Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Brief aan Tweede Kamer over gelaatsbedekkende kleding
8 februari 2008
In het coalitieakkoord is opgenomen dat ter bescherming van de
openbare orde en veiligheid gelaatsbedekkende kleding kan worden
verboden. In deze brief berichten minister Hirsch Ballin (Justitie) en
Ter Horst (BZK) onder meer over de uitkomst van de afweging die het
kabinet hierover heeft gemaakt.
Dowload Bestand
* kabinetsbesluit gelaatsbedekkende kleding (100 Kb) | Pdf-icoon
Datum
8 februari 2008
Ons kenmerk
2008-0000060283
Onderdeel
BZK/DGV/POL
Inlichtingen
mr. R.L. Timmermans
T 070-4268263
F
Uw kenmerk
Blad
1 van 9
Aantal bijlagen
0
Bezoekadres
Schedeldoekshaven 200
2511 EZ Den Haag
Postadres
Postbus 20011
2500 EA Den Haag
Internetadres
www.minbzk.nl
Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500EA 's-Gravenhage
Onderwerp
Gelaatsbedekkende kleding
1. Inleiding
In het coalitieakkoord is opgenomen dat ter bescherming van de openbare orde
en veiligheid gelaatsbedekkende kleding kan worden verboden.1 In deze brief
berichten wij u onder meer over de uitkomst van de afweging die het kabinet
hieromtrent heeft gemaakt.
Er bestaan reeds diverse mogelijkheden om het dragen van gelaatsbedekkende
kleding tegen te gaan of anderszins gevolgen te verbinden aan het dragen van
gelaatsbedekkende kleding. In paragraaf 3 wordt daarop ingegaan. Het kabinet
komt dan ook tot de conclusie dat er op dit moment voldoende wettelijke
mogelijkheden zijn om veiligheidsrisico's ten gevolge van het dragen van
gelaatsbedekkende kleding in de openbare ruimte en in het openbaar vervoer op
effectieve wijze tegemoet te treden. In dit verband wijst het kabinet met name op
de mogelijkheid voor gemeenten tot het realiseren van een lokaal verbod en op
de algemene voorwaarden van vervoerbedrijven in samenhang met de
bevoegdheden op grond van de Wet Personenvervoer 2000. Op beide punten is
het kabinet ook bereid om zonodig nadere maatregelen te nemen.
In aanvulling op deze bestaande mogelijkheden wil het kabinet komen tot
invoering van een verbod op gelaatsbedekkende kleding in het onderwijs. Voorts
zal het kabinet - mede gelet op de voorbeeldfunctie van de overheid - voor de
openbare dienst een verbod effectueren.
Het kabinet is tot dit besluit gekomen omdat het open communicatie van
essentieel belang acht voor een soepel en goed verlopend onderling verkeer
tussen mensen in de samenleving. Wederzijdse acceptatie van verschil en
gemeenschappelijkheid ontstaat wanneer mensen onbelemmerd elkaar kunnen
leren kennen en met elkaar omgaan. Het dragen van gelaatsbedekkende kleding
1 Kamerstukken II, 2006/07, 30891 nr. 4, blz. 27.
Datum
8 februari 2008
Ons kenmerk
2008-0000060283
Onderdeel
BZK/DGV/POL
Blad
2 van 9
belemmert deze open communicatie in sterke mate. Het kabinet meent dat de
overheid een verantwoordelijkheid heeft om die open communicatie te
waarborgen waar dat essentieel is voor het ontwikkelen en het functioneren van
de democratische rechtsstaat.
2. De rechtsstaat in een open samenleving stelt ook grenzen
Het kabinet staat voor een open Nederlandse samenleving waarin ruimte en
onderling respect is voor verschillen in etniciteit, godsdienst, levensovertuiging en
cultuur. Waardepluriformiteit is een wezenskenmerk van onze democratische
rechtsstaat. Zij vloeit noodzakelijkerwijs voort uit de vrijheid die door de
democratische rechtsstaat en in het bijzonder de klassieke grondrechten wordt
nagestreefd en gerealiseerd.2
Onze samenleving verandert voortdurend. Sommige veranderingen worden haast
geruisloos aanvaard, andere geven aanleiding tot wrijving en spanningen.
Spanningen zijn met name merkbaar bij onderwerpen die in verband worden
gebracht met (stromingen in) de islam en de reacties daarop. Dit maakt het
noodzakelijk om bij de discussie over gelaatsbedekkende kleding ook in te gaan
op islamitische gelaatsbedekkende kleding, zoals de boerka en nikaab.3
Tegen de achtergrond van de bredere discussie over het dragen van islamitische
gelaatsbedekkende kleding en de discussie in de Tweede Kamer naar aanleiding
van de motie-Wilders4 is nog onder het vorige kabinet besloten een
deskundigenonderzoek te laten uitvoeren naar de mogelijkheid en wenselijkheid
van een boerkaverbod en een verbod op andere gelaatsbedekkende kleding. Dit
onderzoek is uitgemond in het rapport "Overwegingen bij een boerkaverbod", dat
op 28 november 2006 is aangeboden aan uw Kamer.5 Hierin wordt onder meer
ingegaan op de verschillende in het geding zijnde waarden en de nationaal en
internationaalrechtelijke kaders waaraan dient te worden getoetst.
Het dragen van gelaatsbedekkende kleding is een relatief nieuw verschijnsel in
Nederland, dat vooralsnog een kleine groep vrouwen betreft6, maar wel leidt tot
verhitte maatschappelijke discussies. Het betreft een kledingstuk dat anders dan
bijvoorbeeld een hoofddoek evident de open communicatie belemmert. Deze
2 Zie ook Kamerstukken II 2003/04, 29 614, nr. 2, Nota grondrechten in een pluriforme samenleving.
Zie het origineel
3 Conform de definitie in het rapport "Overwegingen bij een boerkaverbod " verstaat het kabinet onder
boerka een kledingstuk dat het gehele vrouwelijke lichaam bedekt, inclusief het hoofd, waarbij zich op
ooghoogte een klein venster van gaas bevindt. De term boerka kan ook staan voor een kledingstuk
dat alleen het hoofd rondom bedekt en dat wel gaten voor de ogen heeft, of voor een kledingstuk dat
als een gordijn voor het gezicht naar beneden hangt en voorhoofd en ogen vrijlaat. Verwant daarmee
zijn andere kledingstukken die de ogen niet bedekken, maar de rest van het gezicht wel, en die
meestal met de term nikaab worden aangeduid. In het navolgende zal worden gesproken over
islamitisch gelaatsbedekkende kleding; hiermee worden zowel de boerka als de nikaab bedoeld.
4 Kamerstukken II 2005/06, 29754, nr. 41.
5 Kamerstukken II 2006/07, 29 754, nr. 91.
6 Volgens de deskundigen van het rapport "Overwegingen bij een boerkaverbod" zou het gaan om
een schatting van niet meer dan 100 vrouwen in Nederland.
Datum
8 februari 2008
Ons kenmerk
2008-0000060283
Onderdeel
BZK/DGV/POL
Blad
3 van 9
gelaatsbedekkende kleding wordt bovendien als vrouwonvriendelijk beschouwd
en staat voor velen symbool voor een fundamentalistische islam die niet past in
de Nederlandse samenleving.
Voorts roept deze kleding bij een groot deel van de bevolking een gevoel van
onbehagen en onveiligheid op.
Het kabinet is van mening dat open communicatie tussen burgers, participatie en
de gelijke kansen voor mannen en vrouwen essentiële waarden zijn van de
Nederlandse samenleving en onze democratische rechtsstaat. Het dragen van
gelaatsbedekkende kleding bemoeilijkt onmiskenbaar de positie van vrouwen in
het Nederlandse maatschappelijk verkeer, op de arbeidsmarkt en in het
onderwijs. Het kabinet vindt het dragen van dergelijke kleding dan ook
onwenselijk, en zal dat waar nodig actief tegengaan. In deze brief lichten wij dit
nader toe.
3. Huidige mogelijkheden
In deze paragraaf schetsen wij de mogelijkheden die bestaan om het dragen van
gelaatsbedekkende kleding tegen te gaan of anderszins gevolgen te verbinden
aan het dragen van gelaatsbedekkende kleding. Daarbij onderscheiden wij
situaties waarin burgers (§ 3a t/m 3c) dan wel werknemers (§ 3d) betrokken zijn.
We beginnen met een schets van het algemeen juridisch kader waarbinnen
verboden kunnen worden gesteld.
Juridisch kader
De vrijheid van godsdienst en levensovertuiging garandeert de vrijheid van de
burger om zijn eigen waarden te ontwikkelen en uit te dragen en is verankerd in
artikel 6 van de Grondwet en artikel 9 van het Europees Verdrag tot bescherming
van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De
draagster van islamitisch gelaatsbedekkende kleding als een boerka of nikaab
die zich beroept op de godsdienstvrijheid kan daaraan in beginsel bescherming
ontlenen, ook al kan de vraag worden opgeworpen of de veronderstelde
religieuze plicht tot het dragen van dergelijke kleding slechts een bepaalde
interpretatie van de islam weergeeft. Vanwege de scheiding van kerk en staat
moet de overheid immers zeer terughoudend zijn bij een inhoudelijk dispuut over
de al dan niet godsdienstige grondslag van het dragen van kledingstukken die
een uitdrukking kunnen vormen van een bepaalde godsdienst of
levensovertuiging.7 Dit neemt niet weg dat de belijdenis of uiting van
godsdienstvrijheid beperkt kan worden. Dit is juridisch mogelijk indien deze
beperking is gebaseerd op een wettelijk voorschrift en indien deze in een
democratische samenleving dringend noodzakelijk is met het oog op bepaalde
omschreven doelen, zoals het handhaven van de openbare orde, publieke
7 Kamerstukken II 2003/04, 29 614, nr 2, p. 14-15.
Datum
8 februari 2008
Ons kenmerk
2008-0000060283
Onderdeel
BZK/DGV/POL
Blad
4 van 9
veiligheid, gezondheid of goede zeden en de rechten en vrijheden van anderen.
Voor wat betreft een beperking van de belijdenis of uiting van godsdienstvrijheid
binnen gebouwen vereist artikel 6 van de Grondwet dat deze beperking in de wet
zelf is opgenomen.
Redenen in verband met de aard van een organisatie en/of functie die kunnen
leiden tot de dringende noodzaak voor het stellen van neutraal geformuleerde
kledingvoorschriften zijn veiligheid, functionaliteit (bijvoorbeeld communicatie) en
onpersoonlijke gezagsuitoefening.8 Regels om gelaatsbedekkende kleding te
verbieden, zijn derhalve binnen dit kader mogelijk. Een verbod dat uitsluitend is
gericht op islamitische gelaatsbedekkende kleding, zou in strijd zijn met
gelijkheids- en anti-discriminatienormen zoals neergelegd in artikel 1 Grondwet,
artikel 14 EVRM en het 12e Protocol, artikel 26 Internationaal Verdrag inzake
burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en de Algemene wet gelijke
behandeling (Awgb).
3a. Gelaatsbedekkende kleding en de handhaving van de openbare orde en
veiligheid
Voor de politie is het vraagstuk van een eventueel verbod op gelaatsbedekkende
kleding vooral relevant in situaties waarbij fysieke of technische identificatie
noodzakelijk is van een persoon die dergelijke kleding draagt. Ook kan het gaan
om situaties waarin gemaskerde personen betogingen verstoren, of gemaskerde
personen voor veel overlast in een bepaalde wijk zorgen. In veel gevallen betreft
het personen die bivakmutsen of nylonkousen over het gelaat dragen waardoor
identificatie onmogelijk is. In die gevallen is de Wet op de identificatieplicht van
toepassing, die de burger verplicht om aan politieambtenaren en toezichthouders
onder omstandigheden - voor zover noodzakelijk ten behoeve van hun redelijke
taakuitoefening - een geldig identiteitsbewijs te tonen. Identificatie vindt plaats
door vergelijking van de foto op het identiteitsbewijs met de gelaatskenmerken
van de houder en tenslotte door een controle van de echtheid van het
identiteitsbewijs. Ook een drager van gelaatsbedekkende kleding is gehouden
aan de identificatie mee te werken. Indien hij of zij dat nalaat, kan aanhouding op
grond van overtreding van artikel 447e Wetboek van Strafrecht plaats vinden en
maatregelen ter identificatie worden toegepast. Betrokkene kan in dat kader
worden verplicht volledige identificatie mogelijk te maken door
gelaatsbedekkende kleding af te leggen.
Ook zijn situaties denkbaar waarin de openbare orde wordt verstoord en waarin
personen gelaatsbedekkende kleding met slechts één doel gebruiken, namelijk
het voorkomen van opsporing en vervolging, alsmede van aansprakelijkheid voor
aangerichte schade. In dergelijke gevallen, zoals bij rellen rond
voetbalwedstrijden of bij demonstraties, is identificatie in het kader van artikel 8a
8 Vgl. Kamerstukken II 2003/04, 29 614, nr. 2, p. 16.
Datum
8 februari 2008
Ons kenmerk
2008-0000060283
Onderdeel
BZK/DGV/POL
Blad
5 van 9
van de Politiewet 1993 van personen die zich schuldig maken aan ordeverstoring
of andere strafbare feiten in alle gevallen mogelijk en gewenst. Daarnaast biedt
ook de Wet op de openbare manifestaties (Wom) nog voldoende mogelijkheden
voor de burgemeester om een vermommingverbod voor bepaalde plaatsen
gedurende een bepaalde periode uit te vaardigen. Artikel 5 Wom geeft de
burgemeester de bevoegdheid om naar aanleiding van een kennisgeving van een
betoging, voorschriften en beperkingen te stellen of een verbod te geven. In dat
kader, zo is reeds ter sprake gekomen tijdens de parlementaire behandeling van
dat voorschrift, kan gelaatsbedekkende kleding tijdens een betoging worden
verboden. Daarnaast kan de burgemeester een verbod baseren op de
noodbevel- en verordeningbevoegdheden als genoemd in de artikelen 175 en
176 van de Gemeentewet of bij ordeverstoringen op basis van de algemene
plaatselijke verordening. Zo kan de burgemeester het noodbevel geven dat men
op een bepaald moment in een bepaalde wijk verplicht is bivakmutsen, helmen,
sjaals of daarop gelijkende voorwerpen waardoor de identificatie wordt
belemmerd, te verwijderen zodat men herkenbaar is.
Het kabinet is gelet op het voorgaande van oordeel dat er op dit moment
voldoende wettelijke mogelijkheden bestaan om te kunnen optreden tegen
gelaatsbedekking in de openbare ruimte ter bescherming van de openbare orde
en veiligheid. Deze bevinding wordt gestaafd door de adviezen van de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten, het College van procureurs-generaal en het
Korpsbeheerdersberaad/Raad van Hoofdcommissarissen.
Het kabinet wijst in dit verband ook op de verordenende bevoegdheid van
gemeenten. Artikel 149 van de Gemeentewet stelt gemeenten in staat waar dat
nodig is voor de openbare orde en veiligheid binnen de lokale gemeenschap een
verbod op gelaatsbedekkende kleding in te stellen. Mochten gemeenten hierbij
op problemen in de toepassing stuiten dan zal het kabinet een wetswijziging
overwegen.
3b. Gelaatsbedekkende kleding in het (openbaar) vervoer
In het rapport "Overwegingen bij een boerkaverbod" wordt de vraag gesteld of
vervoersondernemingen voldoende armslag hebben om beperkende
maatregelen te treffen, gelet op het feit dat het een kwetsbare sector betreft voor
terroristische aanslagen. Met veiligheidsdeskundigen vanuit de luchtvaart, de
spoorwegen en het busvervoer is daarom dit vraagstuk apart bezien.
Datum
8 februari 2008
Ons kenmerk
2008-0000060283
Onderdeel
BZK/DGV/POL
Blad
6 van 9
Luchthavens
Op luchthavens dragen de Koninklijke marechaussee en de
luchtvaartmaatschappijen zorg voor identiteitscontrole en veiligheidscontroles
met fouillering van dragers van gelaatsbedekkende kleding aan de gate. Hierbij
ontmoet men geen problemen. Op luchthavens heeft men ten aanzien van
gelaatsbedekkende kleding hoofdzakelijk te maken met islamitische vrouwen uit
het buitenland. Deze vrouwen worden terzijde genomen, zodat in een aparte
ruimte door een vrouwelijke beambte de gelaatsbedekkende kleding tijdelijk kan
worden weggenomen. Afhankelijk van de noodzakelijkheid daartoe kunnen de
verschillende veiligheidsprocedures worden uitgebreid en geïntensiveerd.
Openbaar vervoer
Voor zover identificatie in het persoonsvervoer per trein, metro, tram of bus wordt
verlangd, bijvoorbeeld bij een abonnement, is ook dit wettelijk voldoende
geregeld. Indien men niet meewerkt aan identificatie en de 'huisregels' overtreedt
kan de toegang tot het vervoermiddel worden geweigerd. Mocht de passagier
daar al hebben plaatsgenomen, dan is bij niet-medewerking aan identificatie
voorzien in overdracht aan de politie. De politie wordt ook ingeschakeld bij de
constatering van verdachte objecten of personen.
Vervoerbedrijven zijn bevoegd in hun vervoersvoorwaarden nadere regels te
stellen inzake het gedrag van passagiers in het belang van een ordelijke gang
van zaken tijdens het vervoer, in het bijzonder in het belang van de orde, rust en
veiligheid. Op grond van de Wet Personenvervoer 2000 (artt. 72, 73 en 74)
kunnen terzake regels worden gesteld. Gelet op de hinder en de
veiligheidsrisico's die kunnen worden ondervonden bij het dragen van
gelaatsbedekkende kleding en het onbeheerd achterlaten van bagage is het
kabinet bereid zonodig nadere maatregelen te nemen. Met de
vervoersondernemingen zal overlegd worden over het in algemene voorwaarden
van vervoerbedrijven opnemen van verbodsbepalingen ten aanzien van
gelaatsbedekkende kleding en het onbeheerd achterlaten van bagage in het
openbaar vervoer.
3c. Gelaatsbedekkende kleding in de sociale zekerheid
In de sociale zekerheid staat werk boven uitkering. In dat kader geldt dat daar
waar sprake is van werkloosheid degene die een beroep doet op de sociale
zekerheid alles in het werk dient te stellen zo snel mogelijk terug te keren naar de
arbeidsmarkt. Daarbij dient de belanghebbende zich te onthouden van
gedragingen of handelingen die leiden tot verwijtbare werkloosheid of die de
werkloosheid verwijtbaar in stand houden.
Een keuze voor een bepaalde kledingwijze kan gevolgen hebben voor het recht
op uitkering, indien de arbeidsinschakeling hierdoor wordt belemmerd. Indien
naar het oordeel van de gemeente of het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen (UWV) sprake is van verwijtbare werkloosheid die
Datum
8 februari 2008
Ons kenmerk
2008-0000060283
Onderdeel
BZK/DGV/POL
Blad
7 van 9
voortvloeit uit het dragen van gelaatsbedekkende kleding, zal de uitkering worden
gekort. Of dit in het individuele geval aan de orde is, is ter beoordeling van de
gemeenten c.q. UWV en in laatste instantie van de rechter. Hiermee blijft het
uitgangspunt dat verwijtbare werkloosheid consequenties heeft voor de uitkering,
onverkort in stand.
Het kabinet zal alert blijven op signalen waaruit blijkt dat de uitvoeringsinstanties
geen mogelijkheid hebben ingeval van verwijtbare werkloosheid de uitkering te
korten in het algemeen, en daarmee ook op de signalen van verwijtbare
werkloosheid wegens het dragen van gelaatsbedekkende kleding in het
bijzonder.
In het standpunt met betrekking tot de bijstand ligt besloten dat het kabinet een
gemotiveerde weigering van een werkgever om iemand aan te stellen die uitsluitend
met gelaatsbedekkende kleding wenst te werken, in het algemeen kan billijken en
niet als ongelijke behandeling beschouwt.
3d. Gelaatsbedekkende kleding op de werkvloer
In algemene zin geldt dat werkgevers bepaalde voorschriften aan hun
medewerkers kunnen uitvaardigen omtrent het verrichten van de arbeid en ter
bevordering van de goede orde in de onderneming. Hiertoe kunnen
kledingsvoorschriften behoren, bijvoorbeeld als die nodig zijn in verband met de
veiligheid binnen de onderneming of als het bedrijfsbelang een goede
communicatie vereist. Wanneer een medewerker zich niet aan deze voorschriften
houdt en zijn functioneren in het geding zou zijn, kan de werkgever daaraan
arbeidsrechtelijke consequenties verbinden die in een voorkomend geval aan de
rechter ter toetsing voorgelegd kunnen worden. Als voorbeeld kan dienen dat de
huidige bedrijfsregelingen van de openbaar vervoerbedrijven het uitvoerende
personeel verplichten bedrijfskleding te dragen. Medewerkers die dit weigeren
worden door de ov-bedrijven uit de uitvoerende dienst gehaald.
In paragraaf 4b gaan wij nader in op de specifieke eisen die gelden ten aanzien
van personeel in de openbare dienst.
4. Invoering van aanvullende verboden
4a. Verbod gelaatsbedekkende kleding in het onderwijs
Het kabinet wil dat gelaatsbedekkende kleding op alle onderwijsinstellingen wordt
verboden, vooral vanwege het belang van goed onderwijs. Het kunnen
waarnemen van gezichtsuitdrukkingen is namelijk een belangrijke factor in het
onderwijsproces. Ook in verband met de zorg voor leerlingen moeten
gezichtsuitdrukkingen te zien zijn. Verder wordt van scholen verwacht dat zij
actief burgerschap en sociale integratie bevorderen en gelaatsbedekkende
kleding vormt een barrière daarvoor.
Op sommige scholen geldt al een verbod op gelaatsbedekkende kleding. De
Commissie gelijke behandeling heeft geoordeeld dat het dragen van
Datum
8 februari 2008
Ons kenmerk
2008-0000060283
Onderdeel
BZK/DGV/POL
Blad
8 van 9
gelaatsbedekkende kleding op school verboden mag worden als dit de
communicatie en identificatie belemmert en de veiligheid op school aantast9. Een
verbod op gelaatsbedekkende kleding kan weliswaar indirect onderscheid naar
godsdienst betekenen, maar dit onderscheid kan objectief gerechtvaardigd
worden met het oog op de noodzaak van communicatie en identificatie op
scholen en de wettelijke taken van scholen ten opzichte van hun leerlingen.
Thans worden de verschillende manieren verkend waarop een verbod op
gelaatsbedekkende kleding in het onderwijs gerealiseerd kan worden. In het
voorjaar ontvangt u een voorstel van de Minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap.
4b. Verbod gelaatsbedekkende kleding voor het personeel in de openbare
dienst
Het functioneren van de openbare dienst10 brengt specifieke eisen met zich mee
op het gebied van openheid en toegankelijkheid. Dit geldt in het bijzonder voor de
werknemers in deze sector. Het kabinet is van oordeel dat het dragen van
gelaatsbedekkende kleding niet verenigbaar is met goed ambtenaarschap. Door
het dragen van dergelijke kleding worden niet alleen gelaatsuitdrukkingen
verborgen, maar wordt ook afstand gecreëerd. Dit is in het algemeen, maar zeker
voor werknemers in de openbare dienst, onwenselijk en houdt bovendien risico's
in voor het functioneren van de openbare dienst als geheel. Tot dusver hebben
zich in de praktijk op dit vlak geen problemen voorgedaan. Dit neemt niet weg dat
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om bovenstaande
redenen de leidinggevenden en werknemers in de rijksdienst erop zal wijzen dat
gelaatsbedekkende kleding niet op de werkvloer gedragen mag worden.
Voor overige organisaties binnen de openbare dienst (onder andere provincies,
gemeenten) gaat het kabinet er vanuit dat het bevoegd gezag vergelijkbare
regels aan het personeel zal stellen. De minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties zal dit stimuleren.
9 Commissie Gelijke Behandeling, Oordeel 2004-138,
10 Onder openbare dienst wordt verstaan: de Staat en de openbare lichamen alsmede alle diensten
en bedrijven die door deze organen worden beheerd.
Datum
8 februari 2008
Ons kenmerk
2008-0000060283
Onderdeel
BZK/DGV/POL
Blad
9 van 9
5. Conclusie
Het kabinet is van oordeel dat in de Nederlandse samenleving nadere grenzen
dienen te worden gesteld aan het dragen van gelaatsbedekkende kleding
vanwege de belemmeringen in de open communicatie. De bestaande wettelijke
voorzieningen bevatten verschillende mogelijkheden voor het optreden tegen of
het weren van gelaatsbedekkende kleding vanuit het oogpunt van goed
werkgeverschap en van rechtshandhaving. Het kabinet is van oordeel dat het
dragen van gelaatsbedekkende kleding niet verenigbaar is met goed
ambtenaarschap. Bovendien wil het kabinet dat gelaatsbedekkende kleding op
alle onderwijsinstellingen wordt verboden. Met de vervoersondernemingen zal
overlegd worden over het in de algemene voorwaarden van vervoerbedrijven
opnemen van verbodsbepalingen ten aanzien van het dragen van
gelaatsbedekkende kleding en het onbeheerd achterlaten van bagage in het
openbaar vervoer.
Alles afwegend meent het kabinet dat hiermee op adequate en zorgvuldige wijze
maatregelen worden getroffen waar dat noodzakelijk is, in het bijzonder met het
oog op het waarborgen van de open communicatie in de samenleving.
DE MINISTER VAN BINNENLANDSE DE MINISTER VAN JUSTITIE,
ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES,
Mevrouw dr. G. ter Horst dr. E.M.H. Hirsch Ballin
DE MINISTER VOOR WONEN, DE MINISTER VAN ONDERWIJS,
WIJKEN EN INTEGRATIE, CULTUUR EN WETENSCHAP,
Mevrouw drs. C.P. Vogelaar dr. Ronald H.A. Plasterk
Naar boven
---
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties