Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

logoocw

De voorzitter van de Tweede Kamer

der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA Den Haag

Den Haag Ons kenmerk Uw brief van Uw kenmerk 8 februari 2008 HO/CBV/2008/4785 30 januari 2008 2070810090

Onderwerp
vragen van het Kamerlid Leijten over de hoge studiekosten

Hierbij zend ik u het antwoord op de vragen van het Kamerlid Leijten van uw Kamer over hoge studiekosten.

De vragen werden mij toegezonden bij uw bovenaangehaalde brief met kenmerk 2070810090.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

dr. Ronald H.A. Plasterk

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70-4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl 46
OCW 114

blad 2/5

Antwoorden op de schriftelijke vragen van het Kamerlid Leijten van de Tweede Kamer der Staten- Generaal aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ingezonden d.d. 30 januari 2008 kenmerk 2070810090)


1
Wat is uw oordeel over het bericht dat studenten gemiddeld 750 euro per jaar bovenop het collegegeld betalen voor hun MBO, HBO of universitaire studie? 1)

Ik vind dit geen onacceptabel bedrag. Naar aanleiding van eerdere onduidelijkheden over mogelijk te vragen aanvullende bijdragen heeft mijn rechtsvoorganger, dhr. Ritzen, in een brief van 25 augustus 1994, kenmerk HBO/PR-94036112, hierover helderheid verschaft aan universiteiten en hogescholen. Hierover heb ik u recent geïnformeerd bij mijn antwoord op Kamervraag 9 betreffende de Strategische agenda hoger onderwijs en onderzoek (Kamerstukken 2007-2008, 31288, nr. 12).

De inschrijving (en daarmee het volgen van onderwijs) mag niet afhankelijk worden gesteld van een andere geldelijke bijdrage dan het collegegeld (aldus art 7.46 van de WHW). Op grond van bestuurlijk overleg met de HBO-raad en de VSNU en overleg met de studentenbonden heeft dhr. Ritzen in bovengenoemde brief de volgende conclusies getrokken over de voorwaarden waaronder financiële bijdragen in de studiekosten kunnen worden gevraagd. Ik acht deze conclusies nog steeds opportuun voor universiteiten en hogescholen.
De conclusies betreffen de constatering dat de studiekosten die in rekening worden gebracht, zijn onder te verdelen in drie categorieën:

1. Kosten die voortvloeien uit wettelijke verplichtingen die instellingen op grond van de WHW hebben en die derhalve niet mogen worden doorberekend aan studenten. Hierbij moet worden opgemerkt dat studenten wel worden geacht de kosten van een aantal onderwijs- benodigdheden zelf te dragen, zoals de kosten van boeken, materialen en bepaalde practicakosten.

2. De kosten verbonden aan onderwijsbenodigdheden en bepaalde onderwijsvoorzieningen die mogen worden doorberekend aan studenten. Afhankelijk van de aard van de opleiding kunnen bepaalde kosten worden doorberekend, doch uitsluitend op vrijwillige basis.
3. Kosten verbonden aan extra diensten en voorzieningen die de studenten aangeboden worden al dan niet tegen betaling. Deze kosten houden geen rechtstreeks verband met het onderwijs.


2
Deelt u de mening dat onderwijsinstellingen duidelijk in de voorlichtingsfolders van de studies moeten aangeven hoeveel kosten een studie met zich meebrengt? Zo ja, wat gaat u doen om onderwijsinstellingen hiertoe te bewegen? Zo neen, waarom vindt u het goed dat studenten voor de aanvang van hun studie geen reëel beeld van de studiekosten wordt gegeven?

Ik wil ervan kunnen uitgaan dat alle universiteiten en hbo-instellingen adequate informatie verstrekken over de studiekosten die voortvloeien uit het volgen van onderwijs. Het is echter de eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid van de instellingen te zorgen voor deze voorlichting. Zie ook mijn antwoord op kamervraag 8 betreffende de Strategische agenda hoger onderwijs en onderzoek (Kamerstukken 2007-2008, 31288, nr. 12).


3
Deelt u de mening dat een onderwijsinstelling daarnaast ook duidelijk moet aangeven in de voorlichtingsfolders welke voorzieningen er zijn? Zo ja, wat gaat u doen om onderwijsinstellingen hiertoe te bewegen? Zo neen, waarom niet?

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl

blad 3/5

Zie mijn antwoord op vraag 2. Overigens is de door u in vraag 4 genoemde website van de Fontys hogescholen een goed voorbeeld van het geven van voorlichting over de verschillende voorzieningen. Zij hebben een aparte webpagina met informatie over de studentenvoorzieningen.


4
Deelt u de mening dat het decanaat van een hogeschool niet betaald hoeft te worden door de studenten van die hogeschool? Wat vindt u in dat licht van de Fontysbijdrage 2), waarbij aan alle studenten een extra bijdrage van 42 euro wordt gevraagd voor tal van zaken die op andere hogescholen ook worden aangeboden zonder extra bijdrage te vragen aan studenten?

Ik deel de mening dat het decanaat van een hogeschool niet betaald hoeft te worden door de studenten van die hogescholen. Fontys biedt de hulp van decanen en studentenpsychologen dan ook zonder extra kosten aan.
Zij vragen alleen in aanvulling daarop nog een voorzieningenpakket, waarvoor van iedere student bij aanvang van de studie een eenmalige bijdrage van 42,- (studiejaar 2007-2008) gevraagd wordt. Een en ander is afgestemd met de studentenfractie van de medezeggenschapsraad. Daarbij heeft de studentenfractie uitgesproken dat het redelijk is dat studenten, gezien de aard van de aanvullende voorzieningen, ook in deze kosten een bijdrage leveren. Het gaat hier om de volgende voorzieningen die niet door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap worden gesubsidieerd:
- Aanvullende verzekeringen

- Ondersteuning bestuurlijk actieve studenten

- Studentenloopbaancentrum

- Toegang tot informatie- en communicatietechnologie Voor meer informatie over en de betaling van de Fontysbijdrage wordt een begeleidende brief en een eenmalige machtiging meegestuurd bij de eerste inschrijving. Voor het studiejaar 2006-2007 was de hoogte van de Fontysbijdrage eveneens vastgesteld op 42,-.


5
Wat is uw oordeel over de klacht van een aantal studenten dat zij verplicht worden een laptop aan te schaffen, terwijl de onderwijsinstelling op de computervoorziening bezuinigt?

In uw onderzoek wordt deze klacht wel genoemd, maar aangezien niet bekend is welke instelling dit betreft, kan ik deze klacht niet op zijn merites beoordelen. Zie ook het antwoord op vraag 1.


6
Wat is uw oordeel over het feit dat een student bouwkunde aan de Technische Universiteit Delft zelf zijn materiaal voor maquettes moet betalen, terwijl een student industrieel ontwerp aan dezelfde universiteit het materiaal krijgt van de opleiding?

Het is de eigen verantwoordelijkheid van de instelling te bepalen voor welke opleidingen zij eventuele extra bijdragen vraagt. Zie ook het antwoord op vraag 1.


7
Deelt u de mening dat universiteiten, MBO- en HBO-instellingen een normbedrag zouden moeten hanteren dat als maximum moet gelden voor bijkomende studiekosten en dat overschrijding van het maximum moet worden gemotiveerd? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om een normbedrag te verwezenlijken?

Deze mening deel ik niet. Zie mijn antwoord op vraag 1.


8
Deelt u de mening dat, gelet op het feit dat met de komst van het collegegeldkrediet in het hoger onderwijs het normbedrag voor studiemateriaal is vervallen uit de opbouw van de studiefinanciering voor deze groep 3), dit normbedrag niet meer geldt? Zo ja, waarom geldt deze norm niet meer en accepteert u een stevige groei in de kosten vanwege het wegvallen van de norm? Zo neen, hoe gaat u Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl

blad 4/5

duidelijk maken dat voor het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap nog wel een normbedrag per maand geldt? Hoe gaat u dit duidelijk maken aan studenten?

Ik deel de mening dat er met de komst van het collegegeldkrediet in het hoger onderwijs geen apart normbedrag voor studiemateriaal (boeken en leermiddelen) meer is. De wet maakt alleen nog onderscheid tussen het collegegeld, de reisvoorziening en alle overige kosten waarvoor een student komt te staan (levensonderhoud). Dat is destijds gedaan, omdat het onderscheid tussen meerdere verschillen normbedragen niet zichtbaar was in de toekenning van de (lump sum) studiefinanciering en omdat hiermee is aangesloten op de internationale terminologie. Dat staat echter helemaal los van de feitelijke kostenontwikkeling voor studiemateriaal; zie hiervoor mijn antwoorden op de vragen 1 en 6. Overigens houd ik de uitgavenontwikkeling in de gaten via onder meer de studentenmonitor (www.studentenmonitor.nl). Daaruit blijkt dat studenten in 2001 gemiddeld 164 per maand uitgaven aan studiekosten (incl. collegegeld) tegenover 176 in 2006.


9
Wat is het verschil tussen verplichte en aanbevolen literatuur? Vindt u het acceptabel dat onderwijsinstellingen boeken `aanbevolen' noemen, terwijl er wel vragen over worden gesteld bij een tentamen? Zo neen, wat gaat u ondernemen om dit in de toekomst te voorkomen? Zo ja, kunt u uiteenzetten waarom onderwijsinstellingen materiaal als verplicht en `aanbevolen' aanmerken?

