaan over hun onderlinge
verhoudingen en het watersysteembeheer volgens de Waterwet. In de nota
naar aanleiding van het verslag is te lezen dat zij tot
overeenstemming zijn gekomen over een aantal knelpunten en
meningsverschillen. Dit heeft geleid tot een aanvulling bij nota van
wijziging.
Naar aanleiding van die nota heb ik enkele vragen, ten eerste over de
bestuurlijke waterafspraken. In de nota van wijziging is via artikel
3.5a over de bestuurlijke waterafspraak toegevoegd dat gemeenten en
waterschappen hun taken en bevoegdheden moeten afstemmen. De
ChristenUnie vindt dat een goede zaak. Maar wat gebeurt er als er geen
overeenstemming ontstaat, als de waterschappen bijvoorbeeld willen dat
de gemeenten meer hemelwater opvangen? Kan de staatssecretaris
aangeven wie dan als scheidsrechter optreedt? Ten tweede de
overstortvergunning. De regering staat positief tegenover het voorstel
om lozingen via overstorten te reguleren op basis van algemene regels
in plaats van vergunningen, en de overstortvergunning te schrappen.
Waarom staat dit dan toch nog in dit wetsvoorstel? Het enige wat ik
hierover kan vinden in de nota naar aanleiding van het verslag is dat
in het kader van de totstandkoming van het Besluit algemene regels
lozingen buiten inrichtingen wordt bezien of en op welke wijze deze
lozingen onder algemene regels kunnen worden gebracht. Wat moet er nog
worden onderzocht en wanneer verschijnt genoemd besluit?
De SGP heeft een amendement ingediend om de overstortvergunningen te
schrappen. Ik begrijp van de Unie van Waterschappen dat zij eerst wil
weten wat in het genoemde besluit komt te staan. De waterschappen
willen de mogelijkheid houden om te sturen via maatwerkvoorschriften
voor specifieke overstorten. In de nota naar aanleiding van het
verslag wordt verwezen naar een mogelijke relatie met de gemeentelijke
rioleringsplannen, maar dit wordt niet verduidelijkt. Bedoelt de
staatssecretaris aan te geven dat de directe regulerende bevoegdheden
van de waterschappen plaatsmaakt voor een adviesbevoegdheid aan
gemeenten op basis van het grp? En zo ja, worden de
waterschapsbevoegdheden hiermee niet uitgehold, omdat zij geen
maatwerkvoorschriften kunnen geven? Kunnen waterschappen dit soort
voorschriften overeenkomen via de bestuurlijke afspraken?
Zo ja, is dat voldoende? Gezien deze vragen van de waterschappen,
betwijfel ik op dit moment of ik het, op zich sympathieke, amendement
van de SGP moet steunen. Ik hoop dat de staatssecretaris de zorg van
de waterschappen kan wegnemen. Is het mogelijk dat de
overstortvergunning bij de invoeringswet wordt verwijderd, zodat eerst
nog kan worden gesproken over het genoemde besluit?
De aansluitvergunning zou kunnen worden geschrapt. In de nota naar
aanleiding van het verslag staat dat de waterschappen zelf kunnen
kiezen of zij gebruikmaken van het instrument aansluitvergunning.
Juist uit het oogpunt van de vermindering van de lastendruk lijkt mij
dit een merkwaardige constructie. Ik vraag de staatssecretaris dan ook
waarom zij dit instrument toch wil handhaven. Zijn er situaties waarin
de aansluitvergunning echt nodig is? Zo ja, zijn deze dan niet zodanig
uit te zonderen dat in het algemeen de aansluitvergunning uit de wet
kan worden geschrapt?
Een vierde punt is de heffing op lozing vanuit overstorten. Uit het
vooroverleg van de koepels bleek dat ook de heffing op de lozing
vanuit overstorten kan worden geschrapt. In de nota naar aanleiding
van het verslag staat dat het niet verplicht is om deze heffing in te
zetten. Hierover heb ik dezelfde vraag: waarom wil de staatssecretaris
dan dit instrument handhaven?
Ik constateer dat geen van de drie voorstellen om een regeling te
schrappen, is verwerkt in dit wetsvoorstel. Ik hoor graag een
toelichting van de staatssecretaris hierop, want een onnodige
stapeling van regelingen moet worden voorkomen. Ik tel er nu zes:
naast de vier genoemde, zijn er ook nog het gemeentelijk
rioleringsplan, waarbij de waterschappen zijn betrokken, en de regels
ten aanzien van de milieuaansprakelijkheid op grond van de Europese
richtlijn.
Een volgend punt is het waterplan en de peilbesluiten. Met deze wet
ontstaat een nieuw planstelsel, met daarin waterplannen,
waterbeheerplannen en waterakkoorden. Het directe toezicht van
provincies op peilbesluiten verdwijnt. Zijn de waterplannen op dit
punt voldoende sturend?
