Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Aan de Voorzitter van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Den Haag Ons kenmerk Uw brief van Uw kenmerk
8 februari 2008 SFB/2007/49823 20 december 2007 07-OCW-B-076
Onderwerp
Studeren in het buitenland met studiefinanciering &
invoering collegegeldkrediet
In de procedurevergadering van 20 december 2007 heeft de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap van uw Kamer gesproken over de werking van meeneembare studiefinanciering in het
hoger onderwijs. De leden hebben aangegeven een korte rapportage over de feitelijke uitwerking van
de mogelijkheid om met studiefinanciering in het buitenland te studeren te willen ontvangen. Die
rapportage ontvangt u nu van mij.
Voor de goede orde: zowel in het hoger onderwijs als in het mbo heeft bij de aanvang van het studiejaar
2007/2008 een verruiming van de meeneembaarheid van studiefinanciering plaatsgevonden. In het
mbo betreft dit een beperkte verruiming, waarbij de studiefinanciering in Vlaanderen en Duitsland
meeneembaar is geworden naar alle sectoren. Daarnaast blijft de mogelijkheid bestaan om voor een
unieke opleiding in Europa studiefinanciering aan te vragen. De uitvoeringspraktijk is niet gewijzigd,
waarbij het Colo in samenwerking met de kenniscentra advies uitbrengt aan de IB-Groep over de
toekenning van meeneembare studiefinanciering. Daarom beperk ik me in deze rapportage tot het
hoger onderwijs. Voor wat betreft het mbo zal ik over de uitvoering rapporteren als onderdeel van de
aan u toegezegde eindevaluatie die ik nog dit jaar zal starten en begin 2009 zal afronden. Op basis van
deze evaluatie kan worden besloten over verdere uitbreiding naar andere landen in Europa en
daarbuiten.
Na een korte voorgeschiedenis en de weergave van de aanvraagprocedure presenteer ik u de relevante
gegevens met betrekking tot meeneembare studiefinanciering in het hoger onderwijs.
Aangezien tegelijk met de wet tot uitbreiding van de mogelijkheid met studiefinanciering in het
buitenland te studeren (Staatsblad 2007, 200, kamerstukken 30 933) ook het collegegeldkrediet in het
hoger onderwijs is ingevoerd, ontvangt u van mij tevens de stand van zaken met betrekking tot die
voorziening. Tot slot geef ik mijn visie op het proces van invoering van meeneembare
studiefinanciering.
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl
blad 2/6
Korte voorgeschiedenis
De invoering van meeneembare studiefinanciering naar alle landen van de wereld is gerealiseerd met
de totstandkoming van de hiervoor genoemde wet. Nadat de Tweede Kamer het voorstel op 3 april
2007 had aangenomen en de Eerste Kamer op 22 mei 2007 eveneens had ingestemd, is per 1 juni 2007
begonnen met de uitvoering. Ik heb mij daarbij gerealiseerd dat dit kort voor het nieuwe studiejaar was
en dat studenten, naarmate studenten zij hun aanvraag later doen, een kleinere kans hebben dat zij
nog vóór aanvang van het studiejaar een besluit op hun aanvraag hebben. Omdat mij signalen
bereikten dat er veel behoefte was aan de voorziening, heb ik er desondanks de voorkeur aan gegeven
direct met de uitvoering te starten. Hierdoor konden studenten al in het studiejaar 2007/2008 gebruik
maken van studiefinanciering voor het volgen van een opleiding in het buitenland van hun keuze.
De aanvraagprocedure
Referentiekader voor de toekenning van meeneembare studiefinanciering vormt artikel 2.14 van de
Wet studiefinanciering 2000, tweede lid, onderdeel a. In dit artikel is bepaald dat meeneembare
studiefinanciering beschikbaar is voor het volgen van een buitenlandse opleiding "voorzover in
Nederland voor een vergelijkbaar soort opleiding studiefinanciering wordt verstrekt, het niveau en de
kwaliteit van de opleiding vergelijkbaar zijn met overeenkomstige opleidingen in de WHW en het
afsluitend examen voor de opleiding vergelijkbaar is met een afsluitend examen voor overeenkomstige
opleidingen in de zin de van WHW."
De IB-Groep is de uitvoerder van het studiefinancieringsbeleid. Om te bepalen of een opleiding voldoet
aan de vereisten van artikel 2.14, tweede lid, onderdeel a, wint de IB-Groep het advies in van de
Netherlands University Foundation For International Cooperation (Nuffic).
Op de website van de IB-Groep is een aantal landenlijsten opgenomen waarop internationale
opleidingen vermeld staan waarvan al is vastgesteld dat zij in principe voor meeneembare
studiefinanciering in aanmerking kunnen komen. Het opleidingenaanbod in de hele wereld en zelfs in
de betreffende landen is echter zodanig groot, dat dit niet meer dan een selectie kan zijn. Indien een
opleiding op de lijsten niet voorkomt, kan een student bij de IB-Groep een aanvraag indienen, waarna
door Nuffic wordt onderzocht of de opleiding die de student wil volgen van voldoende kwaliteit en
niveau is. De student wordt hiervan op de hoogte gehouden. Bij het vragen van het advies aan de Nuffic
wordt aan de student bericht dat nader onderzoek wordt gedaan. Als niet binnen 8 weken besloten kan
worden op de aanvraag van een student, ontvangt de student hierover bericht.
Overigens ondervindt de student geen nadeel van een lange behandeling. Als studiefinanciering wordt
toegekend, werkt deze terug tot het moment van de aanvraag, indien de student al met de opleiding is
begonnen. Als de student de opleiding in het buitenland al vóór 1 september 2007 was begonnen, en
daardoor wellicht niet goed op de hoogte was van de nieuwe maatregel, kan hij zelfs met
terugwerkende kracht tot en met 1 september 2007 studiefinanciering ontvangen als hij uiterlijk 31
augustus 2008 zijn aanvraag doet.
blad 3/6
Feiten en cijfers
Voor 1 september 2007 was het al mogelijk om met meeneembare studiefinanciering te studeren in
Vlaanderen en de Duitse grensstreek. : In totaal werd over het collegejaar 2006-2007 aan circa 4.000
studenten studiefinanciering toegekend voor het volgen van een opleiding in het buitenland.
Studenten die op grond daarvan studiefinanciering toegekend hebben gekregen en hun studie
voortzetten hebben hun aanspraak op meeneembare studiefinanciering behouden.
Inmiddels zijn er inmiddels zo'n 3500 aanvragen (stand eind januari 2008) gedaan voor meeneembare
studiefinanciering voor het studiejaar 2007/2008. Het totale aantal studenten met meeneembare
studiefinanciering bedraagt daarmee momenteel ruim 5.000 personen. Om na te gaan of de opleiding
voldoet aan de wettelijke criteria is voor circa 1500 aanvragen door de IB-Groep advies gevraagd aan
de Nuffic. De Nuffic heeft in 1200 gevallen positief geadviseerd. Van de driehonderd negatieve
adviezen komt meer dan eenderde niet in aanmerking voor studiefinanciering omdat het gaat om een
hbo - master waarvoor in Nederland ook geen studiefinanciering wordt toegekend. In ongeveer
eenderde van de negatieve adviezen had de opleiding onvoldoende kwaliteit. In ongeveer een kwart van
de gevallen ging het om een opleiding die niet tot het hoger onderwijs wordt gerekend. Van deze groep
ging het meestal om een opleiding met een lager niveau; in een tiental gevallen betrof de aanvraag een
promotie - traject.
Bestemming studenten
De meeste studenten kiezen voor een opleiding in Europa. België en Groot-Brittannië zijn favoriet, met
ieder ongeveer 25% van het totale aantal aanvragen sinds 1 september 2007. Goede derde zijn de
Verenigde Staten van Amerika. Daarbij gaat het om zo'n 250 studenten, dus zo'n 5 % van het totale
aantal studenten met meeneembare studiefinanciering. Naar Duitsland, Frankrijk, Spanje en Australië
gaan 50 100 studenten.
De opleidingskeuze is zeer gevarieerd en bevat een brede range aan opleidingen. Dit geldt eveneens
voor het niveau: studenten kiezen zowel wo bachelor, wo master als hbo bachelor.
Behandelingstermijnen
Het behandelen van een aanvraag voor meeneembare studiefinanciering duurt langer dan een
aanvraag voor studiefinanciering in Nederland. Dit houdt verband met de aanvullende voorwaarden die
moeten worden getoetst. Met name wanneer een opleiding nog niet bekend is bij de IB-Groep en
derhalve het advies van de Nuffic dient te worden ingewonnen, heeft de behandeling langer geduurd
dan studenten gewend zijn als het opleidingen in Nederland betreft. In een klein aantal gevallen heeft
de behandeling van een aanvraag te lang geduurd. Dit is te betreuren, alhoewel dit niet geheel te
voorkomen is bij invoering van nieuwe complexe werkprocessen en een groot aantal aanvragen.
blad 4/6
Ik heb daarom - samen met de IB-Groep en Nuffic - bezien hoe dit proces te verbeteren. De IB-Groep
heeft in de afgelopen maanden veel maatregelen genomen om het interne proces te versnellen en waar
mogelijk te automatiseren. Dat proces is nog niet afgerond, maar heeft al tot verbeteringen geleid. Zo
is er een apart team dat alle telefonische vragen op dit terrein voor zijn rekening neemt.
Ook de termijnen van advisering door de Nuffic zijn korter geworden.
Indien de aanvraag een opleiding betreft die op een van de landenlijsten staat, wordt de aanvraag altijd
binnen 8 weken afgedaan. Betreft de aanvraag een opleiding waarvoor het advies van de Nuffic moet
worden ingewonnen (zo'n 1500 aanvragen), dan lukte dit tot nog toe in ongeveer 75% van de gevallen.
De adviestijd die de Nuffic nodig had, bedroeg gemiddeld ongeveer 6 weken.
Kosten
De kosten die voor het uitvoeren van meeneembare studiefinanciering zijn gemaakt bedragen in 2007
in totaal ongeveer 0,7 miljoen. Voor ongeveer 0,4 miljoen betreft dit de advisering door Nuffic.
De kosten blijven daarmee binnen de 1,0 miljoen die jaarlijks zijn begroot voor de uitvoering.
Bezwaar en beroep
Tegen zo'n honderd afwijzende beschikkingen is bezwaar aangetekend. In vijf gevallen werd het
bezwaar gehonoreerd. In de overgrote meerderheid van de gevallen werd het bezwaar ongegrond
verklaard. Tot nu toe is in een enkel geval beroep bij de rechtbank ingesteld.
De bezwaren richten zich in de meeste gevallen op de beslissing van de IB-Groep dat de aangevraagde
opleiding niet aan de wettelijke criteria voldoet. Daarnaast is een aantal gevallen bekend waarin de
behandeling van de aanvraag te lang duurde. Dit signaal heb ik ook via Uw Kamer ontvangen en in een
beperkt aantal aan mij gerichte brieven. Ook beklaagde men zich soms over de bejegening door de
IB-Groep en had men het gevoel dat Nuffic en IB-Groep over en weer naar elkaar verwezen.
Ik zie deze signalen als een extra aansporing om als overheid de kwaliteit te bieden die de maatschappij
daarvan mag verwachten. Zoals aangegeven wordt er hard aan gewerkt om het aanvraagproces te
verbeteren. Met betrekking tot de communicatie met de student is een duidelijke lijn gekozen: de
IB-Groep is het contactpunt voor vragen van studenten omtrent meeneembare studiefinanciering.
Tot slot blijkt in een aantal gevallen dat het probleem niet zozeer is dat studenten en andere
belanghebbenden een concrete aanvraag willen doen, maar dat zij voorafgaand hieraan willen weten
voor welke opleidingen zij studiefinanciering zouden kunnen krijgen. Hierop ga ik hierna nader in.
Voorlichting aan studenten over het opleidingsaanbod
Goede voorlichting aan studenten is een belangrijk aandachtspunt. Via de websites van de IB-Groep en
de Nuffic wordt hieraan tegemoet gekomen. Het aanbod van hoger onderwijs in de hele wereld is
echter zeer groot. Hierop is geanticipeerd door middel van het maken van landenlijsten. Daardoor is
een deel van het onderwijs in kaart gebracht in de landen waarvan verwacht werd dat studenten er
graag een opleiding zouden willen volgen.
blad 5/6
Voor wat betreft de keuze van de landen Groot-Brittannië, de Verenigde Staten en België, is de
vooronderstelling juist gebleken. Het aanbod van opleidingen in het VK en de VS is echter zodanig groot
dat het niet mogelijk is gebleken om álle opleidingen tevoren in kaart te brengen. De
aandachtsgebieden van studenten zijn zeer divers, waardoor selectie op voorhand onmogelijk is.
Ik streef er daarom naar om het toetsingskader dat gehanteerd wordt bij de beoordeling van
buitenlandse opleidingen zodanig kenbaar te maken voor studenten dat zij zelf een goede inschatting
kunnen maken van de mogelijkheid meeneembare studiefinanciering te kunnen krijgen voor een
buitenlandse opleiding. Ook dan zal het echter pas bij de aanvraag voor een concrete opleiding
duidelijk worden of de student voor het volgen van een bepaalde opleiding in aanmerking komt voor
meeneembare studiefinanciering.
In het gekozen systeem staat de keuze van de student voorop. Ik acht dit systeem het juiste en
verkiesbaar boven een limitatief systeem waarbij van tevoren bepaald zou worden naar welke
opleidingen studenten studiefinanciering mee zouden mogen nemen. Dat zou de keuze van studenten
immers erg beperken of, gelet op de kosten van het onderzoek naar opleidingen (75 per beoordeling),
erg kostbaar zijn.
Van de student op zijn beurt mag worden verwacht dat hij zich goed informeert over de opleiding die hij
in het buitenland zou willen volgen. Ik streef ernaar hem daarbij zo goed mogelijk te ondersteunen door
de kaders die worden gehanteerd bij het beoordelen van opleidingen zo kenbaar mogelijk te maken.
Als de student dan zijn concrete aanvraag doet, kan maatwerk worden geboden en bezien worden of de
student voor de gevraagde opleiding in aanmerking komt voor meeneembare studiefinanciering.
Collegegeldkrediet
Het collegegeldkrediet is een leenvoorziening voor studenten om hun collegegeld mee te betalen. De
hoeveelheid collegegeldkrediet die een student kan aanvragen, is gekoppeld aan het feitelijke
collegegeld dat een student moet betalen. In het studiejaar 2007/2008 kan een student die wettelijk
collegegeld betaalt ( 1538,-) per maand maximaal 128,17 lenen. Betaalt hij meer, omdat hij
bijvoorbeeld instellingscollegegeld betaalt of in het buitenland studeert, dan kan hij tot een maximum
van vijf keer het wettelijke collegegeld ontvangen.
Uit gegevens van de IB-Groep blijkt dat ruim 18.000 studenten een collegegeldkrediet hebben
aangevraagd, circa 5% van de groep die hiervoor in aanmerking komt. Het gemiddeld aangevraagde
bedrag per maand bedraagt 142,70.
De uitvoering van het collegegeldkrediet is zonder problemen verlopen. Studenten die nieuw instromen
hebben de voorziening tegelijk met overige elementen van de studiefinanciering kunnen aanvragen.
Studenten die al studeren kunnen de voorziening door middel van een wijzigingsformulier bij de
IB-Groep aanvragen.
blad 6/6
Bij de aanvraag van een collegegeldkrediet worden twee groepen onderscheiden: studenten die het
wettelijk collegegeld moeten betalen en studenten die in aanmerking willen komen voor een hoger
collegegeldkrediet dan het wettelijke collegegeld. De eerste groep ontvangt op haar aanvraag
maximaal het hierboven genoemde bedrag van 128,17 per maand.
Indien een student meer wil ontvangen dan het wettelijk collegegeld, dient hij met een gewaarmerkte
verklaring van zijn instelling van onderwijs aan te tonen dat dit hogere collegegeld inderdaad voor de
betreffende persoon verschuldigd is. Omdat het tot op heden gaat om slechts een beperkte groep van
circa 500 studenten die een verzoek hebben ingediend voor een meer dan wettelijk collegegeldkrediet,
heeft de IB-Groep ervoor gekozen om een dergelijke verklaring bij de student zelf op te vragen. Mocht
dit aantal in de nabije toekomst oplopen, zullen alsnog deze gegevens van de instellingen worden
betrokken.
Tot slot
Ik constateer dat met de invoering van meeneembare studiefinanciering naar alle landen in de wereld
en met de invoering van het collegegeldkrediet twee voorzieningen worden geboden waarvan
studenten graag gebruik maken. De uitvoering van meeneembare studiefinanciering is een complex
proces dat geoptimaliseerd wordt. Dat daarbij enige onregelmatigheden optreden en enige
ervaringstijd nodig is voordat het proces soepel verloopt, betreur ik en is vervelend voor direct
betrokkenen. Anderzijds is het onvermijdelijk dat zich enige aanloopproblemen hebben voorgedaan,
omdat bij deze nieuwe complexe voorziening het Nederlandse studiefinancieringsstelsel aangesloten
moet worden op zeer uiteenlopende buitenlandse onderwijsstelsels.
Alles overwegende ben ik van mening dat de IB-Groep en de Nuffic in dit jaar van invoering een goede
prestatie hebben geleverd. Gelet op de in gang gezette verbeteringen vertrouw ik erop dat de
aanvragen in de rest van dit jaar en het komend studiejaar soepeler zullen verlopen.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
dr. Ronald H.A. Plasterk