Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500EA Den Haag
Den Haag Ons kenmerk
11 februari 2008 HO&S/prog/07/4788
Onderwerp
Aanpassingen accreditatie hoger onderwijs
Geachte voorzitter,
De hoofdlijnen van het nieuwe accreditatiestelsel zijn u bekend van de Strategische Agenda hoger
onderwijs-, onderzoek - en wetenschapsbeleid die in november 2007 aan u is aangeboden1. Zoals
daarin aangekondigd stuur ik u hierbij een notitie waarin mijn voorstel ten aanzien van de `tweede
accreditatieronde' verder is uitgewerkt. Tevens bied ik u het rapport aan van de internationale Review
committee die in 2007 het functioneren van de NVAO in het licht van Europese afspraken over externe
kwaliteitszorg heeft beoordeeld. De Review committee constateert dat de NVAO uitstekend
functioneert conform de Europese richtlijnen en doet daarbij een aantal observaties en aanbevelingen
die aansluiten bij het voorstel voor de tweede accreditatieronde. De beleidsreactie die gezamenlijk met
Vlaanderen is opgesteld voeg ik daarbij.
Met deze brief licht ik het voorstel voor de `tweede accreditatie ronde' graag kort toe.
Inleiding
In 2002 werd een accreditatiestelsel geïntroduceerd voor het hoger onderwijs. Het stelsel functioneert
goed. Wel kwamen er na verloop van tijd kritische geluiden over de werking van het systeem.
Bestuurders, maar vooral ook docenten ervaren een hoge administratieve last en weinig `incentive' om
de kwaliteit te verbeteren. Tegelijkertijd zijn klachten over de kwaliteit van het hoger onderwijs niet
altijd terug te vinden in de uitkomsten van de accreditaties.
De noodzaak van externe, onafhankelijke en periodieke borging van de kwaliteit van het hoger
onderwijs staat voor niemand ter discussie. Dat de NVAO als Nederlands Vlaams
kwaliteitszorgagentschap wat dat betreft uitstekend werk verricht, blijkt wel uit de bijgevoegde
external review en de beleidsreactie daarop.
1 Het Hoogste Goed, Strategische agenda voor het hoger onderwijs-, onderzoek, -en wetenschapsbeleid, Kamerstuk 2007-2008,
31288, nr. 1
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl
blad 2/4
Wél zijn overheid, NVAO en alle belanghebbenden het erover eens dat op basis van bovenstaande
constateringen na de eerste accreditatieronde forse aanpassingen van het systeem noodzakelijk zijn.
Het huidige accreditatiestelsel
Het huidige accreditatiestelsel zit in het kort als volgt in elkaar. Een opleiding wordt beoordeeld
door een Visiterende en Beoordelende Instantie (VBI). In Nederland is er sprake van een marktsituatie
waarin verschillende VBI's actief zijn. De NVAO heeft een protocol opgesteld en hanteert een advieslijst
met VBI's die aan dat protocol voldoen. De VBI stelt een rapport op over de kwaliteit van de opleiding,
waarbij het accreditatiekader van de NVAO aangeeft welke facetten moeten worden geadresseerd. De
NVAO bestudeert het rapport en accrediteert vervolgens al dan niet de opleiding voor een periode van
zes jaar. Een opleiding die niet geaccrediteerd is ontvangt geen bekostiging en mag geen studenten
inschrijven.
Het stelsel heeft, zoals aangegeven, een aantal nadelen:
- Voor iedere opleiding moet opnieuw de kwaliteit van een reeks facetten worden aangetoond
die voor een (groot) deel randvoorwaardelijk zijn en bovendien (ook) op het niveau van de
instelling worden georganiseerd. Dat brengt onnodige bureaucratie met zich mee.
- Een negatief oordeel van de NVAO heeft dusdanig grote gevolgen, dat strategisch gedrag
ontstaat om te voorkomen dat er geen accreditatie wordt verleend.
- Om die reden worden verbetersuggesties van VBI's vaak niet zichtbaar gemaakt voor de NVAO,
of blijven helemaal achterwege.
- Accreditatie gaat alleen over basiskwaliteit en laat geen nuances zien.
- De NVAO heeft geen mogelijkheid om terug te komen op een oordeel, ook niet als er sterke
aanwijzingen zijn dat dit wenselijk is.
Accreditatie vanaf 2010
In het Coalitieakkoord is aangekondigd dat het kabinet de kwaliteitszorg en het toezicht op het
onderwijs wil verbeteren: minder lasten voor de professional waar verdiend vertrouwen bestaat, en
snel en effectief ingrijpen wanneer dat nodig is. Dit voorstel voor aanpassingen van het
accreditatiestelsel sluit daar op aan. De Europese richtlijnen (European Standards and Guidelines) van
het Europese netwerk voor kwaliteitszorgagentschappen, de European Association for Quality
Assurance (ENQA), die door de onderwijsministers in Bergen in 2005 zijn aangenomen, vormen ook
voor het aangepaste stelsel het richtinggevende kader.
Het aangepaste accreditatiestelsel moet aan de genoemde nadelen tegemoet komen. Het kan in
januari 2010 inwerking treden, wanneer alle Nederlandse opleidingen tenminste éénmaal zijn
geaccrediteerd. Op hoofdlijnen stel ik mij het aangepaste stelsel als volgt voor:
De zesjaarlijkse accreditatie van opleidingen vindt onverminderd plaats op het niveau van de opleiding.
Een instelling kan daarnaast een zogeheten instellingsaudit laten verrichten door de NVAO. Wanneer
door de NVAO bij zo'n grondige doorlichting is vastgesteld (onder meer) dat de interne kwaliteitszorg
van een instelling zó goed op orde is dat de kwaliteit van de opleidingen continu verbeterd wordt, komt
blad 3/4
de instelling in een ander accreditatieregime terecht. In zo'n regime van `verdiend vertrouwen'
geschiedt de accreditatie van opleidingen op een andere wijze dan in het geval er géén positieve
instellingsaudit is. In het regime van `verdiend vertrouwen' visiteert een panel van onafhankelijke
deskundigen een opleiding en spreekt een oordeel uit over `accreditatiewaardigheid'. Vervolgens toetst
de NVAO het opleidingsrapport van het panel op een klein aantal kernfacetten die het hart van de
onderwijskwaliteit raken, en accrediteert op basis daarvan al dan niet een opleiding. De professional
kan zijn of haar aandacht en energie steken in verbetersuggesties van deskundigen die over de kern
van zijn of haar vak gaan en hoeft zich minder bezig te houden met allerlei randvoorwaardelijke
facetten die meer op het niveau van de instelling liggen. Op instellingsniveau is immers al aangetoond
dat een instelling voor wat betreft kwaliteitszorg, voorzieningen, betrokkenheid studenten,
personeelsbeleid etc. vertrouwen verdient. Zo ontstaat een stelsel waarin:
a) door de instellingsaudit de interne kwaliteitscultuur instellingsbreed een impuls krijgt;
b) bij de opleidingsaccreditatie de aandacht komt te liggen bij de essentie van het onderwijs:
(verbetering van) de inhoudelijke kwaliteit;
c) een betere balans ontstaat tussen het de maat nemen van opleidingen (accountability) enerzijds en
een verbeterfunctie anderzijds.
Het proces
Het voorstel moet uiteraard verder worden uitgewerkt. Naast aanpassingen van de wetgeving rond
accreditatie moeten ook kaders worden uitgewerkt voor de accreditatie van opleidingen en voor de
instellingsaudit. Pilots kunnen daarbij behulpzaam doordat de concrete uitwerkingen in een lerende
aanpak in de praktijk zichtbaar worden. Ik ben voornemens deze pilots op korte termijn te starten
zodat de resultaten meegenomen kunnen worden. Belangrijke aandachtspunt daarbij is de borging van
de onafhankelijkheid van de visiterende panels. Ik wil daarvoor in het kader van de uitwerking
nauwkeurig de verschillende mogelijkheden onderzoeken en daar internationale gezaghebbende
expertise op het gebied van kwaliteitszorg in het hoger onderwijs bij betrekken. Belangrijke toetssteen
voor het voorstel als geheel en dus ook voor de wijze waarop dit onderdeel wordt uitgewerkt is immers
of de internationale acceptatie van de waarde van de Nederlandse accreditaties zonder twijfel is.
Ik streef ernaar uw Kamer in het najaar van 2008 een wetsvoorstel aan te bieden.
De studentenorganisaties LSVb en ISO, de HBO-raad, de VSNU en de NVAO hebben actief meegedacht;
evenals de werkgeversorganisaties MKB-Nederland en VNO-NCW, de Inspectie van het onderwijs en de
koepel voor het aangewezen onderwijs, PAEPON. Er bestaat algemene instemming met dit voorstel.
Ook mijn Vlaamse collega Minister Vandenbroucke kan zich vinden in het voorstel op hoofdlijnen. De
Nederlands-Vlaamse samenwerking in accreditatie is een belangrijk gegeven, dat ook in het buitenland
met belangstelling wordt gevolgd. Deze samenwerking wil ik ook in de toekomst aanhouden en verder
versterken. Voor de vormgeving van de tweede fase heb ik overleg gepleegd met mijn Vlaamse collega
Frank Vandenbroucke, minister van Onderwijs, Werk en Vorming. De ontwikkeling van accreditatie in
Vlaanderen heeft een ander tijdpad dan in Nederland. Vlaanderen bevindt zich ongeveer in het midden
van de eerste accreditatiecyclus. Ook omwille van de academisering van een aantal
hogeschoolopleidingen naar een volwaardig academisch statuut moet de accreditatie van opleidingen
in Vlaanderen zoals voorzien worden voltooid. De eerste fase zal in Vlaanderen in 2012 worden
blad 4/4
afgerond. Ik wil met deze uiteenlopende situatie rekening houden. Mijn Vlaamse collega wil niettemin
betrokken zijn bij de ontwikkeling van de tweede fase. Ik wil daarom een Vlaamse waarnemer
uitnodigen voor het bestuurlijk overleg over de tweede accreditatieronde.
Uiteraard zal ik uw Kamer informeren over de uitkomst van de pilots.
Het doet mij deugd u een voorstel aan te bieden dat de instemming heeft van alle genoemde
betrokkenen. Het biedt onafhankelijke, externe borging en stevige kwaliteitszorg zonder dat er sprake
is van bureaucratische invuloefeningen. Tegelijkertijd krijgt de interne kwaliteitscultuur van
instellingen een impuls terwijl de Europese Richtlijnen onverminderd leidraad blijven.
Mede namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Mw. G. Verburg,
dr. Ronald H.A. Plasterk
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap