Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33 www.szw.nl 2513AA22XA

Contactpersoon Ons kenmerk W&B/SFI/08/631 Doorkiesnummer Datum 8 februari 2008 Faxnummer

Onderwerp Hoofdlijnen participatiefonds

Mede namens minister Vogelaar voor Wonen, Wijken en Integratie en staatssecretaris Van Bijsterveldt van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap informeer ik u hierbij over de in het kabinet overeengekomen hoofdlijnen voor de bundeling van diverse op re-integratie en participatie gerichte budgetten in een participatiefonds. In het Coalitieakkoord is afgesproken om zoveel mogelijk de bestaande schotten tussen de diverse op re-integratie en participatie gerichte budgetten weg te nemen. Deze afspraak uit het Coalitieakkoord heeft geleid tot het voornemen van het kabinet om de gemeentelijke middelen voor re-integratie (WWB- werkdeel), inburgeringsbudgetten voor zover deze betrekking hebben op de door gemeenten aan te bieden inburgeringsvoorzieningen en middelen voor volwasseneneducatie te bundelen in een participatiefonds (Bestuursakkoord Rijk en gemeenten, 4 juli 2007). Meer dan nu het geval is zullen gemeenten daarmee ruimte krijgen om maatwerk aan hun burgers te kunnen leveren en een samenhangende aanpak op het gebied van participatie te realiseren. In de bijlage bij deze brief worden de hoofdlijnen van het participatiefonds geschetst. Deze hoofdlijnen zijn ook besproken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de MBO Raad. Met hen is afgesproken om de komende periode te benutten, samen met andere betrokkenen in het veld, om te bezien hoe lokaal een goede invulling kan worden gegeven aan de ruimte die het participatiefonds biedt.
Het streven is het participatiefonds op 1 januari 2009 in werking te laten treden. Het voornemen is Uw Kamer hiertoe medio 2008 een wetsvoorstel aan te bieden.

Voorbereidingstrajecten participatiefonds
De ontschotting van participatiebudgetten biedt belangrijke mogelijkheden voor gemeenten. Zowel op het gebied van de beleidsvorming als van de uitvoering kunnen gemeentelijke afdelingen nadrukkelijker met elkaar gaan samenwerken dan tot nu toe gebeurt. Deze ontschotting biedt gemeenten ook kansen om efficiënter en effectiever te werken. Ter voorbereiding op de ontschotting van participatiebudgetten worden in maximaal 25 gemeenten `voorbereidingstrajecten' participatiefonds gestart. Deze trajecten hebben tot doel gemeenten beleidsmatig en organisatorisch voor te bereiden op de ontschotting van participatiebudgetten, zodat zij bij de inwerkingtreding van het participatiefonds direct van start kunnen met een

Ons kenmerk W&B/SFI/08/631

gerichte inzet ervan. De bestaande wet- en regelgeving vormt het kader voor de voorbereidingstrajecten.
In de voorbereidingstrajecten participatiefonds wordt het `voorbereidend werk' gedaan dat nodig is om, zodra ontschotting van de participatiebudgetten een feit is, middelen zodanig in te zetten dat de klant centraal komt te staan en maatwerk kan worden geleverd. Thema's die tijdens de voorbereidingstrajecten aan de orde kunnen komen zijn ondermeer de professionalisering van de inkoop van trajecten en de vormgeving van trajecten waarin componenten worden gecombineerd, bijvoorbeeld re-integratie en educatie of inburgering. De resultaten van de voorbereidingstrajecten zijn overdraagbaar naar andere gemeenten. De voorbereidingstrajecten starten in januari 2008 en lopen tot circa eind februari 2009.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(A. Aboutaleb)

Bijlage(n):
Hoofdlijnen ontschotting participatiebudgetten


---

Ons kenmerk W&B/SFI/08/631

Hoofdlijnen ontschotting participatiebudgetten

Aanleiding
In het Coalitieakkoord is afgesproken om zoveel mogelijk de bestaande schotten tussen de diverse op re-integratie en participatie gerichte budgetten weg te nemen. Dit voornemen uit het Coalitieakkoord heeft geleid tot een voornemen van bundeling van het WWB-werkdeel, inburgeringsbudgetten voor zover deze betrekking hebben op de inburgeringsvoorzieningen en middelen voor volwasseneneducatie (Bestuursakkoord Rijk en gemeenten, 4 juli 2007). Dit document geeft de hoofdlijnen weer van de huidige ideeën van de ministeries van SZW, WWI en OCW om te komen tot ontschotting van participatiebudgetten, ter bespreking met partners in het veld.

Uitgangspunten:

· Er komt een ontschot participatiebudget waarin gemeentelijke middelen volwasseneneducatie, inburgering en re-integratie samenstromen;
· Eindpunt is één verantwoordingsregime zodat effectievere inzet door gecombineerde trajecten mogelijk wordt;

· Sturing vindt plaats via verdeling op output en bestuurlijke afspraken tussen Rijk en gemeenten;

· De kwetsbaarheid van de roc infrastructuur wordt onderkend. Verwachting is dat juist de brede stroom middelen in het participatiefonds zal leiden tot verruiming van de bestedingen bij de roc's. Teneinde evenwel de praktijk de gelegenheid te geven zich naar die verwachting te zetten, worden bij wijze van overgang waarborgen ingebouwd m.b.t. de omvang van de besteding bij de roc's en de bestemming van de middelen.
· Wat betreft de omvang het volgende:

· er komt in de aanloop een gedwongen winkelnering ter hoogte van het educatiebudget van ca. 190 mln per jaar. Op basis van onderzoek in 2008 en 2009 naar de effecten de introductie van de marktwerking bij de inburgering vindt besluitvorming plaats over de afbouw daarvan bij AMvB. Deze AMvB, zal niet eerder dan twee jaar na inwerkingtreding van het participatiefonds (in 2011) in werking treden.
· Wat betreft de educatiebestemming:

· deze zullen door middel van bestuurlijke prestatie-afspraken worden gewaarborgd (dit kan met gemeenten regio's of anderszins plaatsvinden); zo snel mogelijk wordt gestart met het ontwikkelen van deze prestatie-afspraken, parallel aan het wetgevingsproces;

· bij wijze van overgang zullen in het wetsontwerp bepalingen worden opgenomen die de educatiebestemming verzekeren, tot besloten is dat prestatieafspraken daarvoor in de plaats treden;

· die beslissing wordt door betrokken bewindslieden zo mogelijk reeds voor inwerkingtreden van de wet genomen.


---

Ons kenmerk W&B/SFI/08/631

In het vervolg van deze notitie wordt ingegaan op het eindperspectief (doel, bestedingsregels, verantwoordingssystematiek, sturing door het Rijk en macrobudget) en de overgangsfase (doel, bestedingsregels en verdeelsystematiek).

Eindperspectief
Doel
Streefdatum voor de inwerkingtreding is 1 januari 2009.

Met het ontschotten van participatiebudgetten wordt beoogd om een bijdrage te leveren aan het vergroten van de arbeidsparticipatie, inburgering en het bevorderen van maatschappelijke participatie door deelname aan educatie.

Gemeenten hebben, waar het gaat om het aanbieden van voorzieningen, primair de taak om zorg te dragen voor de verantwoordelijkheden die zijn verwoord in de verschillende materiewetten en bijbehorende beleidsuitingen. Het betreft de verantwoordelijkheid voor:
· het aanbieden van een re-integratievoorziening, waar nodig, aan de doelgroep van de WWB (voornamelijk bijstandsgerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigde werklozen);
· het aanbieden van een inburgeringsvoorziening aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars waar dit een wettelijke plicht is van het College, dan wel waar het naar het oordeel van het College nodig is;

· het aanbieden van educatie-opleidingen aan personen van 18 jaar en ouder die dit nodig hebben ter bevordering van de persoonlijke ontplooiing ten dienste van het maatschappelijk functioneren. Met name waar het gaat om de volgende doelgroepen: analfabeten, mensen die vanwege deficiënties nog niet aan een beroepsopleidend traject kunnen deelnemen, hoogopgeleide allochtonen met beperkte Nederlandse taalvaardigheden, jongeren (tot 23 jaar) zonder VO-diploma of startkwalificatie en mensen die een achterstand hebben t.a.v. maatschappelijke participatie, bijvoorbeeld ouderen, digibeten en vrijwilligers.

Gemeenten hebben ruimte om een afweging te maken in welke mate zij meer of minder nadruk leggen op één of meerdere doelen. Dit laat onverlet dat de gemeente er zorg voor dient te dragen dat zij haar verantwoordelijkheden op de terreinen van re-integratie, inburgering en educatie, zoals opgedragen in de betreffende materiewetten, nakomt.

Hoewel de verantwoordelijkheid van de gemeente bij het aanbieden van een voorziening primair ligt bij personen uit bovengenoemde doelgroepen, krijgen gemeenten met het voorliggende wetsvoorstel ruimte om aan personen waarvoor het college in de materiewetten niet nadrukkelijk een verantwoordelijkheid heeft opgedragen gekregen, toch - indien het college dit noodzakelijk acht - een voorziening aan te bieden. De bestedingsregels zijn bewust ruim geformuleerd, om te voorkomen dat bestedingsregels gemeenten teveel belemmeren wat betreft de inzet van instrumenten en om gemeenten ruimte te bieden een eigen invulling te geven.


---

Ons kenmerk W&B/SFI/08/631

Het college dient in overleg met de gemeenteraad aan te geven hoe zij invulling geeft aan die hierboven beschreven verantwoordelijkheid en ruimte.

Meer ruimte voor gemeenten door ruimere bestedingsregels Gemeenten krijgen meer beleidsruimte om de re-integratie, inburgering en volwassenen- educatie voortvarend ter hand te nemen en de gewenste prestaties te behalen. Gemeenten krijgen meer ruimte om middelen te bundelen en daarmee combinatietrajecten in te zetten, eigen beleidsafwegingen te maken in de nadruk die ze op verschillende doelen willen leggen en om te bepalen wie in aanmerking komt voor bepaalde voorzieningen of opleidingen. Het participatiebudget is meer dan de som der delen. Met name combinatietrajecten waarbij tegelijkertijd aan meerdere problematieken - die bij individuen kunnen voorkomen - wordt gewerkt, leveren meerwaarde op doordat combinaties van inburgering, educatie en re- integratie elkaars effectiviteit kunnen versterken. Bovendien kan de gemeente lokaal maatwerk leveren en bepalen waar binnen haar gemeente de nadruk op dient te liggen.

Deze ruimte wordt gerealiseerd door een brede set bestedingsregels. Bij het formuleren van de bestedingsregels zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
· De besteding van middelen moet leiden tot verhoging van de participatiegraad.
· Gemeenten dienen meer ruimte te krijgen om combinatietrajecten aan te bieden.
· Individuele gemeenten dienen ruimte te krijgen om naar eigen inzicht meer nadruk op één of meer van de doelen van de ontschotte participatiebudgetten te leggen.
· Middelen zijn bedoeld voor participatievoorzieningen, niet voor uitvoeringskosten.
· Voor het overige dienen de huidige bestedingsmogelijkheden van de afzonderlijke budgetten inburgering, educatie en re-integratie, minimaal te blijven voortbestaan.

Bij bestedingsregels, gaat het om het formuleren van de rechtmatigheid van de uitgaven. Het is de bedoeling gemeenten ruimte te bieden en de regels niet zodanig krap te formuleren, dat deze gemeenten teveel beperken in de inzet zowel qua instrumenten als qua doelgroep.

Bovenstaande uitgangspunten hebben geleid tot de volgende regels die worden gesteld aan bestedingen van de ontschotte participatiebudgetten.

1. Zij worden besteed aan participatievoorzieningen. Het kan daarbij gaan om een educatieopleiding1, een re-integratievoorziening2 of een inburgeringsvoorziening (die opleidt tot het inburgeringsexamen of het staatsexamen NT2 programma I of II)3 of een combinatie van bovenstaande voorzieningen.

2. Een participatievoorziening als bedoeld onder 1 kan in principe alleen worden verstrekt aan iemand die 18 jaar of ouder is. Alleen in bepaalde gevallen waar er geen sprake is van leerplicht en geen sprake van een kwalificatieplicht kan ook aan iemand jonger dan 18 jaar een participatievoorziening worden verstrekt.


1 als bedoeld in artikel 7.3.1. van de Web

2 is een voorziening gericht op arbeidsinschakeling zoals bedoeld in de Wet Werk en Bijstand
3 zoals bedoeld in de Wet Inburgering en de regeling vrijwillige inburgering en de uitvoeringsregeling BDU SIV
---

Ons kenmerk W&B/SFI/08/631

Bezien wordt nog in hoeverre nadere regels nodig zijn om ondoelmatige uitgaven te voorkomen.

Minder administratieve lasten
Met de bundeling van geldstromen wordt ook beoogd een vermindering van administratieve lasten voor gemeenten te realiseren. Met de bundeling van drie geldstromen in één kunnen gemeenten volstaan met één financiële administratie. In het kader van de rechtmatigheid van de bestedingen is er één brede doelgroep geformuleerd, waardoor het onderscheid in doelgroepen van de verschillende regeling is komen te vervallen. Zo behoeven gemeenten bijvoorbeeld voor werkloze niet-uitkeringsgerechtigden niet langer te registreren of de betrokkene staat ingeschreven bij het CWI als werkloze werkzoekende. Verantwoording vindt plaats via de systematiek van `single information en single audit'. Gemeenten verantwoorden zich in één keer over het gehele budget, via de bijlage bij de gemeentelijke jaarrekening. De verantwoording aan het rijk zal plaatsvinden op basis van het baten-lastenstelsel, zodat de wijze van verantwoording aan het rijk aansluit bij de wijze van verantwoording op lokaal niveau.

Meeneemregeling
Met een meeneemregeling wordt rekening gehouden met het feit dat niet alle lopende verplichtingen in het begrotingsjaar leiden tot kosten en het feit dat enige flexibiliteit nodig is omdat de beleidsinspanningen van gemeenten tussen de jaren enigszins kunnen variëren. Het percentage van het toegekende participatiebudget dat maximaal meegenomen mag worden naar het volgende uitvoeringsjaar of dat mag worden onttrokken aan het toe te kennen budget van het volgende uitvoeringsjaar, is bij start 0,75 maal het bedrag dat door de minister van SZW wordt ingebracht. In de volgende jaren kan een geleidelijke vermindering van dit percentage plaatsvinden tot een nader te bepalen niveau. In de jaarlijkse verantwoording aan het rijk dient de gemeente onder meer een opgave te verstrekken van de rechtmatig gemaakte kosten in het uitvoeringsjaar en aan te geven welk bedrag ze wenst mee te nemen naar het volgende uitvoeringsjaar.

Sturing door het Rijk
Van belang is dat macro gezien alle drie de doelen in voldoende mate worden bediend. Bij de vormgeving van het ontschotten van participatiebudgetten wordt gestreefd naar een beter zicht in en meer sturing op prestaties en resultaten.

Sturing vindt plaats via verdeling op output en eventueel bestuurlijke afspraken tussen Rijk en gemeenten. Het gaat daarbij om output die bijdraagt de doelstellingen van dit kabinet op de terreinen van re-integratie, inburgering en educatie:

· een daling met 75.000 huishoudens in de bijstand eind 2011 ten opzichte van de stand ultimo 2006 en 25.000 niet-uitkeringsgerechtigden in de periode 2007 - 2011 aan werk geholpen of maatschappelijk participerend als de afstand tot de arbeidsmarkt te groot is;
· jaarlijks gemiddeld 60.000 inburgeringsprogramma's aanbieden en in 2011 een duale uitvoering van 80 procent van de inburgeringsprogramma's;
---

Ons kenmerk W&B/SFI/08/631


· het verhogen van sociale cohesie door mensen in een achterstandspositie met volwasseneneducatie te ondersteunen bij het verbeteren van hun mogelijkheden tot maatschappelijke en arbeidsparticipatie. Met betrekking tot educatie zullen met gemeenten en roc's nadere afspraken worden gemaakt.

Sturing wordt primair vormgegeven door sturing op output. Daartoe bestaat reeds een systeem bij de Wet werk en bijstand, met een prikkel op het budget voor uitkeringen. Bij de verdeling zal tevens, zoals thans het geval is bij de verdeling van het WWB-werkdeel, rekening worden gehouden met de behoefte aan middelen ten behoeve van het verhogen van de uitstroom van bijstandsgerechtigden. Daaraan worden - via de verdeling van de ontschotte participatiebudgetten over gemeenten - incentives toegevoegd om bij te dragen aan de doelstellingen van educatie en inburgering.

De verdeling op output biedt een incentive voor gemeenten, maar tegelijkertijd werkt deze slechts relatief en biedt geen garanties dat de som van prestaties van individuele gemeenten leidt tot een landelijk beeld in prestaties in absolute aantallen dat overeenkomt met de ambities van het kabinet. Daarom kunnen er aanvullend met gemeenten bestuurlijke afspraken over prestaties worden gemaakt, waarop gemeenten overigens niet financieel zullen worden afgerekend. Dergelijke bestuurlijke afspraken zullen in elk geval voor de educatie met gemeenten worden gemaakt. Gemeenten worden financieel afgerekend volgens de beproefde verantwoordingsmethodiek van het WWB-werkdeel, dat wil zeggen op basis van een verantwoording over de rechtmatigheid van de bestedingen. Voor zover wordt vastgesteld dat middelen niet of onrechtmatig zijn besteed vloeien middelen terug naar het Rijk.

Verdeelsystematiek
Het verdeelmodel zal bestaan uit drie verdeelsleutels A, B en C, zodanig dat het gemeentelijk budget bestaat uit de som van de uitkomsten van verdeelsleutel A, B, en C. Verdeelsleutel A verdeelt het budget dat de minister van OCW inbrengt, verdeelsleutel B het budget dat de minister voor WWI inbrengt, en verdeelsleutel C het budget dat de minister van SZW inbrengt. Het resultaat van de toepassing van de drie verdeelsleutels ontvangt de gemeente als één ontschot budget.

Bij educatie (verdeelsleutel A) wordt gedacht aan de volgende prestatie-indicatoren:
· Aantal cursussen voor laaggeletterden;

· Aantal behaalde vavo-certificaten;

· Aantal behaalde certificaten Staatsexamen NT2 programma I of II;
· Aantal personen dat doorstroomt van educatie naar een beroepsopleiding.

Daarnaast zal een deel van de middelen dat door de minister van OCW wordt ingebracht, worden verdeeld op basis van de huidige objectieve verdeelcriteria, te weten:
· aantal volwassen inwoners;

· aantal volwassen inwoners met laagopleidingsniveau;
· etnische achtergrond van de volwassen inwoners.


---

Ons kenmerk W&B/SFI/08/631

Voor de inburgering (verdeelsleutel B) zullen de volgende verdeelkenmerken worden opgenomen in de verdeelsleutel:

· Aantallen gestarte inburgeringsprogramma's

· Aantallen gestarte duale inburgeringsprogramma's
· Aantallen behaalde inburgeringsexamens en examens NT2 programma I en II. Het zichtbaar maken van de prestaties van gemeenten op deze kenmerken en het monitoren daarvan gebeurt via ISI (InformatieSysteem inburgering). Gemeenten dienen hiertoe het ISI consequent en tijdig in te vullen.

Bij de re-integratie (verdeelsleutel C) wordt gebruik gemaakt van de bestaande verdeelsystematiek. In het verdeelmodel zijn de volgende variabelen opgenomen: aantal bijstandsontvangers, aantal WW-ontvangers, omvang beroepsbevolking, kwalitatieve discrepantie laaggeschoolde arbeid. Uit het reguliere onderhoudstraject kunnen wijzigingen voor deze verdeelsleutel volgen.

Prestatie-afspraken en monitoring
Met het ontschotte participatiebudget worden drie doelen nagestreefd. Er zal gemonitord worden in hoeverre deze doelen worden bereikt. Ook in dit kader wordt gestart vanuit een bestaande situatie, met reeds bestaande systematieken. Dit betekent dat in de beginfase dit in zekere mate terug is te zien in verschillen in type monitoring en afspraken. Indien gesprekken met gemeenten of VNG nodig worden geacht, wordt er vanuit het kabinet zoveel mogelijk gekozen voor één benadering, zodat niet meerdere malen een gesprek in het kader van het participatiefonds hoeft te worden gehouden.

In het kader van het bestuurlijk deelakkoord tussen Rijk en gemeenten zijn afspraken gemaakt over daling van het bijstandsvolume en het bevorderen van participatie van mensen zonder inkomsten uit werk of uitkering. De resultaten hiervan worden gemonitord. Bij achterblijvende prestaties zal met de VNG in gesprek worden getreden. Om de prestaties te behalen zijn de middelen uit het participatiefonds een belangrijk instrument. Het is een onderdeel van de maatregelen om de effectiviteit van re-integratie te verbeteren, zoals benoemd in het kabinetsstandpunt re-integratie dat u op 29 januari jl. heeft ontvangen. Het sluit aan bij de constatering in dit kabinetsstandpunt dat gemeenten beter maatwerk kunnen bieden dan het Rijk en dat re-integratie het meest effectief is voor de groep met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt. Juist voor deze groep kunnen combinaties van educatie, inburgering en re- integratie interessant zijn.
Wat betreft de inburgering zullen de resultaten op de prestatie-indicatoren, die ook in het verdeelmodel zijn opgenomen, worden gemonitord. Sterk achterblijvende prestaties in relatie tot de beschikbaar gestelde middelen kunnen aanleiding zijn om met de betreffende (grotere) gemeenten een bestuurlijk gesprek te voeren. Deze gesprekken kunnen dan ook benut worden om te achterhalen wat de oorzaken van de achterblijvende prestaties zijn en, met in achtneming van de bestaande verantwoordelijkheden, de daarbij passende oplossingen te zoeken.


---

Ons kenmerk W&B/SFI/08/631

Er komen macroafspraken met VNG en/of centrumgemeenten t.a.v. de te realiseren educatiedoelstellingen. De inhoud dient nader uitgewerkt te worden. Uit de macroafspraken leiden gemeenten af wat ongeveer hun individuele bijdrage zou moeten zijn aan het behalen van de macroafspraken. Gemeenten dienen jaarlijks prognoses in van hun inspanningen per prestatiegebied van de educatie. Met gemeenten die in sterke mate onderpresteren wordt bestuurlijk overleg aangegaan.

Eindperspectief
Er worden drie budgetten gebundeld die een eigen systematiek hebben ontwikkeld in een eigen omgeving. Onvermijdelijk is in de beginfase in zekere mate nog enige heterogeniteit herkenbaar. Hoewel wat betreft de bestedingsregels al snelle stappen naar één systematiek worden gemaakt, is bij de sturing nog enige mate van diversiteit zichtbaar. In de verdere uitwerking zal nauwlettend worden gekeken naar de interne consistentie bij de vormgeving van het sturingsinstrumentarium.

Er wordt gestreefd naar een eindperspectief waarbij er sprake is van een nog homogenere vormgeving. Wat betreft de sturing vanuit het Rijk kan worden bezien welke mogelijkheden er zijn om op termijn sturing te beperken tot één van bovengenoemde sturingsinstrumenten (of verdeling op output of prestatie-afspraken).
Tevens kan worden bezien wat de mogelijkheden zijn om de monitoring van prestaties in dit kader op termijn meer uniform vorm te geven.

Macrobudget
De invoering van de ontschotte participatiebudgetten vindt wat betreft de door het Rijk in totaal aan gemeenten verstrekte middelen budgettair neutraal plaats.


---

Ons kenmerk W&B/SFI/08/631

Onderstaand staan de bijdragen van de drie departementen, zoals thans opgenomen in de begroting (prijspeil 2007).

x 1.000 2009 2010 2011 2012 2013

WWI* 261.602 261.602 261.602 261.602 261.602 OCW** 190.000 190.000 190.000 190.000 190.000 SZW*** 1.504.270 1.379.270 1.254.270 1.254.270 1.254.270 Totaal macrobudget 1.955.872 1.830.872 1.705.872 1.705.872 1.705.872


* De middelen BDU-SIV maken onderdeel uit van bovenstaande reeks. Bezien zal worden welke mogelijkheden er zijn deze middelen al in 2009 bij het ontschotte participatiebudget te betrekken. De middelen voor de pardonregeling (2009) maken geen onderdeel uit van bovenstaande reeks en zullen niet opgenomen worden in het ontschotte participatiebudget. In het inburgeringsbudget is nog geen rekening gehouden met de eventuele afsplitsing van het gedeelte daarvan dat betrekking heeft op de door gemeenten te maken uitvoeringskosten.

** De middelen BDU-SIV maken onderdeel uit van bovenstaande reeks. Bezien zal worden welke mogelijkheden er zijn deze middelen al in 2009 bij het ontschotte participatiebudget te betrekken.
*** Uit het W-deel is een uitname, oplopend tot 75 mln. structureel vanaf 2011, gereserveerd voor de taakstelling op de keten uit het Coalitieakkoord. Deze uitname is in deze reeks verwerkt. Indien deze ombuiging wordt gerealiseerd op de uitvoeringskosten WWB, die in het Gemeentefonds zijn opgenomen, zal de bijdrage van SZW, met de reeks oplopend tot 75 mln., worden verhoogd.

Overgangsfase
Doel
Het ontschotten van participatiebudgetten zal geleidelijk worden ingevoerd. De reden voor een gefaseerde invoering is dat zodoende de mogelijkheid ontstaat om toe te groeien naar de meest passende systematiek en werkwijze. De overgangsfase dient ertoe het behoud van de roc- infrastructuur te waarborgen, alsmede het behalen van de educatiedoelstellingen. Tevens is het gericht op het realiseren van een goede samenhang met de middelen BDU-SIV in 2009 en een geleidelijke overgang van verdeling op objectieve factoren naar verdeling op output, om herverdeeleffecten te beperken. Hiertoe wijken de bestedingsregels en de verdeelsystematiek in de overgangsfase op onderdelen af van de eindsituatie.

Bestedingsregels
Oormerking voor besteding aan educatie bij roc's
Gemeenten dienen een bepaald bedrag te besteden aan inkoop bij roc's en voor educatieopleidingen4. De hoogte van het bedrag dat een gemeente minimaal dient te besteden aan educatieopleidingen bij roc's is gelijk aan het budget dat deze gemeente in 2009 ontvangt op basis van verdeelsleutel A.
Bij algemene maatregel van bestuur, ondertekend door de staatssecretaris van OCW, de staatssecretaris van SZW en de minister voor WWI, kan worden bepaald dat dit bedrag verlaagd wordt, tot uiteindelijk nul.


4 Zoals bedoeld in art. 7.1.3 van de WEB
10

Ons kenmerk W&B/SFI/08/631

Voor zover er sprake is van oormerking van middelen aan educatie, dient het college van burgemeesters en wethouders jaarlijks voor 1 november voor de hoogte van dit bedrag overeenkomsten te sluiten met roc's, zoals bedoeld in artikel 2.3.4 van de WEB.

Indien de educatiedoelstellingen onvoldoende worden gewaarborgd, betekent dit een extra risico voor de publieke infrastructuur bij roc's. Het idee van de bestedingsverplichting is dat roc's niet opnieuw in een korte periode met een forse daling van middelen worden geconfronteerd, zodat roc's de mogelijkheid hebben op een goede wijze om te schakelen naar de nieuwe situatie.
Het kabinet hecht eraan dat in elk geval de eerste twee jaar na inwerkingtreding van het participatiefonds (2009 en 2010) er sprake is van een bestedingsverplichting bij roc's. Een besluit over afbouw kan pas plaatsvinden nadat de resultaten van de evaluatie van de introductie van marktwerking bij de inburgering bekend zijn. Tegelijkertijd wordt al voor die tijd gewerkt aan bestuurlijke prestatie-afspraken met gemeenten. Tezamen met het sturingsinstrumentarium dat in het wetsvoorstel wordt opgenomen, zou dit mogelijk al met ingang van 1 januari 2009 voldoende waarborg kunnen bieden om de educatiebestemming te verzekeren.
Indien het kabinet tot de conclusie komt dat de educatiebestemming op deze manier voldoende is verzekerd, ligt het in de rede dat de specifieke oormerking voor educatie vervalt. Opheffing van de oormerking kan alleen plaatsvinden bij algemene maatregel van bestuur, ondertekend door de minister voor WWI, de staatssecretaris van OCW en de staatssecretaris van SZW. Voorop staat dat in elk geval in de eerste twee jaar na inwerkingtreding (2009 en 2010) een bestedingsverplichting bij roc's blijft bestaan.

Verantwoording en terugvordering
Bovenstaande heeft gevolgen voor de verantwoording en terugvordering. Voor zover er sprake is van gedwongen winkelnering en/of oormerking van middelen, dienen gemeenten te verantwoorden dat het budget dat hiervoor is gereserveerd ook binnen deze eisen rechtmatig is besteed. Voor zover dit niet het geval is vloeien middelen terug naar het Rijk.

Middelen inburgering en volwasseneneducatie G31
De middelen inburgering en volwasseneneducatie voor de G31 maken tot en met 2009 deel uit van de BDU-SIV. Bezien zal worden welke mogelijkheden er zijn de middelen inburgering en volwasseneneducatie voor de G31 al met ingang van 1 januari 2009 bij het ontschotte participatiebudget te betrekken.

Overgangsregime inburgering in 2010 en 2011
Bezien zal nog worden hoe de inburgeringsvoorzieningen die in 2007 tot en met 2009 zijn/worden gestart, en die uiterlijk in 2010 en 2011 worden afgerond met deelname aan het inburgeringsexamen of het staatsexamen NT2 programma I of II, worden gefinancierd, verantwoord en afgerekend. Dit geldt zowel voor de G31 (i.v.m. de prestatieafspraken in het kader van de BDU-SIV/GSB), als voor de niet-G31.


---

Ons kenmerk W&B/SFI/08/631

Verdeelsystematiek
Bij de verdeelsleutel A en B valt op te merken dat naar verwachting vanaf 2011 deze verdeling kan plaatsvinden op basis van de relatieve prestaties van gemeenten. In 2011 zijn immers de prestaties uit 2009 beschikbaar. Tot die tijd zal de verdeling plaatsvinden conform de huidige objectieve verdelingen van het educatiebudget en het inburgeringsbudget. Mogelijk zal sprake zijn van een geleidelijke ingroei van het verdeelmodel op basis van prestaties. Bij verdeelsleutel C zal de huidige geleidelijke ingroei bij het WWB-werkdeel van een historische verdeling naar een objectieve verdeling, worden gecontinueerd.

12