Waterbeheerplannen van de waterschappen worden goedgekeurd door de
provincies, maar garandeert dit ook dat bij de vast te stellen
peilbesluiten de ruimtelijke belangen, de waterbelangen en de
agrarische belangen integraal worden afgewogen? En andersom: wijst de
watertoets de provincies voldoende op de noodzaak van ruimtelijke
sturing? Leidt het wetsvoorstel met andere woorden wel tot een goede
balans? Wij komen hierover ongetwijfeld nog te spreken bij de
evaluatie van de watertoets, maar ik hoop dat de staatssecretaris deze
vragen al bij deze wetsbehandeling kan beantwoorden.
Hoe verhoudt de verbrede projectprocedure voor waterschappen zich tot
de projectbesluiten op basis van de Wet op de Ruimtelijke Ordening? Ik
vind het een lastige constructie. De huidige projectprocedure werkt
goed voor de primaire waterkeringen. Ik kan mij dan ook voorstellen
dat wij het uitbreiden tot de secundaire waterkeringen. Het
wetsvoorstel betrekt hierbij echter ook andere waterstaatswerken zoals
rioolwaterzuiveringsinstallaties en waterbergingsgebieden. Bij
dergelijke projecten is de ruimtelijke afweging belangrijker dan bij
waterkeringen. Hoe wordt deze integrale afweging gemaakt? Het wordt
verzekerd, doordat gedeputeerde staten een projectplan moet
goedkeuren. In feite gaat het dus om een soort initiatiefrecht van de
waterschappen.
De goedkeuring wordt achteraf gegeven. Is daarmee gegarandeerd dat de
integrale afweging tijdens het proces voldoende is? In het
wetsvoorstel is hiermee rekening gehouden, doordat de provincie zelf
vooraf de reikwijdte van de projectprocedure vastlegt. Dat betekent
echter dat er verschillen tussen provincies kunnen ontstaan. Is dat
wel wenselijk? Zo nee, is het dan niet beter om in de wet een
duidelijke keuze te maken door in de projectprocedure alleen de
waterkeringen, zowel de primaire als de secundaire, mee te nemen?
Het wetsvoorstel regelt dat er straks nog maar één watervergunning
bestaat. Als er sprake is van een samenloop van bevoegdheden, is het
hoogste orgaan verantwoordelijk. Wat gebeurt er echter als een
gasleiding onder een rivier moet worden aangelegd? Deze leiding
passeert dan twee dijken die beide onder de verantwoordelijkheid van
een waterschap vallen. Verder valt de rivierbedding onder de
verantwoordelijkheid van het Rijk. En als er sprake is van
bronbemaling met onttrekking van grondwater, komt ook nog eens de
provincie in beeld. De minister kan de vergunningverstrekking in een
dergelijke situatie naar zich toe trekken, maar hij wordt daarmee ook
verantwoordelijk voor de vergunningen voor de desbetreffende stukken
dijk en de bronbemaling. Collega Van der Staaij sprak hier terecht
over. Wordt daarmee niet het tegenovergestelde bereikt van wat de wet
beoogt, namelijk een duidelijke verdeling van taken,
verantwoordelijkheden en bevoegdheden?
Zijn er door de samenloopvergunning onbedoelde of zelfs ongewenste
taakverschuivingen binnen het waterbeheer die strijdig zijn met het
uitgangspunt: centraal wat moet en decentraal wat kan. Hoe verhoudt
bijvoorbeeld de verantwoordelijk van het waterschap bij calamiteiten
aan de primaire waterkering zich tot de ontstane bevoegdheid dan wel
de verantwoordelijkheid van het ministerie? Hoe beoordeelt de
staatssecretaris het voorstel van de Unie van Waterschappen om in
geval van samenloop alle betrokken bestuursorganen te laten tekenen
voor de watervergunning?
De belangrijkste pluspunten van het wetsvoorstel heb ik in mijn
inleiding genoemd. De nieuwe waterwet beoogt ook bij te dragen aan
betere waterkwaliteit in het kader van duurzaam waterbeheer. Wat
verstaan wij daar echter onder? Het schoonmaken van water mag niet zo
veel energie kosten dat het ten koste gaat van het milieu. Wij moeten
dus op zoek naar een optimale, duurzame mix. De ambities van mijn
fractie zijn hier echter wel groot. Ik ben er namelijk van overtuigd
dat hier nog veel te bereiken valt door in te zetten op innovatie.
Deze discussie zullen wij binnenkort ongetwijfeld voortzetten bij de
behandeling van de kaderrichtlijn water.
Voorzitter. Met deze waterwet hebben wij volgens mijn fractie een
prachtig instrument dat op geïntegreerde wijze alle partners in de
waterketen grote kansen biedt voor sluitend en goed waterbeheer.