Het is de eigen verantwoordelijkheid van de instellingen hoe zij invulling geven aan hun onderwijsprogramma. Dit kan per opleiding verschillen, waarbij in de onderwijs- en examenregeling (OER, artikel 7.13) helderheid moet worden gegeven over de inrichting van de opleiding. In dat verband ligt het in de rede dat ook helderheid wordt gegeven over de te gebruiken literatuur. Dit met inachtneming van de in redelijkheid te verwachten aanwezige kennis van de student.


10
Vindt u het eerlijk dat MBO-studenten jonger dan 18 jaar soms meer dan 2.000 euro reiskosten moeten maken zonder dat zij dit vergoed krijgen, terwijl hun klasgenoten van 18 jaar deze kosten wel vergoed krijgen? Zo ja, weet u dat de tegemoetkoming via de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) in veel gevallen veel te weinig is? Zo neen, welke stappen gaat u nemen om MBO-studenten onder de 18 jaar ook een reisvoorziening te geven?

Ik ben mij bewust van de reiskostenproblematiek van een deel van de mbo-ers. In mijn brief bij de Schoolkostenmonitor 2006 (30 800 VIII, nr. 142) heb ik daarover eerder bericht. Voorafgaand aan het sluiten van het OV-studentenkaartcontract in 2002 is onderzocht of het mogelijk is alleen minderjarige leerlingen in het middelbaar beroepsonderwijs en voortgezet onderwijs die ver moeten reizen een trajectkaart te geven. Hiervoor is een uitgebreide registratie nodig van gegevens van leerlingen, opleidingen en instellingen. Deze registratie is moeilijk op te bouwen en te beheren. Met betrekking tot het registreren van instellingen dient bijvoorbeeld te worden bedacht dat een onderwijsinstelling regelmatig op meerdere locaties in een stad of regio is gevestigd. Gezien deze complexe administratie en de hoge uitvoeringskosten is deze registratie niet haalbaar gebleken. Om deze reden is ervoor gekozen geen trajectkaart te verstrekken, maar in het normbedrag van de WTOS met een vast bedrag rekening te houden met de reiskosten. De groep ouders die onder de WTOS valt kan voor de reiskosten de normvergoeding inzetten. Bij invoering van de WTOS in 2001 is een bedrag van 110 aan de normvergoeding in verband met de hoge reiskosten toegevoegd. De groep die niet reist houdt hieraan over, voor de groep die beperkt reist is dit genoeg. Daarnaast kunnen minderjarige scholieren, dus ook mbo-deelnemers, gebruik maken van een korting van 34% op abonnementen van het stads- en streekvervoer.

Ik realiseer mij dat de tegemoetkoming op grond van de WTOS niet toereikend is voor de groep die ver reist naar de onderwijsinstelling.

Het alternatief, voor alle minderjarige mbo-ers een `gratis' OV-regeling tot stand brengen is een dure en een ondoelmatige maatregel omdat slechts een beperkt deel van de groep te maken heeft met hoge Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl

blad 5/5

reiskosten (de maatregel impliceert dus een hoge zgn. dead weight loss omdat een grote groep de kaart niet nodig heeft). Indicatief zou dit ca. 110 miljoen structureel per jaar kosten. Met de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat heb ik daarnaast gesproken over de mogelijkheden die het coalitieakkoord zou kunnen bieden voor minderjarige mbo'ers. Het betreft de ruimte te experimenteren met tariefdifferentiatie waaronder gratis OV voor specifieke doelgroepen. Deze experimenten zijn echter op ouderen gericht.

Mijn conclusie is dat ik geen financiële mogelijkheden zie om een eventuele maatregel te financieren.


11
Bent u bereid grootschalig onderzoek te doen naar studiekosten? Zo ja, wanneer gaat u dat doen? Zo neen, deelt u de mening dat bijkomende onduidelijke studiekosten, naast het collegegeld, de toegankelijkheid van het onderwijs bevorderen?

Jaarlijks worden in het kader van de studentenmonitor vragen aan studenten gesteld . Een onderdeel van deze vragen betreffen uitgaven die studenten maken voor studiekosten (collegegeld, studieboeken en andere leermiddelen). Deze uitgaven verschijnen jaarlijks op de website van de studentenmonitor (www.studentenmonitor.nl), verdeeld naar CROHO-onderdeel en naar hbo/wo. Op basis van deze gegevens is af te leiden dat de gemiddelde studiekosten (exclusief collegegeld) voor een ho-student gemiddeld 570,- per jaar bedragen.
Deze uitkomsten geven mij geen aanleiding tot het doen van een grootschalig onderzoek naar studiekosten.


1)
http://www.sp.nl/onderwijs/nieuwsberichten/4900/071106- steeds_meer_studiekosten_rechtstreeks_op_bordje_student.html
2)
http://www.fontys.nl/studentenvoorzieningen/fontysbijdrage.124295.htm
3)
http://www.nibud.nl/consumenten/?page=sub&subject=veelgestelde%20vragen&id=17&vraag_id=60

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl