Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Aandacht voor allochtone
studenten in het hoger onderwijs
Aandacht voor allochtone studenten
in het hoger onderwijs
Inhoudsopgave
Samenvatting en conclusies 5
1 Inleiding 15
1.1 Achtergrond van het onderzoek 15
1.2 Opzet van het onderzoek 16
1.3 Analyse van de nonrespons 17
1.4 Leeswijzer 18
2 Context van het onderzoek 21
2.1 Verschillen tussen allochtone en autochtone studenten 21
2.2 Het studiesucces bevorderen 25
3 Onderzoeksresultaten 31
3.1 Inleiding 31
3.2 Beleid voor allochtone studenten 31
3.3 Activiteiten en voorzieningen voor alle studenten 34
3.4 Activiteiten en voorzieningen voor allochtone studenten 37
3.5 Successen en knelpunten 41
3.6 Verbanden tussen maatregelen en studentenpopulatie 43
Literatuur 47
Bijlage(n)
I Onderzoeksteam 51
II Afkortingen 53
4
AANDACHT VOOR ALLOCHTONE STUDENTEN IN HET HOGER ONDERWIJS
Samenvatting en conclusies
Inleiding
"Het tekort aan goed opgeleid personeel in Nederland is dit jaar op het hoogste
niveau sinds de jaren `70 en zal door de pensionering van babyboomers en de
economische opleving alleen maar groter worden. Het kabinet wil dat meer men-
sen een studie beginnen èn afronden: de helft van de studenten heeft na vijf jaar
studeren nog geen einddiploma. Allochtone studenten zijn extra kwetsbaar. (...) We
weten ook dat met name onder allochtonen nog veel onbenut talent aanwezig is.
We zullen de komende jaren ook deze talenten aan moeten spreken. Daar zijn niet
alleen zijzelf, maar is ook de hele samenleving bij gebaat."1
De positie van allochtone studenten in het hoger onderwijs heeft al jarenlang de
maatschappelijke en politieke aandacht. Toegankelijkheid van het hoger onderwijs
voor iedereen die daar de capaciteiten voor heeft is geen wettelijke verplichting,
maar wel een belangrijke doelstelling van overheid en onderwijsinstellingen. Het
Nederlandse hoger onderwijs vormt echter geen afspiegeling van de groep po-
tentiële studenten: uit cijfers over 2005 blijkt dat ruim de helft van de autochtone
jongeren hoger onderwijs volgt, terwijl ongeveer een derde deel van de Turkse
en Marokkaanse jongeren aan het hoger onderwijs deelneemt. Deze cijfers lig-
gen in het verlengde van de relatief lagere deelname van allochtone jongeren aan
vormen van voortgezet onderwijs die toegang bieden tot het hoger onderwijs. De
deelnamecijfers van vooral Turkse, Marokkaanse en Surinaamse studenten zijn in
de loop van het afgelopen decennium wel sterk gestegen; mede daardoor is het
absolute aantal ingeschreven allochtone studenten (westers en niet-westers) in de
afgelopen tien jaar verdubbeld. Veel allochtone studenten hebben een achterstand,
bijvoorbeeld omdat zij de eersten zijn in hun familie die beginnen aan een oplei-
ding in het hoger onderwijs. Zij vallen daardoor iets vaker uit dan hun autochtone
medestudenten, met name in het hbo. Ook het diplomarendement van allochtone
studenten is lager dan van autochtone studenten.
De veranderende samenleving vraagt om een actieve aanpak van de instellingen
voor hoger onderwijs, deels om meer allochtoon talent te interesseren voor een
opleiding in het hoger onderwijs, deels om deze groep onderwijs op maat te kunnen
bieden. Daarvoor is van belang te weten welke activiteiten binnen de universiteiten
en hbo-instellingen worden ontplooid voor allochtone studenten. De Inspectie van
het Onderwijs heeft dergelijke activiteiten in kaart gebracht en hoopt met dit on-
derzoek een bijdrage te leveren aan het vergroten van de aandacht voor allochtone
studenten in het hoger onderwijs2. De onderzoeksvraag luidt:
Welke maatregelen worden er binnen de instellingen voor hoger onderwijs geno-
men om de in- en doorstroom van allochtone studenten te bevorderen?
1 Samen werken samen leven. Beleidsprogramma Kabinet Balkenende IV 2007-2011, pagina 22.
2 De onderliggende gegevens zijn te vinden in het Technisch rapport, dat beschikbaar is via de website van de Inspectie
van het Onderwijs (www.owinsp.nl).
---
INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS
Door middel van een internetvragenlijst zijn op opleidingsniveau activiteiten en voor-
zieningen geïnventariseerd, die tot doel hebben om de instroom en het studiesuc-
ces van allochtone studenten te bevorderen. Tevens wordt aandacht besteed aan
het beleid van opleidingen voor allochtone studenten en aan eventuele knelpunten.
Tot slot zijn de resultaten van de vragenlijst gekoppeld aan gegevens van CFI over
de studentenpopulatie. Deelvragen zijn:
1. Welk beleid voeren opleidingen ter bevordering van in- en doorstroom van
allochtone studenten?
2. Welke activiteiten en voorzieningen worden ontplooid ter bevordering van in-
en doorstroom van alle studenten, allochtoon of autochtoon?
3. Welke activiteiten en voorzieningen worden ontplooid ter bevordering van in-
en doorstroom van allochtone studenten?
4. Welke knelpunten zien de opleidingen voor het studiesucces van allochtone
studenten en welke maatregelen achten zij met name succesvol ter bestrijding
van dergelijke knelpunten?
5. Kan er verband worden aangetoond tussen enerzijds het beleid en het aantal
voorzieningen van opleidingen en anderzijds samenstelling en studiesucces
van de studentenpopulatie?
De vragenlijst is aangeboden aan een representatieve steekproef van 384 oplei-
dingen in hbo en wo. De respons lag met 188 opleidingen op bijna 50 procent;
de responsverdeling over hbo en wo is nagenoeg gelijk aan de verdeling in de
steekproef.
De gehanteerde definitie voor `allochtone studenten' is ontleend aan de definitie
van het CBS. Een student wordt gerekend tot deze groep als tenminste één van
diens ouders in het buitenland is geboren. Iemand die zelf in het buitenland is ge-
boren, maar twee in Nederland geboren ouders heeft, wordt tot de autochtonen
gerekend. De groep studenten met een niet-Nederlandse achtergrond is uiteraard
zeer divers. Het CBS maakt een onderscheid tussen westerse en niet-westerse
allochtonen; niet-westerse allochtone studenten zijn studenten van wie ten minste
één ouder in Afrika, Latijns-Amerika, Azië (exclusief Indonesië en Japan) of Turkije
is geboren. Het onderzoek van de inspectie is gericht op de groep niet-westers
allochtone studenten die (permanent) in Nederland wonen. De meeste van deze
studenten komen oorspronkelijk uit Turkije, Marokko, de Antillen of Suriname. Van-
wege de leesbaarheid duiden we de groep niet-westers allochtone studenten in
dit rapport steeds aan met `allochtone studenten', tenzij anders is aangegeven.
Het onderzoek is niet gericht op studenten die tijdelijk naar Nederland komen om
een studie te volgen. Deze laatste groep studenten wordt soms wel genoemd,
omdat activiteiten en voorzieningen voor allochtone studenten in een aantal geval-
len breder toegankelijk zijn.
6
AANDACHT VOOR ALLOCHTONE STUDENTEN IN HET HOGER ONDERWIJS
Conclusies
1. Een integrale beleidsaanpak ontbreekt bij het merendeel van de opleidingen
Zowel in het wo als het hbo is het overheersende beeld dat er binnen de opleidin-
gen weinig gericht (diversiteits)beleid bestaat om de instroom en het studiesucces
van allochtone studenten te bevorderen. Slechts 7 procent van de wo-opleidingen
en 17 procent van de hbo-opleidingen beschikt over formeel beleid. Er worden
vrijwel geen streefcijfers geformuleerd en bij de evaluatie van het onderwijs spelen
etniciteit van de studenten of multiculturele aspecten van het onderwijs niet of
nauwelijks een rol. Ook binnen het personeelbeleid van de opleidingen is weinig
aandacht voor etniciteit: ruim een kwart van de hbo-opleidingen en 13 procent van
de wo-opleidingen streeft naar de vorming van een multicultureel personeelsbe-
stand voor onderwijsgevend of leidinggevend personeel.
In het onderzoek van de inspectie stond het beleid op opleidingsniveau centraal.
Soms bestaat er wel beleid op een hoger niveau, bijvoorbeeld op het niveau van de
faculteit of de instelling als geheel. Facultaire of instellingsbrede maatregelen voor
allochtone studenten, voor zover beschikbaar, blijken echter nog maar weinig te zijn
geïncorporeerd in het opleidingsbeleid. Het lijkt erop dat aandacht voor allochtone
studenten geen onderwerp is dat `leeft' binnen de opleidingen. Het beeld dat uit het
inspectieonderzoek naar voren komt is waarschijnlijk nog wat geflatteerd: opleidin-
gen die de vragenlijst niet hebben ingevuld lijken minder betrokkenheid te hebben
bij het onderwerp dan de respondenten. Uit analyse van de nonrespons blijkt dat
de opleidingen die reageerden gemiddeld significant meer allochtone studenten
kennen dan de opleidingen die de vragenlijst niet hebben ingevuld.
Waarom wordt nu door een meerderheid van de opleidingen geen gericht beleid
gevoerd om de instroom en het studiesucces van allochtone studenten te bevor-
deren? De opleidingen geven daarvoor een aantal redenen. De meest genoemde
reden om geen apart beleid voor allochtone studenten te implementeren is het
geringe aantal allochtone studenten binnen de opleiding. Een aantal opleidingen
vindt aparte voorzieningen voor allochtone studenten niet nodig omdat de algemene
voorzieningen voldoen, zoals de individuele studiebegeleiding voor alle studenten.
Andere opleidingen zijn bang voor stigmatisering en vinden dat alle studenten die
gekwalificeerd zijn voor het hoger onderwijs gelijke rechten hebben op toegang
tot de opleiding. Eventuele achterstanden, bijvoorbeeld op het gebied van de Ne-
derlandse taal, dienen volgens deze opleidingen in eerdere schoolfasen te worden
opgelost. Daarnaast spelen praktische en financiële oorzaken een rol: tijdgebrek bij
de docenten, bezuinigingen, of een reorganisatie die alle aandacht opeist.
De inspectie is van mening dat een gering aantal allochtone studenten binnen
de opleiding, geen reden is om af te zien van beleid op dit punt. Opleidingen en
instellingen zouden zich in dat geval moeten inzetten voor gerichte voorlichting en
werving. Wanneer er meer allochtone studenten instromen, worden ook maatre-
gelen ter verbetering van het studiesucces urgenter.
---
INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS
De aansluiting tussen vooropleiding en hoger onderwijs is een gedeelde verant-
woordelijkheid: in een aantal gevallen werken instellingen al samen met het scho-
lenveld aan oplossingen voor tekorten in de voorkennis van studenten. De inspectie
heeft in dit onderzoek niet kunnen vaststellen in hoeverre algemene voorzieningen,
zoals studiebegeleiding, aansluiten bij de behoeften van allochtone studenten,
aangezien het accent lag op het inventariseren van activiteiten en voorzieningen.
Het is goed mogelijk dat de opleidingen door algemene maatregelen kunnen in-
spelen op wat de student nodig heeft. Voor de groep allochtone studenten is het
dan wel van belang dat studiebegeleiders en docenten gevoelig zijn voor culturele
verschillen en voor de problemen die `eerste-generatie-studenten' kunnen onder-
vinden. Dat kan bijvoorbeeld door docenten en begeleiders te scholen, en door
middel van een personeelsbeleid waarin wordt gestreefd naar een multicultureel
samengesteld team. Zoals eerder werd vastgesteld, blijken echter weinig opleidin-
gen beleid te voeren om te komen tot een multicultureel personeelsbestand. Ook
voor deskundigheidsbevordering van docenten wat betreft interculturele kennis en
(communicatie-)vaardigheden is weinig aandacht: dit komt voor bij een kwart van
de hbo-opleidingen en bij 13 procent van de wo-opleidingen.
2. Er wordt veel gedaan aan voorlichting voor studenten in spe, maar er is met name
in het wo weinig aparte aandacht voor allochtone doelgroepen
Uit de literatuur (zie bijvoorbeeld Wolff 2007, Severiens 2006) blijkt dat het studie-
succes van allochtone studenten gemiddeld lager is dan van autochtone studen-
ten. Er zijn verschillen in studievoortgang, studieresultaten en uitval, en allochtone
studenten veranderen vaker van studierichting dan hun autochtone medestuden-
ten. Volgens deskundigen is een weloverwogen studiekeuze en een goede voor-
bereiding op de studie van groot belang voor het latere studiesucces. Mogelijke
instrumenten om een juiste studiekeuze en een goede aansluiting op het hoger
onderwijs te bevorderen zijn: voorlichtingsactiviteiten in boven- en onderbouw van
het toeleverende onderwijs, schakelcursussen voor aankomende studenten met
een niet-Nederlandse vooropleiding, en een opvang- en introductieprogramma voor
studenten die hun vooropleiding hebben gevolgd buiten Nederland.
Uit het onderzoek blijkt dat het merendeel van de opleidingen voor hoger onderwijs
studievoorlichting geeft aan aankomende studenten. Daarbij ligt de nadruk vooral
op voorlichting in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs en - voor het hbo - in
de bovenbouw van het mbo, zo blijkt uit het inspectieonderzoek. Voorlichting in de
onderbouw van het voortgezet onderwijs, respectievelijk de onderbouw van het
mbo, komt veel minder vaak voor. Er is weinig aandacht voor etniciteit en culturele
verschillen in de voorlichting, met name in het wo. Ruim eenderde deel van de
hbo-opleidingen en een vijfde deel van de wo-opleidingen zegt zittende allochtone
studenten te betrekken bij voorlichtingsactiviteiten. Het aantal wo-opleidingen dat
aparte voorlichting organiseert voor ouders van allochtone studenten is verwaar-
loosbaar; in het hbo geeft een op de tien opleidingen voorlichting aan allochtone
ouders.
Ruim een vijfde deel van de hbo-opleidingen geeft aan dat de instelling een scha-
keljaar of `preparation course' kent voor aspirant studenten met een buitenlandse
(niet-westerse) vooropleiding; in het wo wordt deze voorziening door één op de
tien opleidingen genoemd.
8
AANDACHT VOOR ALLOCHTONE STUDENTEN IN HET HOGER ONDERWIJS
Deze voorziening kent verschillende verschijningsvormen en is in veel gevallen
ook toegankelijk voor buitenlandse studenten die tijdelijk naar Nederland zijn geko-
men om te studeren. Daarnaast kent ongeveer één op de drie ho-opleidingen een
opvang- en introductieprogramma voor studenten die hun vooropleiding hebben
gevolgd buiten Nederland; er is daarbij geen verschil tussen hbo en wo.
3. Veel opleidingen kennen algemene maatregelen ter bevordering van het stu-
diesucces, maar er zijn weinig activiteiten gericht op (de binding van) allochtone
studenten
Om het studiesucces van allochtone studenten te bevorderen, bevelen Severiens
en Wolff (Severiens, 2006) aan om leergemeenschappen te ontwerpen waarin het
leren intensief wordt begeleid door docenten. Sleutelnoties voor verbetering van het
studiesucces zijn: begeleiding, persoonlijk contact, kleinschaligheid, en een gevoe-
ligheid voor culturele diversiteit bij medewerkers en docenten. Uit het onderzoek
van de inspectie blijkt dat veel opleidingen investeren in studiebegeleiding: 80 (wo)
tot 90 (hbo) procent van de opleidingen verzorgt individuele (studieloopbaan)bege-
leiding voor alle studenten. Wanneer studieresultaten achterblijven wordt zowel in
het hbo als in het wo door negen van de tien opleidingen actie ondernomen.
Activiteiten en voorzieningen die specifiek gericht zijn op allochtone studenten,
bestaan slechts op bescheiden schaal binnen het hoger onderwijs. Dat geldt met
name in het wo: verreweg de meeste activiteiten en voorzieningen voor allochtone
studenten worden door een kwart of minder van de wo-opleidingen aangeboden.
Zo worden bijvoorbeeld bij slechts een klein deel van de ho-opleidingen oudere-
jaars studenten ingezet voor individuele begeleiding aan beginnende studenten uit
dezelfde etnische groep. In het hbo geeft bijna een tiende deel van de opleidingen
aan dat dit gebeurt, in het wo kent geen enkele opleiding deze voorziening. Een
uitzondering vormt de aanwezigheid van een vertrouwenspersoon binnen de op-
leiding die zich - onder meer - bezig houdt met signalen en klachten op het gebied
van discriminatie: 40 procent van de wo-opleidingen en twee derde van de hbo-
opleidingen kent deze voorziening. Daarnaast kent een aantal ho-instellingen een
vertrouwenspersoon op instellingsniveau.
Voor het studiesucces speelt het gevoel van verbondenheid met de opleiding een
rol: persoonlijke contacten met docenten en medestudenten, het gevoel serieus
genomen te worden en je als student `thuis te voelen'. De inspectie heeft in dit
kader onder meer het gemiddelde aantal uren per week geïnventariseerd dat een
eerstejaars student aan de opleiding les krijgt of werkt in kleine groepen (groepen
van minder dan twintig studenten). Dit aantal uren blijkt in het hbo met achttien
significant hoger te liggen dan in het wo, waar het gemiddelde rond de twaalf uur
ligt. Uit het inspectieonderzoek naar onderwijstijd (Inspectie van het Onderwijs
2007b) komt een verschil tussen hbo en wo niet zo sterk naar voren: in het eer-
ste studiejaar ligt de gerealiseerde contacttijd volgens studenten gemiddeld op
achttien uur voor het hbo en zestien uur voor het wo. Het verschil tussen beide
onderzoeken is verklaarbaar uit de onderzoeksopzet: het begrip `contacttijd' is ten
behoeve van deze inventarisatie aangescherpt door te vragen naar het aantal uren
waarin studenten les krijgen of werken in kleine groepen; in het onderzoek naar
onderwijstijd was het niet wenselijk om rekening te houden met de groepsgrootte.
Uit beide onderzoeken blijkt dat het aantal uren dat wordt aangeboden sterk uiteen
kan lopen per opleiding.
---
INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS
Er is een kleine categorie van opleidingen die erg weinig contacturen kent; bij deze
opleidingen bestaat het risico dat studenten zich minder betrokken voelen bij hun
opleiding.
In het wo worden vrijwel geen activiteiten ontplooid om allochtone studenten
actief te betrekken bij de instelling of de opleiding: zij worden nauwelijks actief
geworven voor opleidingsactiviteiten (projecten, onderzoek, docentschappen) of
bestuursactiviteiten, en voor instellingsactiviteiten gebeurt dit slechts bij 8 procent
van de wo-opleidingen. Het hbo is in dit opzicht iets actiever: daar worden alloch-
tone studenten door bijna een vijfde deel van de opleidingen gericht geworven voor
instellingsactiviteiten. Werving voor opleidingsactiviteiten komt in het hbo - evenals
in het wo - nauwelijks voor.
4. Taal- en communicatieproblemen worden als de voornaamste knelpunten gezien
voor het studiesucces van allochtone studenten, maar met name binnen het wo is
weinig aandacht voor de Nederlandse taalvaardigheid
Slechts een minderheid van de opleidingen denkt dat de studieresultaten van al-
lochtone studenten negatief worden beïnvloed door hun etnische achtergrond.
Volgens vier van de tien hbo-opleidingen komt dit wel voor, maar niet zo vaak. In
het wo geeft een vijfde van de opleidingen aan dat studieresultaten van allochtone
studenten soms negatief worden beïnvloed door hun achtergrond. Knelpunten in
de stage worden alleen in het hbo gesignaleerd: bijna een vijfde deel van de hbo-
opleidingsmanagers geeft desgevraagd aan dat stageproblemen van allochtone
studenten soms of veel voorkomen. In het wo worden knelpunten in de stage door
vrijwel geen enkele opleiding genoemd.
De opleidingen die signaleren dat de studieresultaten van allochtone studenten ne-
gatief worden beïnvloed door hun etnische achtergrond, noemen als voornaamste
knelpunt taal- en communicatieproblemen. Zowel bij het studeren als bij het vinden
van een stageplaats kunnen studenten daar hinder van ondervinden. Maatregelen
om de Nederlandse taalvaardigheid te bevorderen komen betrekkelijk veel voor in
het hbo, maar veel minder in het wo. Een ingangstoets Nederlands aan het begin
van de studie kent het wo vrijwel niet; in het hbo beschikt een op de vijf opleidin-
gen over zo'n toets. In het hbo verzorgt een ruime meerderheid (60 procent) van
de opleidingen cursussen Nederlandse taalvaardigheid of taalbegeleiding. In het
wo gebeurt dat bij eenderde deel van de opleidingen. Daarnaast geeft een aantal
opleidingen aan dat taalcursussen of taalbegeleiding op instellingsniveau worden
aangeboden. Ook is er binnen het hbo meer aandacht voor taalvaardigheid en
taalbeheersing binnen het curriculum: bijna de helft van de hbo-opleidingen en
ongeveer eenderde deel van wo-opleidingen let daar op.
5. Het hbo kent significant meer activiteiten en voorzieningen dan het wo
Zoals uit het voorgaande is gebleken, kent het hbo significant meer activiteiten en
voorzieningen die samenhangen met de verbetering van het studiesucces dan het
wo. Vrijwel alle genoemde maatregelen komen vaker voor in het hbo dan in het wo,
en soms zijn er grote verschillen. Opvallend is dat bijvoorbeeld voor het houden van
exitgesprekken met studenten die de studie gestaakt hebben: in het wo worden
dergelijke gesprekken door een vijfde deel van de opleidingen gevoerd, in het hbo
door driekwart van de opleidingen.
10
AANDACHT VOOR ALLOCHTONE STUDENTEN IN HET HOGER ONDERWIJS
Met name in het wo beschikken slechts weinig opleidingen over activiteiten en
voorzieningen speciaal gericht op allochtone studenten: verreweg de meeste maat-
regelen worden slechts door een kwart of minder van de wo-opleidingen aange-
boden. Mogelijk hangt dit verschil tussen hbo en wo samen met het verschil in
studentenpopulatie (zie hoofdstuk 2).
6. De aanwezigheid van voorzieningen hangt samen met de studentenpopulatie
Uit de statistische verbanden die de inspectie heeft kunnen aantonen, komt een
beeld naar voren van het type opleidingen dat actief is voor de doelgroep niet-
westers allochtone studenten. Responsopleidingen met relatief veel niet-westerse
allochtone studenten kennen significant meer voorzieningen voor deze groep, zowel
in het hbo als in het wo. Het aantal allochtone studenten per opleiding hangt daarbij
samen met de grootte van de opleiding: grotere opleidingen kennen relatief veel
allochtone studenten, kleinere opleidingen relatief weinig. Ook is er een positief
verband aantoonbaar tussen enerzijds het aantal allochtone studiestakers en ander-
zijds het aantal voorzieningen voor allochtone studenten. Dit wijst er mogelijk op
dat opleidingen geneigd zijn om concreet in actie te komen wanneer de student-
populatie daar aanleiding toe geeft. Interessant is daarbij dat responsopleidingen
met veel activiteiten en voorzieningen voor alle studenten, significant vaker ook
beleid en maatregelen kennen die specifiek zijn gericht op allochtone studenten.
Voor de interpretatie van de gevonden verbanden is verder onderzoek echter van
belang. Dergelijk onderzoek is relevant gezien de groei van het (absolute) aantal
allochtone studenten en het feit dat de rendementen van deze groep achter blijven.
Het is interessant om meer zicht te krijgen op de achterliggende mechanismen:
onder invloed waarvan gaan opleidingen over tot de introductie van activiteiten en
voorzieningen voor allochtone studenten en hoe hangt dit samen met opleidings- en
instellingsbeleid? Onder welke voorwaarden zijn activiteiten en voorzieningen voor
alle studenten (ook) bevorderlijk voor het studiesucces van allochtone studenten?
Ook om het effect van beleid en maatregelen op het studiesucces van allochtone
studenten kwantitatief aan te kunnen tonen is nader onderzoek gewenst.
Aanbevelingen
Bovenstaande gegevens geven aan dat aandacht voor de positie van allochtone
studenten nodig blijft. Met name in het wo is actie noodzakelijk om het aandeel
van niet-westerse allochtone studenten te vergroten. De groei van het aantal niet-
westerse allochtone studenten betreft vooral het hbo, in het wo blijft het aandeel
instromers uit deze groep al sinds jaren vrijwel constant op ongeveer 8 procent.
Wanneer er meer allochtone studenten instromen, worden ook maatregelen ter
verbetering van het studiesucces urgenter.
Op grond van de resultaten van het onderzoek komt de inspectie tot de volgende
aanbevelingen:
Nader onderzoek naar het effect van beleid en maatregelen op het studie-
succes van allochtone studenten is gewenst. Het onderzoek dat de inspec-
tie hier presenteert biedt nog geen inzicht in de effectiviteit van bepaalde
maatregelen. De inspectie stelt daarom voor dat zij een aantal praktijksitu-
aties waar blijkens de uitvalcijfers effectief beleid wordt gevoerd, nader zal
---
INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS
onderzoeken en de succesfactoren in beeld zal brengen. Daarbij kan worden
voortgebouwd op bestaande onderzoeken. Aangezien de problemen van
deelname, rendement en uitval niet beginnen in het hoger onderwijs, stelt de
inspectie voor dit onderzoek ook betrekking te laten hebben op het voortge-
zet onderwijs en de BVE-sector. Daarnaast zullen regionale verschillen in de
studentenpopulatie worden betrokken in het onderzoek.
Aandacht voor allochtone studenten zou een structureel onderdeel moeten
vormen in het beleid van alle instellingen voor hoger onderwijs. Daarbij dient
het beleid op opleidingsniveau - dicht bij de student - vertaald te worden naar
activiteiten en voorzieningen die het studiesucces van deze groep bevorderen.
Hierbij moet goed gekeken worden naar wat nu bekend is over effectiviteit
van maatregelen en naar de uitkomsten van het hierboven aanbevolen nader
onderzoek.
Wo-opleidingen en -instellingen zouden sterker moeten inzetten op voorlichting
en werving, gericht op allochtone jongeren en hun ouders.
Zowel in het hbo als in het wo zijn extra maatregelen nodig ter bevordering van
het studiesucces van allochtone studenten. Met name in het wo beschikken
nog slechts weinig opleidingen over beleid of voorzieningen die zijn gericht op
allochtone studenten.
Er is meer aandacht gewenst voor taal- en communicatievaardigheden van
allochtone studenten. Opleidingen dienen na te gaan of hun studenten in vol-
doende mate beschikken over deze vaardigheden. Daar waar instellingen en
opleidingen constateren dat taal- en communicatievaardigheden een knelpunt
vormen voor het studiesucces, dienen ze gericht aandacht te besteden aan
het verbeteren ervan.
12
AANDACHT VOOR ALLOCHTONE STUDENTEN IN HET HOGER ONDERWIJS
13
14
AANDACHT VOOR ALLOCHTONE STUDENTEN IN HET HOGER ONDERWIJS
1 Inleiding
1.1 Achtergrond van het onderzoek
De positie van allochtone studenten in het hoger onderwijs heeft al jarenlang de
maatschappelijke en politieke aandacht. Toegankelijkheid van het hoger onderwijs
voor iedereen die daar de capaciteiten voor heeft, is een belangrijke doelstelling
van overheid en onderwijsinstellingen. Het Nederlandse hoger onderwijs vormt
echter geen afspiegeling van de groep potentiële studenten: allochtone studenten,
zoals Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen/Arubanen, zijn nog steeds
ondervertegenwoordigd in het hoger onderwijs. Anderzijds is het feit dat de sa-
menleving en daarmee de studentenpopulatie multicultureler is geworden, een
reden om aandacht te schenken aan studenten uit deze groep.
De participatie van allochtone studenten aan het hoger onderwijs is van belang
omwille van de emancipatie van de genoemde bevolkingsgroepen zelf, maar ook
voor de samenleving als geheel. De overheid streeft naar een meer kennisinten-
sieve economie en meer hoger opgeleiden; daarvoor is het nodig om het potentieel
bij bevolkingsgroepen die tot nu toe niet of nauwelijks aan het hoger onderwijs
deelnemen, beter te benutten. Etnische minderheidsgroepen vormen een steeds
groter deel van de Nederlandse bevolking; uit economisch en maatschappelijk
oogpunt is het van groot belang om deelname aan het hoger onderwijs van deze
groepen te bevorderen. Dat de inspanningen om de emancipatie via een hbo- of uni-
versitaire opleiding op gang te brengen de moeite lonen, blijkt bijvoorbeeld uit een
onderzoek van Intermediair (Intermediair 2007). Hoewel hoogopgeleide allochtone
werknemers gemiddeld minder verdienen dan hun autochtone collega's en langer
moeten zoeken naar een baan op hun niveau, geldt dit in veel mindere mate voor
de nieuwe generatie hoogopgeleide allochtonen. Na vijf tot tien jaar werkervaring
zijn er geen noemenswaardige inkomensverschillen meer waar te nemen tussen
hbo-ers en academici met allochtone en autochtone achtergrond.
Universiteiten en hogescholen zien zich geplaatst voor een dubbele opdracht: het
binnenhalen en binnenhouden van een groep studenten die ondervertegenwoor-
digd is en tegelijkertijd het onderwijs aanpassen aan een studentenpopulatie die
diverser wordt. Daar komt voor bepaalde typen opleidingen, met name in de zorg
en het onderwijs, bij dat zij hun onderwijs moeten afstemmen op een maatschappij
die multicultureel is geworden. De samenleving verandert, het (hoger) onderwijs
kan daar niet bij achter blijven. Binnen de universiteiten en hbo-instellingen wor-
den diverse activiteiten ontplooid voor allochtone studenten. De Inspectie van het
Onderwijs heeft dergelijke activiteiten in kaart gebracht. Dat gebeurt door middel
van een inventarisatie van activiteiten en voorzieningen, die tot doel hebben om
de deelname en het studiesucces van allochtone studenten te bevorderen. Tevens
wordt aandacht besteed aan het beleid van opleidingen in het hoger onderwijs
voor allochtone studenten en aan eventuele knelpunten. De Inspectie van het On-
derwijs wil met het voorliggende onderzoeksrapport een bijdrage leveren aan het
vergroten van de aandacht bij instellingen voor hoger onderwijs voor de positie
van allochtone studenten.
15
INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS
Het onderzoek past in een doorgaande lijn: de inspectie volgt sinds een aantal
jaren de positie van allochtone studenten en rapporteert daar jaarlijks over in het
Onderwijsverslag.
1.2 Opzet van het onderzoek
Vraagstelling
Voor het onderzoek was de volgende vraag richtinggevend:
Welke maatregelen worden er binnen de instellingen voor hoger onderwijs geno-
men om de in- en doorstroom van allochtone studenten te bevorderen?
Deze vraag is uitgewerkt naar een aantal deelvragen:
1. Welk beleid voeren opleidingen ter bevordering van in- en doorstroom van
allochtone studenten?
2. Welke activiteiten en voorzieningen worden ontplooid ter bevordering van in-
en doorstroom van alle studenten, allochtoon of autochtoon?
3. Welke activiteiten en voorzieningen worden ontplooid ter bevordering van in-
en doorstroom van allochtone studenten?
4. Welke knelpunten zien de opleidingen voor het studiesucces van allochtone
studenten en welke maatregelen achten zij met name succesvol ter bestrijding
van dergelijke knelpunten?
5. Kan er verband worden aangetoond tussen enerzijds het beleid en het aantal
voorzieningen van opleidingen en anderzijds samenstelling en studiesucces
van de studentenpopulatie?
Operationalisering van begrippen
De gehanteerde definitie voor `allochtone studenten' is ontleend aan de definitie van
het CBS. Een student wordt gerekend tot deze groep als tenminste één van diens
ouders in het buitenland is geboren. Iemand die zelf in het buitenland is geboren,
maar twee in Nederland geboren ouders heeft, wordt tot de autochtonen gerekend.
De groep studenten met een niet-Nederlandse achtergrond is uiteraard zeer divers.
Het CBS maakt een onderscheid tussen westerse en niet-westerse allochtonen;
niet-westerse allochtone studenten zijn studenten van wie ten minste één ouder in
Afrika, Latijns-Amerika, Azië (exclusief Indonesië en Japan) of Turkije is geboren.
Het onderzoek van de inspectie is gericht op de groep niet-westers allochtone
studenten die (permanent) in Nederland wonen. De meeste van deze studenten
komen oorspronkelijk uit Turkije, Marokko, de Antillen of Suriname. Vanwege de
leesbaarheid duiden we de groep niet-westerse allochtone studenten in dit rapport
steeds aan met `allochtone studenten', tenzij anders is aangegeven. Het onderzoek
is niet gericht op studenten die tijdelijk naar Nederland komen om een studie te
volgen. Deze laatste groep studenten wordt soms wel genoemd, omdat activi-
teiten en voorzieningen voor allochtone studenten in een aantal gevallen breder
toegankelijk zijn.
16
AANDACHT VOOR ALLOCHTONE STUDENTEN IN HET HOGER ONDERWIJS
Werkwijze
De inspectie heeft eind 2006/begin 2007 een representatieve steekproef van 384
opleidingen in hbo en wo bevraagd door middel van een internetvragenlijst. De
respons lag met 188 opleidingen op bijna 50 procent; de responsverdeling over hbo
en wo is nagenoeg gelijk aan de verdeling in de steekproef. De uitkomsten van het
onderzoek geven de stand van zaken weer in het studiejaar 2005/2006.
De kern van de vragenlijst bestond uit een inventarisatie van activiteiten en voor-
zieningen die door de instellingen worden ingezet ter bevordering van de instroom
en het studiesucces van allochtone studenten. De beoogde respondenten waren
opleidingsmanagers. Er is gekozen voor het opleidingsniveau, omdat aanwezige
activiteiten en voorzieningen voor (allochtone) studenten naar verwachting vooral
op opleidingsniveau hun beslag krijgen. De vragenlijst is tot stand gekomen op basis
van literatuuronderzoek en gesprekken met deskundigen, voortbouwend op eerder
onderzoek van de inspectie. De inspectie heeft in de voorbereidingsfase gesproken
met vertegenwoordigers van ECHO (Expertisecentrum Diversiteitsbeleid)3, UAF4,
VSNU en HBO-raad. Een deel van de vragenlijst bestond uit vragen over activitei-
ten en voorzieningen voor alle studenten (autochtoon of allochtoon). Hiervoor is
gekozen vanuit de gedachte dat het studiesucces van allochtone studenten mede
wordt beïnvloed door maatregelen die niet speciaal zijn gericht op deze doelgroep.
Daarnaast zijn vragen gesteld over de beleidskeuzes die binnen de opleiding en/of
de instelling worden gemaakt. Ook is aan de opleidingen gevraagd hun mening te
geven over mogelijke knelpunten die allochtone studenten ondervinden en over
succesvolle maatregelen die binnen de opleiding worden ingezet. Aanvullend op de
inventarisatie heeft de inspectie gegevens over de studenten van de responsoplei-
dingen geanalyseerd. Daarbij werd gebruik gemaakt van gegevens van CFI.
1.3 Analyse van de nonrespons
De inspectie vroeg zich af of opleidingen die de vragenlijst hebben ingevuld, gemid-
deld meer allochtone studenten kennen dan de opleidingen die niet reageerden, en
daardoor wellicht meer betrokkenheid hebben bij het onderwerp. Om dit te bepalen
is het gemiddelde aantal (niet-westerse) allochtone studenten per opleiding voor
beide groepen vergeleken. Dit gemiddelde blijkt inderdaad significant hoger te
liggen in de responsgroep dan in de nonresponsgroep: opleidingen in de nonres-
ponsgroep tellen gemiddeld achttien niet-westerse allochtone studenten; die in de
responsgroep achtentwintig. Ook de grootte van de opleiding blijkt significant te
verschillen tussen de respons- en de nonresponsopleidingen: het gemiddelde stu-
dentenaantal is in de responsgroep 237, in de nonresponsgroep 157 studenten.
Het aantal allochtone studenten per opleiding hangt overigens in hoge mate samen
met het totale aantal studenten, zo blijkt uit de analyse: grote opleidingen kennen
relatief veel allochtone studenten, kleine opleidingen relatief weinig.
3 ECHO werd opgezet als een kennis-, advies- en innovatiecentrum met als doel de deelname van allochtonen aan het
hoger onderwijs te vergroten. Sinds 2002 heet ECHO `Expertisecentrum Diversiteitsbeleid' en richt zich ook op de
overheid en het bedrijfsleven (bron: www.echo-net.nl).
4 De Stichting voor Vluchteling-Studenten UAF begeleidt hoogopgeleide vluchtelingen die (willen) deelnemen aan het
Nederlandse hoger onderwijs.
17
INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS
1.4 Leeswijzer
In het volgende hoofdstuk wordt eerst de context van dit onderzoek geschetst:
feiten en cijfers over de deelname van allochtone studenten aan het hoger onder-
wijs en de verschillen die er zijn in studiesucces tussen allochtone en autochtone
studenten. Vervolgens worden maatregelen genoemd die volgens onderzoekers
en deskundigen kunnen bijdragen aan het studiesucces. In hoofdstuk drie worden
de onderzoeksresultaten gepresenteerd. Achtereenvolgens gaan we in op de mate
waarin binnen de instellingen voor hoger onderwijs beleid wordt geformuleerd voor
deze groep, en op de activiteiten en voorzieningen die er zijn om het studiesucces
te bevorderen. Het gaat daarbij zowel om maatregelen die voor alle studenten zijn
bedoeld, als om speciale voorzieningen voor allochtone studenten. Ook worden de
knelpunten voor allochtone studenten geïnventariseerd en komen de maatregelen
aan bod die de opleidingen zelf als succesvol beschouwen. De inspectie heeft de
resultaten van de vragenlijst gekoppeld aan gegevens van CFI over de responde-
rende opleidingen; de resultaten van deze analyse worden besproken in de laatste
paragraaf van hoofdstuk drie. Onderliggende gegevens en analyses bij dit rapport
zijn te vinden in het Technisch rapport, dat beschikbaar is via de website van de
Inspectie van het Onderwijs (www.onderwijsinspectie.nl).
18
AANDACHT VOOR ALLOCHTONE STUDENTEN IN HET HOGER ONDERWIJS
19
20
AANDACHT VOOR ALLOCHTONE STUDENTEN IN HET HOGER ONDERWIJS
2 Context van het onderzoek
2.1 Verschillen tussen allochtone en autochtone studenten
Deelname aan het hoger onderwijs
In het studiejaar 2006/2007 stonden bijna 125.000 allochtone studenten ingeschre-
ven in het hoger onderwijs, waarvan 38.000 niet-westerse allochtone vrouwen en
34.000 niet-westerse allochtone mannen (CBS 2007). Het aantal ingeschreven
allochtone studenten (niet-westers en westers) is in de afgelopen tien jaar verdub-
beld, waarmee deze groep nu ongeveer een vijfde deel uitmaakt van alle studenten
in het hoger onderwijs. De instroom van niet-westerse allochtone studenten is in
het hbo tussen 1997 en 2005 meer dan verdubbeld: van rond de 3100 naar 7800
studenten (Wolff, 2007). In het wo is eveneens sprake van groei, al is de absolute
stijging hier minder groot: van 1280 niet-westerse allochtone studenten in 1997
naar 2350 in 2005. De toename van het aantal studenten is in beeld gebracht in
onderstaande grafieken.
Grafiek 2.1a: hbo-instroom naar herkomstgroepering in absolute aantallen (voltijd)
60000
50000
40000
Autochtoon
30000 W allochtoon
Nw allochtoon
20000
10000
0
1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005
Bron: Wolff, 2007
21
INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS
Grafiek 2.1b: wo-instroom naar herkomstgroepering in absolute aantallen (voltijd)
25000
20000
15000 Autochtoon
W allochtoon
10000 Nw allochtoon
5000
0
1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005
Bron: Wolff, 2007
Uit het verloop van de relatieve instroom blijkt dat het aandeel ingestroomde niet-
westers allochtone studenten in het wo met ongeveer 8 procent al sinds jaren vrij
constant blijft (tabel 2.1d). De relatieve instroom van deze groep is in het hbo wel
gestegen: van 7 procent in 1997 naar 12 procent in studiejaar 2005/2006 (tabel
2.1c).
Tabel 2.1c: hbo-instroom in procenten naar herkomstgroepering (voltijd)
1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005
Autochtoon 85 83 82 80 79 76 75 76 77
W allochtoon 7 7 7 7 7 7 6 7 6
Nw allochtoon 7 7 8 9 9 11 10 11 12
Onbekend 2 3 4 4 5 7 8 6 5
Bron: Wolff, 2007
Tabel 2.1d: wo-instroom in procenten naar herkomstgroepering (voltijd)
1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005
Autochtoon 82 81 80 79 78 76 72 71 71
W allochtoon 9 9 9 9 9 8 8 8 8
Nw allochtoon 7 7 7 8 8 8 9 9 8
Onbekend 2 3 3 4 5 8 11 13 13
Bron: Wolff, 2007
De instroom van niet-westers allochtone studenten in het (gehele) hoger onderwijs
neemt in absolute zin sterk toe, maar ten opzichte van de relevante populatieom-
vang is nog steeds sprake van een achterstand. Tabel 2.1e laat zien dat de deelname
van allochtonen aan het hoger onderwijs (hbo en wo) groeit, met name onder
Turkse, Marokkaanse en Surinaamse jongeren. Het aantal autochtone jongeren dat
aan het hoger onderwijs deelneemt, groeit in dezelfde periode echter eveneens.
22
AANDACHT VOOR ALLOCHTONE STUDENTEN IN HET HOGER ONDERWIJS
In 2005 volgt ruim de helft (54 procent) van de autochtone jongeren hoger onder-
wijs, terwijl ongeveer een derde deel van de Turkse en Marokkaanse jongeren
aan het hoger onderwijs deelneemt (respectievelijk 29 en 33 procent). Ondanks
de toename van Turkse, Marokkaanse en Surinaamse studenten is de deelname
van autochtone jongeren daarmee 10 tot 25 procent hoger dan de deelname onder
niet-westerse allochtone jongeren. De groep Antillianen laat na een aanvankelijke
stijging een scherpe daling in aantal zien, omdat deze jongeren vaker op de Antil-
len hoger onderwijs zijn gaan volgen. De samenstelling van de groep Antillianen in
Nederland is veranderd: de laatste jaren komen relatief veel kansarme Antilliaanse
jongeren naar Nederland. De studentenpopulatie kan sterk verschillen per instel-
ling: niet-westerse allochtone studenten studeren vooral in de Randstad en vormen
daar inmiddels een substantieel deel van de studentenpopulatie. Het percentage
`overig niet-westers' in tabel 2.1e is voor 2005 nog onder voorbehoud (zie Jennis-
sen et al., 2007).
Tabel 2.1e: Instroom in het hoger onderwijs als percentage van het gemiddelde van het aantal 18-, 19- en
20-jarigen naar herkomstgroepering
1995 2000 2005
Autochtoon 43 51 54
Westers allochtoon 45 57 54
Totaal niet-westers allochtoon, 41 49 51
waarvan:
Turkije 14 22 29
Marokko 15 27 33
Suriname 31 42 42
Nederlandse Antillen/Aruba 48 66 36
Overig niet-westers 37 44 38
Bron: Jennissen et al., 2007
Studiesucces
Het studiesucces van allochtone studenten is, wanneer we de groep als geheel
beschouwen, op een aantal punten lager dan van autochtone studenten: er zijn
verschillen in studievoortgang, studieresultaten en uitval. Uit recent onderzoek
van Severiens en Wolff (Severiens, 2007) blijkt dat autochtone studenten in het
eerste studiejaar meer studiepunten behalen dan hun allochtone medestudenten,
zowel in hbo als in wo. In het eerste jaar van het wo halen autochtone studenten
gemiddeld bovendien hogere cijfers dan allochtone studenten.
Uit onderzoek komt naar voren dat ook de uitval onder allochtone studenten hoger
is dan onder autochtone studenten, met name in het hbo (Wolff, 2007; Inspectie
van het onderwijs, 2006; de Graaf e.a., 2005; Wolff en Crul, 2003). Daarbij moet
worden aangetekend dat het begrip `uitval' een containerbegrip is dat nadere analy-
se noodzakelijk maakt: wanneer een student de opleiding verlaat kan dat betekenen
dat hij of zij stopt met studeren, maar het kan ook zijn om van studie te veranderen
of om aan een andere hogeschool of universiteit dezelfde studie voort te zetten. Zo
blijkt uit onderzoek aan de Haagse Hogeschool dat allochtone studenten vaker van
studie veranderen, zowel binnen de hogeschool als tussen instellingen (De Graaf
e.a., 2005). Daarnaast zijn er grote verschillen in uitval tussen hbo en wo.
23
INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS
Tabel 2.1f: hbo-uitval binnen de eerste twee studiejaren naar herkomstgroepering, in percentages (voltijd)
1997 1998 1999 2000 2001 2002
Autochtoon 14 15 15 14 13 12
W allochtoon 20 19 18 17 15 15
Nw allochtoon 19 18 18 16 14 15
Bron: Wolff, 2007
Tabel 2.1g: wo-uitval binnen de eerste twee studiejaren naar herkomstgroepering, in percentages (voltijd)
1997 1998 1999 2000 2001 2002
Autochtoon 3 2 2 2 2 2
W allochtoon 5 3 3 4 3 3
Nw allochtoon 3 2 3 2 3 3
Bron: Wolff, 2007
In bovenstaande tabellen is het percentage uitvallers binnen de eerste twee stu-
diejaren weergegeven. Het gaat daarbij om studenten die zich daarna niet meer
opnieuw hebben ingeschreven aan een opleiding of studie in het hoger onderwijs.
Studenten die van het wo naar het hbo overstappen worden niet als uitvallers
beschouwd (Wolff, 2007). Uit de tabellen blijkt dat de uitval in het hbo onder au-
tochtone studenten lager is dan onder (niet-westerse) allochtone studenten, maar
de verschillen lijken kleiner te worden. In het wo zijn de uitvalpercentages (veel)
lager dan in het hbo, bovendien is er nauwelijks verschil in uitval tussen autochtone
en niet-westerse allochtone studenten. De groep allochtone studenten in het wo
blijkt wat betreft een aantal belangrijke kenmerken, zoals leeftijd en de genoten
vooropleiding, steeds meer op de groep autochtone studenten te gaan lijken (Wolff
en Crul, 2003; Wolff, 2007). Dit zou een reden kunnen zijn voor de kleine uitvalver-
schillen in het wo. In het hbo spelen de genoemde verschillen nog wel een rol bij
de verklaring voor het uitvalverschil tussen allochtone en autochtone studenten.
De tabellen 2.1h en 2.1k geven de percentages geslaagden binnen zes studiejaren
weer voor de cohorten 1997 tot en met 1999. Wolff (Wolff, 2007) constateert dat
zowel in het hbo als in het wo het diplomarendement van autochtone studenten
hoger is dan het rendement van allochtone studenten. Het rendementspercentage
van niet-westers allochtone studenten in het wo neemt snel toe, maar het verschil
met autochtone studenten is ook in de laatste meting nog meer dan 10 procent.
Tabel 2.1h: diplomarendement in hbo binnen 6 jaar, naar herkomstgroepering in percentages (voltijd)
1997 1998 1999
Autochtoon 69 68 68
W allochtoon 57 59 57
Nw allochtoon 50 50 51
Bron: Wolff, 2007
Tabel 2.1k: diplomarendement in wo binnen 6 jaar, naar herkomstgroepering in percentages (voltijd)
1997 1998 1999
Autochtoon 54 54 55
W allochtoon 44 45 45
Nw allochtoon 38 40 43
Bron: Wolff, 2007
24
AANDACHT VOOR ALLOCHTONE STUDENTEN IN HET HOGER ONDERWIJS
Verschillen in rendement hangen onder meer samen met vooropleiding (met name
in het hbo) en aanvangsleeftijd. Daarnaast speelt geslacht een rol in het succesvol
afronden van een opleiding; zo blijkt het rendement van allochtone meisjes hoger te
zijn dan van allochtone jongens. Wolff merkt hierbij het volgende op. Verwacht mag
worden dat uitval in de eerste twee studiejaren selectie tot gevolg heeft, waarbij de
groep studenten die overblijft in de hogere studiejaren relatief goede rendementen
zal behalen. Echter, ondanks de hogere uitval van allochtone studenten in de eerste
twee studiejaren, blijft het rendement van allochtone studenten in de hogere stu-
diejaren achter bij het rendement van autochtone studenten. Wolff beveelt aan om
nader onderzoek te doen naar deze latere studiefase, om zo te achterhalen welke
factoren van invloed zijn op het lagere rendement onder allochtonen.
Een aantal factoren voor het verschil tussen autochtone en allochtone studenten ligt
buiten de invloedssfeer van het hoger onderwijs. De uitgangspositie van allochtone
studenten is in veel gevallen minder gunstig: zij hebben vaker laagopgeleide ouders,
er kunnen problemen zijn met de Nederlandse taalvaardigheid of de omstandighe-
den thuis kunnen het studeren minder makkelijk maken (Severiens, 2006). Het lijkt
erop dat studenten met een minder gunstige uitgangspositie sterker afhankelijk zijn
van de leeromgeving voor hun studievoortgang dan reguliere studenten; dat geldt
dus ook voor veel allochtone studenten. Wat kunnen instellingen en opleidingen
doen om het studiesucces van hun studenten - en dan vooral die studenten met een
minder goede uitgangspositie - zo veel mogelijk te bevorderen? Uit de onderzoeks-
literatuur en uit gesprekken die de inspectie voerde met een aantal deskundigen,
komen maatregelen naar voren die het studiesucces kunnen bevorderen. We gaan
daar in de volgende paragrafen op in.
2.2 Het studiesucces bevorderen
Voorbereiding op de studie
Een goed begin is het halve werk: het studiesucces wordt bij de start van de stu-
die beïnvloed door de studiekeuze en de voorbereiding op het hoger onderwijs.
Vrijwel alle hogescholen en universiteiten verzorgen voorlichting aan aankomende
studenten en beginnen daar veelal mee in de hogere klassen van de aanleverende
scholen. Het valt echter te overwegen om voorlichting al in de onderbouw van
het voortgezet onderwijs te starten. Uit onderzoek in de VS blijkt dat leerlingen uit
achterstandsgroepen, waaronder leerlingen uit etnische minderheden, veelal niet
de kans krijgen om naar het hoger onderwijs te gaan (Tupan, 2004). Dit komt ener-
zijds door de sociale omgeving, waarin leerlingen onvoldoende worden gewezen op
hun mogelijkheden en nauwelijks worden voorbereid op het maken van keuzes die
toelating tot het hoger onderwijs mogelijk maken. Anderzijds blijkt de financieel-
economische situatie van de familie vaak een belemmering voor doorstuderen te
zijn. De VS kennen daarom al sinds 1965 programma's die zijn gericht op vergroting
van de instroom in het hoger onderwijs en bestrijding van uitval tijdens de studie.
Binnen deze zogenaamde `Trio programs' is aandacht voor samenwerking in het
voortraject en worden leerlingen begeleid in het maken van een optimale studie-
en beroepskeuze. Allochtone leerlingen en hun ouders maken zo al in een vroeg
stadium kennis met de mogelijkheden van het hoger onderwijs en het belang van
doorstuderen. Ook in Nederland zijn veel allochtone studenten de eersten binnen
de familie die hoger onderwijs gaan volgen (de `eerste-generatie-studenten').
25
INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS
Naast voorlichting aan aankomende studenten, is ook het betrekken van de ouders
bij de studiekeuze een middel dat kan worden ingezet om de kans op doorstuderen
te vergroten. Ouders met een migratie-achtergrond zijn gemiddeld lager opgeleid
dan autochtone ouders, hebben over het algemeen minder inzicht in de struc-
tuur van het Nederlandse hoger onderwijs en de verschillende opleidingen, en
kunnen hun kinderen daarom minder vanzelfsprekend steunen bij het kiezen van
een vervolgstudie. Naast inhoudelijke informatie is ook praktische voorlichting aan
ouders nuttig, bijvoorbeeld over mogelijkheden om een studielening af te sluiten.
Om taalproblemen te voorkomen en in te spelen op de vragen die bij allochtone
studenten in spe en hun ouders leven, betrekken sommige instellingen hun eigen
allochtone studenten bij de voorlichting.
De inspectie heeft onderzoek gedaan naar de aansluiting tussen mbo en hbo in
een themaonderzoek naar de beroepskolom (Inspectie van het Onderwijs, 2006);
daarnaast is de afstemming tussen mbo en hbo meegenomen in een onderzoek
naar de onderwijsvernieuwingen in het mbo (Inspectie van het Onderwijs, 2007c).
Geen van beide onderzoeken is gericht op allochtone studenten, maar gezien het
relatief grote aantal allochtone studenten in het mbo is een goede aansluiting met
het hbo wel van groot belang voor deze groep. Uit de onderzoeken blijkt dat in de
voorlichting aan mbo-studenten zonder uitzondering aandacht wordt besteed aan
de mogelijkheid om door te stromen naar het hbo: er bestaan diverse mogelijk-
heden voor snuffelstages en kennismakingsdagen. Over de afstemming tussen
mbo en hbo is de inspectie echter kritisch: de inhoudelijke afstemming behoeft
verbetering met het oog op de doorlopende leerlijnen. Daarbij is niet alleen aandacht
voor de inhoudelijk-programmatische aansluiting, maar vooral ook voor didactische
aspecten, zorg en begeleiding van belang.
De aansluiting op het hoger onderwijs is soms lastig voor studenten die buiten
Nederland hun vooropleiding hebben gevolgd, zoals studenten uit Suriname, Aruba
of de Antillen, maar ook (kinderen van) vluchtelingen. Om de overgang te verge-
makkelijken organiseren instellingen soms aparte introductieprogramma's voor
deze groep. Vluchtelingstudenten kunnen een beroep doen op de Stichting voor
Vluchteling-Studenten UAF voor financiële ondersteuning, advies en begeleiding.
Uit een gesprek dat de inspectie in 2006 voerde met vertegenwoordigers van de
stichting blijkt dat er relatief veel uitval is onder deze groep: een aantal vluchtelingen
stopt al in het eerste jaar met de studie. Een goede voorbereiding op de studie is
van groot belang: uit eigen onderzoek van het UAF blijkt dat studenten die eerst een
voorbereidingtraject hebben gevolgd (taalonderwijs en/of een schakeljaar) minder
vaak uitvallen dan zij die dat niet hebben gedaan.
Tijdens de studie
De groep allochtone studenten is uiteraard zeer divers, er zijn grote individuele
verschillen, ook binnen de subgroep niet-westerse allochtonen. Voor de uitgangs-
positie van studenten zijn bijvoorbeeld de onderwijskundige voorgeschiedenis,
Nederlandse taalvaardigheid en leeftijd bepalende factoren (zie bijvoorbeeld Crul
en Wolff, 2002).
26
AANDACHT VOOR ALLOCHTONE STUDENTEN IN HET HOGER ONDERWIJS
Ook het herkomstland en de reden van migratie zijn van invloed op het studiesucces
(Levels 2006), evenals het kunnen beschikken over materiële (financiële) hulpbron-
nen en de combinatie van studie met parttime werk (Jennissen, 2007). Juist bij een
diverse studentenpopulatie is het van belang dat het onderwijs maatwerk biedt en
kan inspelen op de verschillen in uitgangspositie. Een belangrijk instrument daar-
voor is (studie)begeleiding. Zo bevelen Severiens en Wolff (Severiens, 2006) aan
om leergemeenschappen te ontwerpen waarin het leren intensief wordt begeleid
door docenten: `in leergemeenschappen draait het onderwijs rondom het leren
van de student, is het onderwijs kleinschalig en wordt de sociale en academische
integratie gestimuleerd en overbrugd'. Sociale factoren zijn van invloed op de leer-
prestaties en kunnen voorkomen dat studenten vroegtijdig de opleiding verlaten:
goede contacten met medestudenten en docenten, het gevoel je `thuis te voelen'
op een opleiding, erbij te horen en serieus te worden genomen. Jammer genoeg
schort het daar soms aan: zowel in het hbo als in het wo voelen allochtone stu-
denten zich over het algemeen minder thuis dan autochtone studenten (Severiens,
2006). Een apart onderzoek onder allochtone studiestakers van de pabo bevestigt
dit beeld: een opleidingsklimaat dat door allochtone studenten als negatief wordt
ervaren, blijkt een belangrijke reden te zijn om te stoppen met de studie (Severiens,
2007). Het gaat dan om aspecten als: een algemeen gevoel van zich thuis voelen,
sociale integratie en de congruentie tussen de cultuur thuis en op de Pabo. Ook
hebben allochtone pabo-studenten relatief veel moeite met het vinden van een
stageplek. Zij geven aan behoefte te hebben aan een goede begeleiding en lijken
meer dan autochtone studenten de dupe te worden van een slechte organisatie
van het onderwijs en van onduidelijke eisen. Een betere ondersteuning vanuit de
opleiding zou er volgens de onderzoekers toe kunnen leiden dat minder allochtone
studenten stoppen met de pabo.
De ervaringen van het UAF sluiten aan bij de gepresenteerde onderzoeksresultaten:
ook voor deze groep zijn met name begeleiding, persoonlijk contact, kleinschalig-
heid, en een gevoeligheid voor culturele diversiteit bij medewerkers en docenten
van ho-instellingen van belang. De oorzaken van uitval van vluchtelingstudenten zijn
divers, maar naast persoonlijke omstandigheden spelen met name gevoelens van
eenzaamheid en zich niet thuis voelen op de instelling een rol. Het UAF organiseert
daarom groepsactiviteiten, waarbij studenten hun ervaringen kunnen delen. Ook
het type onderwijs speelt een rol: nieuwe vormen van leren, zoals probleemge-
stuurd onderwijs, zijn vaak minder geschikt voor deze groep. Veel vluchtelingen zijn
gewend aan een traditioneel hiërarchisch type onderwijs, bovendien kan reflectie
op doelen en eigen vermogens confronterend zijn, gezien hun verleden. Daarnaast
vormt de stage soms een probleem voor studenten die verplichtingen hebben
naast hun studie, zoals werk of een gezin. Hulp bij het vinden van een geschikte
stageplaats en een goede stagebegeleiding zijn voor deze groep daarom van groot
belang.
Er zijn veel verschillende maatregelen denkbaar waarmee opleidingen maatwerk
kunnen bieden en het studiesucces kunnen bevorderen. Vanuit de gedachte dat
allochtone studenten zich thuis zouden moeten voelen in hun opleiding, heeft de
inspectie onder meer gevraagd naar begeleidingsvormen en de mate waarin alloch-
tone studenten gericht betrokken worden bij instellings- of opleidingsactiviteiten.
27
INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS
Andere onderwerpen waren: deskundigheidsbevordering van docenten, activitei-
ten gericht op het bevorderen van contact tussen studenten met verschillende
etnische achtergrond, de stage en activiteiten gericht op het verbeteren van de
taalvaardigheid. Studenten van wie het Nederlands niet de moedertaal is, kunnen
baat hebben bij maatregelen die de taalvaardigheid bevorderen. Te denken valt aan
een ingangstoets Nederlands aan het begin van de studie - waarmee deficiënties
worden vastgesteld -, cursussen Nederlands en aandacht voor de Nederlandse
taal, geïntegreerd in het curriculum (Beijer, 2006).
Een integrale aanpak
In de bovenstaande paragrafen zijn we ingegaan op maatregelen die het studiesuc-
ces van allochtone studenten kunnen bevorderen. Die maatregelen staan niet op
zichzelf: het is wenselijk dat maatregelen zijn ingebed in het beleid van de hoge-
school of universiteit, bijvoorbeeld in een diversiteitsbeleid. Om inzicht te krijgen
in de mate waarin instellingen actief beleid voeren voor allochtone studenten, zijn
in het inspectieonderzoek aspecten van beleid onder de loep genomen. Hanteert
de instelling bijvoorbeeld streefcijfers voor de instroom en het rendement van
allochtone studenten? Is er bij de evaluatie van het onderwijs aandacht voor ver-
schillen in de studentenpopulatie en voor de mate waarin het onderwijs aansluit
op multiculturele aspecten van de samenleving?
In dit verband is ook de samenstelling van het personeelsbestand van belang.
Evenredige vertegenwoordiging van etnische groepen in het personeelsbestand
is van invloed op de kwaliteit van onderwijs: allochtone docenten en managers
beschikken over andere culturele kennis en ervaring en verrijken daarmee het on-
derwijs. Zo kan de instelling studenten duidelijk maken dat het diversiteitsbeleid
serieus wordt genomen en wordt de binding van allochtone studenten bevorderd.
De inspectie beschikt niet over betrouwbare cijfers over de personeelssamenstel-
ling van opleidingen of instellingen. Uit de literatuur blijkt echter dat medewerkers
van hbo-instellingen hoofdzakelijk autochtoon zijn: diversiteitsmedewerkers op
hogescholen in de Randstad schatten dat gemiddeld 6 tot 8 procent van de do-
centen afkomstig is uit etnische minderheidsgroepen (Van Putten, 2006). In het
inspectieonderzoek zijn daarom vragen opgenomen over het personeelsbeleid van
de instelling op dit punt.
Overheidsbeleid
Zoals gezegd vindt ook de overheid aandacht voor allochtone studenten binnen
het hoger onderwijs van belang. Het ministerie van OCW heeft in 2006 besloten
om 4,5 miljoen euro beschikbaar te stellen voor het stimuleren van in,- door- en
uitstroom van allochtone studenten in het hoger onderwijs. Het expertisecentrum
ECHO speelt hierbij een adviserende en coördinerende rol. Eenentwintig instel-
lingen5 (acht universiteiten en dertien hogescholen) hebben in dit kader projecten
gestart. De looptijd van de projecten is drie jaar. Aan de projecten is een aantal
voorwaarden gesteld.
5 Technische Universiteit Delft, Universiteit Twente, Vrije Universiteit Amsterdam,Universiteit van Amsterdam, Uni-
versiteit Utrecht, Erasmus Universiteit Rotterdam, Universiteit Maastricht, Universiteit Leiden; Hogeschool Zuyd,
Haagse Hogeschool, INHOLLAND, Windesheim, Fontys, Hogeschool Utrecht, Hogeschool Rotterdam, Avans, Ho-
geschool van Amsterdam, Hogeschool Zeeland, Saxion, Hanzehogeschool en Hogeschool Arnhem Nijmegen.
28
AANDACHT VOOR ALLOCHTONE STUDENTEN IN HET HOGER ONDERWIJS
Zo dient de continuïteit te worden gewaarborgd: de projecten moeten worden
ingebed in het reguliere beleid en programma van de opleiding. Ook is het de
bedoeling dat de projecten (kunnen) worden overgedragen naar andere opleidin-
gen, binnen of buiten de instelling. Het gaat dus om duurzame implementatie en
verankering binnen het algemene instellingsbeleid. Centraal in de projecten staat
het begrip talentontwikkeling. Er vinden uiteenlopende activiteiten plaats op het
gebied van voorbereiding op de studie, begeleiding (mentoring, tutoring, maatwerk
in studieloopbaanbegeleiding), training van docenten, professionalisering van stu-
dentennetwerken en voorbereiding op de arbeidsmarkt. In de Rijksbegroting 2008
wordt opnieuw geld uitgetrokken voor het verhogen van het studierendement van
niet-westers allochtone studenten in het hoger onderwijs. Vanaf 2008 is hierin
begrepen 5 miljoen per jaar voor allochtonenbeleid voor ho-instellingen in de
Randstad uit de enveloppe van het Coalitieakkoord.
29
30
AANDACHT VOOR ALLOCHTONE STUDENTEN IN HET HOGER ONDERWIJS
3 Onderzoeksresultaten
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft de resultaten van het onderzoek en geeft antwoord op
de onderzoeksvragen in de inleiding. Als houvast bij het lezen zijn deze hieronder
nog een keer weergegeven. Elke vraag wordt in een aparte paragraaf behandeld,
waarbij steeds een onderscheid is gemaakt tussen het wetenschappelijk onderwijs
en het hoger beroepsonderwijs. Ook gaan we in op overeenkomsten en verschillen
tussen beide sectoren.
1. Welk beleid voeren opleidingen en instellingen ter bevordering van in- en door-
stroom van allochtone studenten?
2. Welke activiteiten en voorzieningen worden ontplooid ter bevordering van in-
en doorstroom van alle studenten, allochtoon of autochtoon?
3. Welke activiteiten en voorzieningen worden ontplooid ter bevordering van in-
en doorstroom van allochtone studenten?
4. Welke knelpunten zien de opleidingen voor het studiesucces van allochtone
studenten en welke maatregelen achten zij met name succesvol ter bestrijding
van dergelijke knelpunten?
5. Kan er verband worden aangetoond tussen enerzijds het beleid en het aantal
voorzieningen van opleidingen en anderzijds samenstelling en studiesucces
van de studentenpopulatie?
3.2 Beleid voor allochtone studenten
Inleiding
Maatregelen en activiteiten zijn in de regel gekoppeld aan het beleid dat de instelling
of de opleiding voert. Een eerste vraag in dit onderzoek heeft daarom betrekking
op het beleid van opleidingen om de deelname en het studiesucces van alloch-
tone studenten aan het hoger onderwijs te bevorderen. In het onderzoek kwamen
vragen aan bod zoals:
Is er formeel beleid om de instroom en het studiesucces van allochtone stu-
denten te vergroten?
Hanteren opleidingen streefcijfers?
Is er bij de evaluatie van het onderwijs aandacht voor multiculturele aspec-
ten?
Streven de opleidingen naar een multicultureel samengesteld personeelsbe-
stand?
Wetenschappelijk onderwijs
In het wetenschappelijk onderwijs heeft slechts 7 procent van de opleidingen afge-
sproken om de instroom en/of het studiesucces van allochtone studenten te stimu-
leren en dit vastgelegd in formeel beleid. Voor het personeelsbeleid lijkt het beeld
iets gunstiger: 13 procent van de opleidingen zegt te streven naar een multicultureel
personeelsbestand voor onderwijsgevend en/of leidinggevend personeel.
31
INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS
Twee van de drie opleidingen die een dergelijk beleid voeren, geven aan dat het
personeelsbeleid dat wordt gevoerd op een hoger niveau binnen de instelling, niet
van invloed is op het personeelsbeleid van de opleiding. Zowel ten behoeve van
beleid voor de studenten als van het personeelbeleid worden nauwelijks streefcij-
fers gehanteerd: slechts 3 procent zegt dit wel te doen.
Ook activiteiten met betrekking tot registratie en evaluatie komen in het wo weinig
voor. Om inzicht te krijgen in de samenstelling van de studentenpopulatie kun-
nen instellingen de studenten bij inschrijving vragen om hun geboorteland en dat
van hun ouders op te geven, op vrijwillige basis. Inzicht in de populatie is een
belangrijke voorwaarde voor het maken van beleid en het meten van de effecten
daarvan. Een vijfde deel van de opleidingen geeft aan dat een dergelijke vrijwillige
registratie plaatsvindt; daarnaast zegt een deel van de opleidingen hier geen zicht
op te hebben, omdat de inschrijving van studenten op instellingsniveau plaatsvindt.
Evaluatie is eveneens een belangrijk instrument om de effectiviteit van beleid te
meten. Multiculturele aspecten en etniciteit krijgen echter geen aandacht binnen
de evaluatie: minder dan 2 procent van de opleidingen stelt bij de evaluatie van
het onderwijs door studenten, vragen over de mate waarin de onderwijsinhoud
aansluit op multiculturele aspecten van de samenleving. Hetzelfde geldt voor een
differentiatie naar de etnische achtergrond van de studenten bij de evaluatie van
het onderwijs door de opleiding zelf, bijvoorbeeld wat betreft studenttevredenheid,
leereffect et cetera.
Gevraagd naar eventuele struikelblokken bij de implementatie van het beleid, zegt
een aantal wo-opleidingen apart beleid niet nodig te vinden omdat er weinig al-
lochtone studenten zijn binnen de betreffende opleiding. Andere opleidingen zijn
bang voor stigmatisering en vinden dat alle studenten die gekwalificeerd zijn voor
het hoger onderwijs gelijke rechten hebben op toegang tot de opleiding. Eventuele
achterstanden, bijvoorbeeld op het gebied van de Nederlandse taal, dienen volgens
deze opleidingen in eerdere schoolfasen te worden opgelost. Daarnaast zijn er
praktische redenen om geen apart beleid te voeren: het onderwerp is op de ach-
tergrond geraakt door een reorganisatie die heeft plaatsgevonden, of men ziet door
tijdgebrek geen kans om allochtone studenten extra ondersteuning te bieden.
Hoger beroepsonderwijs
Net als in het wetenschappelijk onderwijs is ook in het hbo nog weinig sprake van
een doelgericht allochtonenbeleid. Slechts een op de zes hbo-opleidingen heeft
afspraken over vergroting van de instroom van allochtone studenten en/of het be-
vorderen van studiesucces vastgelegd in formeel beleid. Van de opleidingen die
beschikken over formeel beleid, geeft de helft aan dat dit wordt beïnvloed door
beleid dat is vastgesteld door het College van Bestuur. Aan de diversiteit van het
personeelsbestand wordt in het hbo meer aandacht besteed: ruim een kwart van
de hbo-opleidingen streeft er naar om meer allochtone docenten en leidinggeven-
den in dienst te nemen. Het multiculturele personeelsbeleid van hbo-opleidingen
wordt, voor zover aanwezig, vooral beïnvloed door het beleid van het College van
Bestuur. Streefcijfers worden weinig gehanteerd: zo heeft slechts een op de tien
opleidingen streefcijfers vastgesteld voor de instroom van studenten en/of de wer-
ving van personeel.
32
AANDACHT VOOR ALLOCHTONE STUDENTEN IN HET HOGER ONDERWIJS
Opmerkelijk daarbij is dat ruim de helft van de hbo-opleidingen wel bij de start van
de studie aan studenten vraagt om hun geboorteland en dat van hun ouders op
te geven. Evenals in het wo is er in het hbo weinig aandacht voor multiculturele
aspecten en etniciteit bij de evaluatie van het onderwijs. Evaluatie van de mate
waarin de onderwijsinhoud aansluit op de diversiteit van de samenleving gebeurt
bij 7 procent van de opleidingen; minder dan 10 procent van de opleidingen diffe-
rentieert de evaluatie-uitkomsten naar etnische achtergrond van de student.
Ook veel hbo-opleidingen noemen het geringe aantal allochtone studenten de
voornaamste reden om geen apart beleid voor deze groep te voeren. Opleidingen
die wel veel allochtone studenten kennen, vinden het soms lastig om een algemeen
beleid voor de groep te formuleren, gezien de verscheidenheid binnen de groep.
Daarnaast wordt gebrek aan draagvlak bij de docenten als reden genoemd: er is
tijdgebrek, docenten hebben weinig begrip voor sociale en culturele verschillen,
het is `het zoveelste aandachtsgebied'. Apart beleid heeft geen prioriteit, zeggen
sommige opleidingen: er is gebrek aan structurele inbedding en continuïteit. Ook
gebrek aan financiën kan een rol spelen. Sommige opleidingen geven aan dat de
maatregelen niet aanslaan bij de studenten waarvoor ze bedoeld zijn: `juist de
studenten met een ontoereikende taalbeheersing komen niet opdagen bij de extra
taalbegeleiding'.
Conclusies
Zowel in het wo als het hbo is het overheersende beeld dat er weinig gericht (diver-
siteits)beleid bestaat waarmee de instroom en het studiesucces van allochtone stu-
denten wordt bevorderd: dit geldt voor een ruime meerderheid van de opleidingen.
Er worden vrijwel geen streefcijfers geformuleerd voor instroom en rendement en
bij de evaluatie van het onderwijs spelen etniciteit van de studenten of multicultu-
rele aspecten van het onderwijs niet of nauwelijks een rol. Het beeld is overigens
voor het hbo iets gunstiger dan voor het wo: 17 procent van de responderende
hbo-opleidingen heeft beleid geformuleerd voor het bevorderen van de instroom
en het studiesucces van allochtone studenten, in het wo geldt dat slechts voor 7
procent. Ook binnen het personeelsbeleid van de opleidingen is weinig aandacht
voor etniciteit: ruim een kwart van de hbo-opleidingen en 13 procent van de wo-
opleidingen streeft naar de vorming van een multicultureel personeelsbestand voor
onderwijsgevend of leidinggevend personeel.
Apart beleid voor allochtone studenten heeft weinig prioriteit en komt door nieuwe
ontwikkelingen gemakkelijk in de verdrukking, zo blijkt uit de toelichting die de
opleidingen geven. De opleidingen geven allerhande redenen voor het gebrek aan
beleid, zowel van organisatorische als van ideële aard. Voor veel opleidingen is het
geringe aantal allochtone studenten de belangrijkste reden om geen apart beleid
voor allochtone studenten te implementeren. Andere opleidingen zijn bang voor
stigmatisering of vinden aparte maatregelen geen taak van het hoger onderwijs,
omdat eventuele achterstanden in eerdere schoolfasen moeten worden opgelost.
Financiële of praktische bezwaren zijn bijvoorbeeld: tijdgebrek bij de docenten,
bezuinigingen, of een reorganisatie die alle aandacht opeist.
---
INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS
3.3 Activiteiten en voorzieningen voor alle studenten
Inleiding
Het studiesucces van allochtone studenten wordt niet alleen beïnvloed door het
beleid voor deze doelgroep, maar ook door maatregelen die zijn bedoeld voor alle
studenten binnen de opleiding, autochtoon en allochtoon. De inspectie heeft daar-
om ook gevraagd naar algemene activiteiten en voorzieningen die de opleiding treft
om een succesvolle studie te bevorderen. Daarbij valt te denken aan: voorlichting
aan aankomende studenten, begeleiding en monitoring van de studievoortgang,
cursussen studievaardigheden, hulp bij het vinden van een stageplaats en activitei-
ten gericht op het verbeteren van de Nederlandse taalvaardigheid. De hoeveelheid
uren die een student op de instelling doorbrengt met docenten en medestudenten,
is één van de factoren die van invloed is op de mate waarin een student zich be-
trokken voelt bij de opleiding en op het studiesucces. Ook de groepsgrootte is van
invloed op de betrokkenheid van studenten bij de opleiding. Aan de opleidingen is
daarom gevraagd een schatting te maken van het gemiddeld aantal uren per week
dat een eerstejaars student aan de opleiding les krijgt of werkt in kleine groepen.
Daarbij wordt onder een kleine groep verstaan: een groep van minder dan twintig
studenten.
Wetenschappelijk onderwijs
Uit de antwoorden blijkt dat vrijwel alle wetenschappelijke opleidingen aan studie-
voorlichting en -advisering doen. De universiteiten beperken zich in de voorlich-
ting aan aankomende studenten meestal tot de bovenbouw van het voortgezet
onderwijs: 80 procent van de opleidingen doet dit sinds een aantal jaren. Slechts
15 procent van de opleidingen geeft (ook) voorlichting in de onderbouw. Volgt een
student eenmaal een opleiding, dan wordt hij geïnformeerd over mogelijkheden
om hulp te krijgen bij studie- of motivatieproblemen (bijna 90 procent van de oplei-
dingen). Ook individuele (studieloopbaan-)begeleiding komt op grote schaal voor:
bij 80 procent van de opleidingen. Daarnaast bieden twee op de drie opleidingen
cursussen studievaardigheden aan en hulp bij het vinden van een stageplaats.
Wanneer studieresultaten achterblijven wordt door negen op de tien opleidingen
actie ondernomen, bijvoorbeeld door de student uit te nodigen voor een gesprek.
Een bindend studieadvies aan het eind van het eerste studiejaar wordt door ruim
een kwart van de opleidingen gehanteerd. Voor de ervaringen van studenten die
daadwerkelijk stoppen met de studie is weinig aandacht: slechts een vijfde deel
van de universitaire opleidingen kent een standaardprocedure voor exitgesprekken
met studenten die vóór hun afstuderen de opleiding verlaten.
Studenten van wie het Nederlands niet de moedertaal is, kunnen baat hebben bij
maatregelen die de taalvaardigheid bevorderen. Te denken valt aan een ingangs-
toets Nederlands aan het begin van de studie - waarmee deficiënties worden vast-
gesteld - cursussen Nederlands en aandacht voor de Nederlandse taal, geïntegreerd
in het curriculum. Aangezien dergelijke maatregelen meestal worden aangeboden
aan alle studenten die daar gebruik van willen maken, worden ze in deze paragraaf
besproken. De maatregelen en activiteiten die betrekking hebben op het verbeteren
van de Nederlandse taalvaardigheid komen betrekkelijk weinig voor in het wo.
Vrijwel geen enkele opleiding (5 procent) kent een ingangstoets Nederlands aan
het begin van de studie.
34
AANDACHT VOOR ALLOCHTONE STUDENTEN IN HET HOGER ONDERWIJS
Ongeveer een derde deel van de opleidingen verzorgt cursussen Nederlandse
taalvaardigheid of begeleidt studenten op dit punt; daarnaast geeft een aantal
opleidingen aan dat taalcursussen of taalbegeleiding op instellingsniveau worden
aangeboden. Eveneens ongeveer eenderde deel schenkt aandacht aan taalvaardig-
heid en taalbeheersing in het curriculum - binnen in het merendeel van de modules
- bijvoorbeeld bij het beoordelen van schriftelijk werk of presentaties.
Het gemiddelde aantal uren per week dat een eerstejaars student aan de opleiding
les krijgt of werkt in kleine groepen - groepen van minder dan twintig studenten - ligt
in het wo rond de twaalf, zo blijkt uit deze inventarisatie. Dat aantal ligt iets lager dan
het gemiddelde van zestien uur gerealiseerde contacttijd in het eerste studiejaar,
dat door studenten werd genoemd in een ander inspectieonderzoek: het onderzoek
naar onderwijstijd in het hoger onderwijs (Inspectie van het Onderwijs 2007b).
Hoger beroepsonderwijs
Hbo-opleidingen kennen gemiddeld meer activiteiten om succesvol studeren te
bevorderen dan universitaire opleidingen. De maatregelen die in het wo worden
getroffen komen ook voor in het hbo: voorlichting in de bovenbouw van het voortge-
zet onderwijs (80 procent), voorlichting over hulp bij studie- of motivatieproblemen
(90 procent), individuele begeleiding (ruim 90 procent) en actie richting de student
bij achterblijvende studieresultaten (ruim 90 procent). In het hbo worden meer dan
in het wo cursussen of begeleiding studievaardigheden en hulp bij het vinden van
een stageplaats georganiseerd, in beide gevallen bij ruim 80 procent van de oplei-
dingen. Daarnaast valt op dat vrijwel alle hbo-opleidingen (90 procent) een bindend
studieadvies kennen. Ook exitgesprekken met studiestakers worden veel gevoerd
in het hbo: driekwart van de opleidingen doet dit al een aantal jaren.
Studenten die een hbo-opleiding gaan volgen, stromen meestal in vanuit het voort-
gezet onderwijs of het mbo. De voorlichting aan aankomende studenten sluit daar
op aan: 80 procent van de opleidingen geeft voorlichting in de bovenbouw van
het voortgezet onderwijs, ruim twee derde geeft voorlichting in de bovenbouw
van het mbo. Ook in de onderbouw worden leerlingen geïnformeerd: 30 procent
van de hbo-opleidingen geeft voorlichting in de onderbouw van het voortgezet
onderwijs. Ruim de helft van de opleidingen kent een aansluit- of doorstroompro-
gramma mbo-hbo, daarnaast verwacht nog eens 9 procent binnenkort met een
dergelijk programma te starten. Maatregelen om de Nederlandse taalvaardigheid
te bevorderen komen betrekkelijk veel voor in het hbo. Een ruime meerderheid
(60 procent) van de opleidingen verzorgt cursussen Nederlandse taalvaardigheid;
bijna de helft heeft aandacht voor taalvaardigheid en taalbeheersing binnen het
curriculum. Een minderheid van de opleidingen (ruim een vijfde deel) kent een
ingangstoets Nederlands aan het begin van de studie. Het gemiddelde aantal uren
per week dat een eerstejaars student aan de opleiding les krijgt of werkt in kleine
groepen blijkt in het hbo met gemiddeld achttien significant hoger te liggen dan in
het wo. Dit aantal uren wordt ook genoemd door hbo-studenten in het onderzoek
van de inspectie naar onderwijstijd (Inspectie van het Onderwijs 2007b).
Zowel uit het onderzoek naar onderwijstijd als uit de inventarisatie blijkt dat er grote
verschillen bestaan per opleiding: het aantal uren per week dat een eerstejaars
student aan de opleiding les krijgt of werkt in kleine groepen loopt uiteen van drie
tot veertig uur.
35
INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS
Conclusies
Hbo-opleidingen kennen gemiddeld significant meer activiteiten om succesvol
studeren te bevorderen dan universitaire opleidingen. Het gaat daarbij om maatre-
gelen en voorzieningen voor alle studenten, zowel allochtone als autochtone. Het
merendeel van de opleidingen voor hoger onderwijs geeft studievoorlichting aan
aankomende studenten. De nadruk ligt op voorlichting in de bovenbouw van het
voortgezet onderwijs (80 procent), in het hbo ook de bovenbouw van het mbo (70
procent). Voorlichting in de onderbouw van het voortgezet onderwijs wordt door
bijna eenderde deel van de hbo-opleidingen en 15 procent van de wo-opleidingen
gegeven, daarnaast geeft 17 procent van de hbo-opleidingen voorlichting in de
onderbouw van het mbo.
Tijdens de studie worden studenten begeleid: 80 (wo) tot 90 (hbo) procent van de
opleidingen verzorgt individuele (studieloopbaan-)begeleiding. Wanneer studiere-
sultaten achterblijven wordt zowel in het hbo als in het wo door negen op de tien
opleidingen actie ondernomen. Opvallend zijn de verschillen tussen hbo en wo waar
het gaat om een bindend studieadvies: in het hbo wordt dit door negen op de tien
opleidingen gehanteerd, in het wo slechts door ruim een kwart van de opleidingen.
Ook exitgesprekken met studenten die de studie gestaakt hebben komen veel
minder voor in het wo dan in het hbo: deze worden in het wo door een vijfde deel,
in het hbo door driekwart van de opleidingen gevoerd. Het gemiddelde aantal uren
per week dat een eerstejaars student aan de opleiding les krijgt of werkt in kleine
groepen, blijkt in het hbo met achttien significant hoger te liggen dan in het wo,
waar het gemiddelde rond de twaalf uur ligt. Uit een onderzoek van de inspectie
naar onderwijstijd (Inspectie van het Onderwijs 2007b) komt een dergelijk verschil
tussen hbo en wo niet zo sterk naar voren: in het eerste studiejaar ligt de gereali-
seerde contacttijd volgens studenten gemiddeld op achttien uur voor het hbo en
zestien uur voor het wo. Het verschil tussen beide onderzoeken is verklaarbaar uit
de onderzoeksopzet: het begrip `contacttijd' is ten behoeve van deze inventarisatie
aangescherpt door te vragen naar het aantal uren waarin studenten les krijgen of
werken in kleine groepen; in het onderzoek naar onderwijstijd was het niet wenselijk
om rekening te houden met de groepsgrootte. Zowel uit het onderzoek naar onder-
wijstijd als uit de inventarisatie blijkt dat er grote verschillen bestaan per opleiding:
het aantal uren per week dat een eerstejaars student aan de opleiding les krijgt of
werkt in kleine groepen, kan uiteenlopen van drie tot veertig uur.
Maatregelen om de Nederlandse taalvaardigheid te bevorderen komen betrekkelijk
veel voor in het hbo, maar veel minder in het wo. Dergelijke voorzieningen en activi-
teiten zijn interessant in het kader van dit onderzoek omdat zij van belang zijn voor
studenten met een niet-Nederlandse achtergrond. In het hbo verzorgt een ruime
meerderheid (60 procent) van de opleidingen cursussen Nederlandse taalvaardig-
heid of taalbegeleiding, in het wo gebeurt dat bij eenderde deel van de opleidingen.
Daarnaast geeft een aantal opleidingen aan dat taalcursussen of taalbegeleiding
op instellingsniveau worden aangeboden. Ook is er binnen het hbo meer aandacht
voor taalvaardigheid en taalbeheersing binnen het curriculum: bijna de helft van de
hbo-opleidingen en ongeveer eenderde deel van wo-opleidingen let daar op. Een
ingangstoets Nederlands aan het begin van de studie kent het wo vrijwel niet; in
het hbo beschikt een op de vijf opleidingen over zo'n toets.
36
AANDACHT VOOR ALLOCHTONE STUDENTEN IN HET HOGER ONDERWIJS
3.4 Activiteiten en voorzieningen voor allochtone studenten
Inleiding
In hoofdstuk twee zijn activiteiten en voorzieningen genoemd die volgens diverse
onderzoekers en deskundigen het studiesucces van allochtone studenten kunnen
bevorderen. In deze paragraaf worden de resultaten van de inventarisatie naar
dergelijke maatregelen gepresenteerd. Welke activiteiten en voorzieningen, spe-
cifiek gericht op allochtone studenten, bestaan er binnen de opleiding, eventueel
in samenhang met instellingsactiviteiten? In de inventarisatie werden de volgende
maatregelen genoemd:
Maatregelen gericht op de aansluiting op het hoger onderwijs en de start van
de studie: een schakeljaar of `preparation course' voor aspirant studenten met
buitenlandse (niet-westerse) vooropleiding en een opvang- en introductiepro-
gramma voor studenten die hun vooropleiding hebben gevolgd buiten Neder-
land.
Voorlichting: het betrekken van zittende allochtone studenten bij voorlichtings-
activiteiten, voorlichting aan ouders van allochtone studenten.
Begeleiding en opvang tijdens de studie: individuele begeleiding door oudere-
jaars studenten uit dezelfde etnische groep en een vertrouwenspersoon bij wie
studenten terecht kunnen met klachten over discriminatie.
Maatregelen gericht op de binding van allochtone studenten aan de opleiding,
zoals gerichte werving van allochtone studenten voor bestuurstaken, instel-
lings- of opleidingsactiviteiten en de ondersteuning van multiculturele studen-
tenverenigingen.
Aandacht voor multiculturele aspecten van de samenleving binnen het onder-
wijs.
Deskundigheidsbevordering van docenten op het gebied van interculturele ken-
nis en (communicatie-)vaardigheden.
Maatregelen gericht op het bevorderen van samenwerking en sociaal contact
tussen studenten met verschillende etnische of culturele achtergrond en op het
voorkómen van culturele of raciale spanningen.
Wetenschappelijk onderwijs
De maatregelen die de inspectie aan de opleidingen heeft voorgelegd, worden
slechts op bescheiden schaal toegepast binnen het wo. Voor alle genoemde ac-
tiviteiten en voorzieningen geldt dat deze slechts bij een minderheid van de wo-
opleidingen (minder dan de helft) bestaan. Verreweg de meeste activiteiten worden
slechts door een kwart of minder van de opleidingen ontplooid. Daarop zijn twee
positieve uitzonderingen.
Ruim 40 procent van de opleidingen geeft aan dat er binnen de opleiding een
vertrouwenspersoon bestaat die zich - onder meer - bezig houdt met signalen en
klachten op het gebied van discriminatie; daarnaast zegt een aantal opleidingen
dat een vertrouwenspersoon op instellingsniveau bestaat. Eenderde deel van de
opleidingen kent een opvang- en introductieprogramma voor studenten die hun
vooropleiding hebben gevolgd buiten Nederland.
Ongeveer eenvijfde deel van de opleidingen zegt zittende allochtone studenten te
betrekken bij voorlichtingsactiviteiten voor aankomende studenten.
37
INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS
Het aantal opleidingen dat aparte voorlichting organiseert voor de ouders van de
allochtone studenten in spe, is verwaarloosbaar. Binnen het onderwijsproces is de
samenwerking tussen studenten met verschillende etnische of culturele achter-
grond een aandachtspunt voor een vijfde deel van de opleidingen.
Een aantal zaken krijgt niet tot nauwelijks aandacht binnen de universitaire oplei-
dingen: dat geldt bijvoorbeeld voor het inzetten van ouderejaars studenten voor
individuele begeleiding aan beginnende studenten uit dezelfde etnische groep.
Ook activiteiten die erop zijn gericht om allochtone studenten actief te betrekken
bij de instelling of de opleiding, komen in het wo vrijwel niet voor: studenten wor-
den bijvoorbeeld niet apart geworven voor bestuurstaken of opleidingsactiviteiten,
zoals deelname aan een onderwijscommissie of klankbordgroep of deelname aan
onderzoeksprojecten. Ook actieve werving van studenten voor instellingsactivitei-
ten, zoals de organisatie van introductiedagen of het geven van voorlichting, komt
nauwelijks voor. Op dit punt is sprake van een discrepantie binnen de resultaten
van het onderzoek: allochtone studenten worden volgens de opleidingen immers
wel regelmatig ingezet bij voorlichtingsactiviteiten.
De wo-opleidingen ontplooien nauwelijks activiteiten om het sociaal contact tussen
studenten met verschillende etnische of culturele achtergronden te bevorderen,
bijvoorbeeld door de organisatie van debatten, gezamenlijke vieringen et cetera.
Wel wordt de samenwerking tussen studenten met een verschillende achtergrond
binnen het onderwijsproces bevorderd door een vijfde deel van de opleidingen,
bijvoorbeeld door de samenstelling van heterogene werkgroepen. 12 procent ant-
woordt dat multiculturele studentenverenigingen worden ondersteund door de
universiteit, een percentage dat iets boven dat van het hbo ligt. Deskundigheids-
bevordering van docenten wat betreft interculturele kennis en (communicatie-)
vaardigheden komt voor bij 13 procent van de opleidingen.
Al met al beschikken relatief weinig universitaire opleidingen over specifieke activi-
teiten en/of voorzieningen voor allochtone studenten. Opleidingen noemen hiervoor
de volgende redenen:
Het geringe aantal allochtone studenten aan de opleiding maakt het creëren
van aparte voorzieningen overbodig.
De individuele studiebegeleiding helpt alle studenten goed vooruit bij problemen
en is daarmee ook geschikt voor allochtone studenten.
De kleinschaligheid van de opleiding maakt het ondoenlijk om apart beleid voor
allochtone studenten op te zetten.
Het is beter voor de integratie van allochtone studenten om juist géén onder-
scheid te maken.
Hoger beroepsonderwijs
Hbo-opleidingen kennen significant meer activiteiten en voorzieningen, gericht op
allochtone studenten, dan wo-opleidingen. Toch geldt ook hier dat vrijwel alle maat-
regelen - op één na - door minder dan de helft van de opleidingen wordt getroffen.
Evenals in het wo is de meest voorkomende voorziening: een vertrouwenspersoon
waar studenten terecht kunnen die te maken hebben met discriminatie. Twee derde
van de opleidingen geeft aan dat er zo'n vertrouwenspersoon bestaat binnen de
opleiding, daarnaast zegt een aantal opleidingen dat een vertrouwenspersoon op
instellingsniveau bestaat.
38
AANDACHT VOOR ALLOCHTONE STUDENTEN IN HET HOGER ONDERWIJS
Meer dan in het wo is er in de voorlichting aan aankomende studenten aandacht
voor etniciteit en culturele verschillen. Zo betrekt ruim een derde deel van de
opleidingen zittende allochtone studenten bij voorlichtingsactiviteiten en wordt
door 10 procent van de opleidingen voorlichting gegeven aan allochtone ouders.
Om de overgang naar het hbo te vergemakkelijken organiseert 30 procent van
de opleidingen een introductieprogramma voor studenten met een buitenlandse
vooropleiding. Soms is er een speciaal programma voor Antilliaanse studenten (bij
17 procent van de opleidingen). Een op de vijf opleidingen geeft aan dat aspirant
studenten met een buitenlandse vooropleiding gebruik kunnen maken van een
schakeljaar of `preparation course' binnen de opleiding. Deze laatste voorziening
kent verschillende verschijningsvormen en is in veel gevallen ook toegankelijk voor
buitenlandse studenten die tijdelijk naar Nederland zijn gekomen om te studeren.
Maatregelen die relatief veel voorkomen zijn verder: het bevorderen van samenwer-
king en sociaal contact tussen studenten met verschillende etnische achtergrond
(respectievelijk bij 35 en ruim 20 procent), en deskundigheidsbevordering van do-
centen (ruim een kwart van de opleidingen). Studenten worden gericht geworven
voor instellingsactiviteiten, zo zegt een vijfde deel van de opleidingen, maar nau-
welijks voor opleidings- of bestuursactiviteiten (respectievelijk 5 en 2 procent).
Ook het inzetten van ouderejaars studenten voor de individuele begeleiding van
studenten uit dezelfde etnische groep komt weinig voor: bij minder dan 10 procent
van de opleidingen.
Voor het ontbreken van activiteiten of voorzieningen, speciaal gericht op allochtone
studenten, voeren opleidingsmanagers uit het hbo verschillende redenen aan. De
voornaamste daarvan zijn:
De intensieve, individuele studiebegeleiding aan de opleiding voldoet voor alle
studenten, inclusief de eventueel aanwezige allochtone studenten.
De opleiding telt een klein aantal allochtone studenten en heeft daarvoor geen
aparte voorzieningen in het leven willen roepen.
Specifieke activiteiten en voorzieningen zijn onnodig, omdat de allochtone stu-
denten géén problemen hebben.
Opleidingen willen geen onderscheid naar etniciteit maken.
Conclusies
Aan de opleidingen is gevraagd welke activiteiten en voorzieningen, specifiek ge-
richt op allochtone studenten, bestaan binnen de opleiding of instelling. De maat-
regelen die de inspectie aan de opleidingen heeft voorgelegd, worden slechts op
bescheiden schaal toegepast binnen het hoger onderwijs.
Met name in het wo beschikken slechts weinig opleidingen over activiteiten en
voorzieningen speciaal gericht op allochtone studenten: verreweg de meeste ac-
tiviteiten en voorzieningen worden slechts door een kwart of minder van de wo-
opleidingen aangeboden. De meest voorkomende voorziening is een vertrouwens-
persoon waar studenten terecht kunnen die te maken hebben met discriminatie: 40
procent van de wo-opleidingen en twee derde van de hbo-opleidingen geeft aan dat
er zo'n vertrouwenspersoon bestaat binnen de instelling. Daarnaast zegt een aantal
opleidingen dat een vertrouwenspersoon op instellingsniveau is aangesteld.
39
INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS
Relatief veel voorkomende maatregelen zijn verder: een opvang- en introductiepro-
gramma voor studenten die hun vooropleiding hebben gevolgd buiten Nederland
(zowel in hbo als wo ongeveer een op de drie opleidingen) en de inzet van alloch-
tone studenten bij voorlichtingsactiviteiten (wo een op de vijf, hbo een op de drie).
Daarnaast is er soms aandacht voor deskundigheidsbevordering van docenten wat
betreft interculturele kennis en (communicatie-)vaardigheden: dit komt voor bij
een kwart van de hbo-opleidingen en bij 13 procent van de wo-opleidingen. Ruim
een vijfde deel van de hbo-opleidingen geeft aan dat de instelling een schakeljaar
of `preparation course' kent voor aspirant studenten met een buitenlandse (niet-
westerse) vooropleiding; in het wo wordt deze voorziening door één op de tien
opleidingen genoemd. Deze voorziening kent verschillende verschijningsvormen
en is in veel gevallen ook toegankelijk voor buitenlandse studenten die tijdelijk naar
Nederland zijn gekomen om te studeren.
Zoals uit het bovenstaande al blijkt, kennen hbo-opleidingen significant meer ac-
tiviteiten en voorzieningen gericht op allochtone studenten, dan wo-opleidingen.
Zo wordt in het hbo door een aantal opleidingen aandacht geschonken aan zaken
die niet of nauwelijks tot de universitaire opleidingen zijn doorgedrongen. Dat geldt
bijvoorbeeld voor het inzetten van ouderejaars studenten voor individuele bege-
leiding aan beginnende studenten uit dezelfde etnische groep: 9 procent van de
hbo-opleidingen geeft aan dit te doen, in het wo kent geen enkele opleiding deze
voorziening. Het aantal wo-opleidingen dat aparte voorlichting organiseert voor
ouders van allochtone studenten is eveneens verwaarloosbaar; in het hbo geeft
een van de tien opleidingen voorlichting aan allochtone ouders. Ook activiteiten die
erop zijn gericht om allochtone studenten actief te betrekken bij de instelling, komen
in het wo veel minder voor. In het hbo zegt een vijfde deel van de opleidingen dat
allochtone studenten gericht worden geworven voor instellingsactiviteiten, in het
wo is dat 8 procent. Er is nauwelijks sprake van gerichte werving voor opleidings- of
bestuursactiviteiten, noch in het hbo, noch in het wo.
Voor het ontbreken van activiteiten of voorzieningen, speciaal gericht op allochtone
studenten, worden door de opleidingsmanagers verschillende redenen genoemd.
De voornaamste daarvan zijn:
De individuele studiebegeleiding voldoet voor alle studenten, dus ook voor
allochtone studenten.
Het geringe aantal allochtone studenten aan de opleiding maakt het creëren
van aparte voorzieningen overbodig.
Opleidingen willen geen onderscheid naar etniciteit maken en vinden het beter
voor de integratie van allochtone studenten om géén aparte voorzieningen in
het leven te roepen.
3.5 Successen en knelpunten
Inleiding
In de vorige paragrafen is ingegaan op de activiteiten en voorzieningen die op een
opleiding aanwezig zijn. De inspectie heeft daarnaast twee andere onderwerpen
aan de opleidingen voorgelegd. In de eerste plaats is aan de opleidingsmana-
gers gevraagd welke knelpunten zij zien voor het studiesucces van allochtone
studenten.
40
AANDACHT VOOR ALLOCHTONE STUDENTEN IN HET HOGER ONDERWIJS
Worden de studieresultaten van allochtone studenten beïnvloed door hun achter-
grond, en zo ja welke problemen doen zich voor? Hebben allochtone studenten
bijvoorbeeld meer moeite met het vinden van een stageplaats dan hun autochtone
medestudenten? Ten tweede is aan de opleidingen gevraagd welke maatregelen
ze als succesvol beschouwen voor de bestrijding van dergelijke knelpunten.
Wetenschappelijk onderwijs
Volgens ongeveer een vijfde deel van de universitaire opleidingen worden de studie-
resultaten van allochtone studenten soms negatief beïnvloed door hun achtergrond.
Problemen die genoemd worden zijn taal- en communicatieproblemen, waarbij het
vooral gaat om de beheersing van het Nederlands, en gebrek aan kennis van de
Nederlandse samenleving. Bijna tweederde deel van de wo-opleidingen is van me-
ning dat de etnische achtergrond niet of nauwelijks een rol speelt bij het studiere-
sultaat. Vrijwel geen enkele opleidingsmanager signaleert dat allochtone studenten
meer moeite zouden hebben met het vinden van een stageplaats dan autochtone
studenten. Daarbij moet worden aangetekend dat het volgen van een stage in het
wo vaak niet verplicht is: veertig procent van de wo-opleidingen vindt deze vraag
niet van toepassing. De stageproblemen van allochtone studenten vormen dan ook
vrijwel nergens een aandachtspunt voor het management van de opleiding en zijn
ook geen punt in het overleg met stageaanbieders, voor zover dat plaatsvindt.
Zoals al eerder is aangetoond, komen activiteiten en voorzieningen die specifiek
zijn gericht op allochtone studenten weinig voor (zie paragraaf 3.4). Gevraagd naar
maatregelen die opleidingen zelf succesvol vinden, worden dan ook vooral ac-
tiviteiten en voorzieningen genoemd die bedoeld zijn voor alle studenten. In de
eerste plaats worden daarbij allerlei vormen van begeleiding genoemd: intensieve
individuele studiebegeleiding, begeleiding bij persoonlijke problemen, hechte men-
toraatsgroepen en een tutoraat waarbij soms docenten van de middelbare school
en soms ouderejaarsstudenten worden ingezet. Andere succesfactoren zijn de
kleinschaligheid van de opleiding en een tolerant studieklimaat. Daarnaast wor-
den allerlei uiteenlopende activiteiten en voorzieningen voor allochtone studenten
genoemd, vrijwel steeds door een enkele opleiding. Voorbeelden hiervan zijn: een
taal- en communicatie-expert die zich specifiek richt op de allochtone studenten,
een goede participatie van allochtone studenten in studentenraden, speciale acti-
viteiten voor allochtone ouders, of een training voor docenten en studenten op het
gebied van culturele diversiteit.
41
INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS
Hoger beroepsonderwijs
Vier van de tien hbo-opleidingen is van mening dat de studieresultaten van alloch-
tone studenten soms of vaak negatief worden beïnvloed door hun achtergrond.
De voornaamste oorzaken zijn volgens de opleidingen: problemen met de Neder-
landse taal, verschillen in communicatie, gebrek aan aansluiting bij de autochtone
studenten en moeite met de Nederlandse leercultuur, die een actieve vraaggerichte
houding van de studenten verwacht. Ongeveer een vijfde van de hbo-opleidingen
geeft aan dat allochtone studenten gemiddeld meer moeite hebben met het vinden
van een stageplaats dan autochtone studenten. De belangrijkste belemmeringen
zijn taal- of communicatieproblemen bij de student, culturele verschillen of de
drempels die werkgevers opwerpen. Voor een klein deel van de hbo-opleidingen
vormen stageproblemen van allochtone studenten een apart aandachtspunt bin-
nen de opleiding (ruim 10 procent) en in het overleg met stageaanbieders (bijna
10 procent).
Ook in het hbo zijn de opleidingen vooral trots op algemene maatregelen om het
studiesucces te bevorderen. Een veel genoemde succesfactor is ook hier de in-
tensieve, vaak individuele (studie-)begeleiding. Daarnaast zijn veel opleidingen
tevreden over de persoonlijke aandacht die wordt gegeven aan de studenten. An-
dere zaken die worden genoemd zijn: doorstroomprogramma's en afspraken met
het toeleverende onderwijs (veelal het mbo), de manier waarop de voorlichting
is ingericht, en het klimaat binnen de opleiding `waarin plaats en respect is voor
iedereen'.
Hbo-opleidingen die wel voorzieningen en activiteiten specifiek gericht op alloch-
tone studenten hebben ontwikkeld, noemen evenals in het wo een breed scala aan
activiteiten. Enkele voorbeelden zijn: studieloopbaanbegeleiding specifiek gericht op
allochtone studenten, `dialooggroepen', heterogeen samengesteld uit autochtone
en allochtone studenten, aandacht voor culturele diversiteit in het curriculum, taal-
cursussen en een introductieprogramma voor buitenlandse en etnische studenten.
Een enkele opleiding betrekt allochtone studenten doelbewust bij buitenschoolse
activiteiten. Zo kent één opleiding een internationale werkgroep die actief is in de
wijk waar de hogeschool staat, en daar themabijeenkomsten organiseert over
opleiding en onderwijs.
Conclusies
Een minderheid van de opleidingen is van mening dat de studieresultaten van
allochtone studenten negatief worden beïnvloed door hun etnische achtergrond.
Volgens vier van de tien hbo-opleidingen komt dit wel voor, maar niet zo vaak. In
het wo geeft een vijfde van de opleidingen aan dat studieresultaten van allochtone
studenten soms negatief worden beïnvloed door hun achtergrond. De problemen
die er zijn betreffen vooral taal of communicatie, zoals een tekortschietende beheer-
sing van het Nederlands en gebrek aan kennis van de Nederlandse samenleving.
Daarnaast worden als knelpunten gebrek aan aansluiting bij de autochtone studen-
ten en moeite met de Nederlandse leercultuur genoemd. Ook stageproblemen zijn
volgens de meeste opleidingen niet gebonden aan etniciteit, al is er in dit opzicht
een significant verschil tussen het hbo en het wo: bijna een vijfde deel van de
hbo-opleidingsmanagers signaleert dat stageproblemen van allochtone studenten
soms of veel voorkomen, in het wo wordt dit door vrijwel geen enkele opleiding
waargenomen.
42
AANDACHT VOOR ALLOCHTONE STUDENTEN IN HET HOGER ONDERWIJS
Daarbij moet worden aangetekend dat 40 procent van de wo-opleidingen deze
vraag niet van toepassing vindt. De belangrijkste belemmeringen die de hbo-op-
leidingen noemen bij het vinden van een stageplaats zijn taalproblemen bij de
student, culturele verschillen en de drempels die werkgevers opwerpen. Voor de
meeste opleidingen in het hoger onderwijs vormen problemen van allochtone
studenten in de stage geen apart aandachtspunt voor het management van de
opleiding, de noodzaak daartoe is volgens de respondenten meestal afwezig. Al-
leen een klein deel van de hbo-opleidingen geeft aan dat stageproblemen van
allochtone studenten worden besproken binnen de opleiding (ruim 10 procent)
en/of in het overleg met stageaanbieders (eveneens 10 procent).
Gevraagd naar maatregelen die opleidingen zelf succesvol vinden, worden vooral
activiteiten en voorzieningen genoemd die bedoeld zijn voor alle studenten, al-
lochtoon en autochtoon. Het gaat dan in de eerste plaats om allerlei vormen van
begeleiding: intensieve individuele studiebegeleiding, begeleiding bij persoonlijke
problemen, hechte mentoraatsgroepen en een tutoraat waarbij docenten van de
middelbare school of ouderejaarsstudenten worden ingezet. Andere succesfactoren
zijn de kleinschaligheid van de opleiding, persoonlijke aandacht voor studenten en
een tolerant studieklimaat.
3.6 Verbanden tussen maatregelen en studentenpopulatie
Inleiding
Het beleid dat door opleidingen en instellingen wordt gevoerd, kan niet los worden
gezien van de context van de opleiding: er kunnen grote verschillen bestaan in bij-
voorbeeld opleidingscultuur, samenstelling van de studentenpopulatie of zwaarte
van de studie. Voor een onderzoek naar maatregelen ten behoeve van allochtone
studenten is vooral de studentenpopulatie interessant. De inspectie heeft statisti-
sche verbanden tussen deze twee aspecten onderzocht voor de responsgroep van
188 opleidingen. Dit gebeurde door de resultaten van de vragenlijst te koppelen
aan gegevens van CFI over de responderende opleidingen.
Om de vergelijking tussen opleidingen mogelijk te maken is het aantal voorzienin-
gen en activiteiten per opleiding gesommeerd op drie verschillende terreinen:
Beleid voor allochtone studenten (gemeten aan de hand van drie items);
Voorzieningen voor alle studenten (gemeten aan de hand van dertien items);
Voorzieningen voor allochtone studenten, gericht op het bevorderen van het stu-
diesucces (acht items) en de binding van allochtone studenten (negen items).
In de komende paragraaf gaan we in op de onderlinge samenhang tussen beleid,
activiteiten of voorzieningen bij de responsopleidingen. Vervolgens komt het ver-
band aan bod tussen enerzijds de mate waarin de responsopleidingen beschikken
over beleid, activiteiten of voorzieningen, en anderzijds:
Het aantal (niet-westerse) allochtone studenten binnen een opleiding;
Het aantal studiestakers per opleiding.
43
INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS
In deze paragraaf wordt het hoger onderwijs als geheel besproken, aangezien de
gevonden verbanden zowel het wo als het hbo betreffen.
Verbanden tussen maatregelen, beleid en studentenpopulatie
Er blijkt een redelijk sterk verband te zijn tussen het aantal activiteiten en voorzienin-
gen voor alle studenten en de mate waarin beleid of activiteiten worden ontplooid
die specifiek zijn gericht op allochtone studenten. Het lijkt erop dat er `actieve' en
`minder actieve' opleidingen bestaan: wanneer een opleiding vaker voorzieningen
treft op het ene gebied, gebeurt dit vaker ook op de overige gebieden.
In de voorgaande paragrafen bleek dat opleidingen die weinig maatregelen treffen
voor allochtonen studenten, de afwezigheid van deze studenten binnen de stu-
dentenpopulatie als een belangrijke reden daarvoor aangeven. De inspectie heeft
onderzocht of er een verband bestaat tussen het aantal niet-westerse allochtone
studenten binnen een opleiding en de mate waarin opleidingen beschikken over be-
leid, activiteiten of voorzieningen voor deze categorie studenten. Uit de vergelijking
blijkt dat er inderdaad een positief significant verband is: de responsopleidingen
met relatief veel niet-westerse allochtone studenten kennen meer voorzieningen
voor deze groep. Het verband is overigens niet zeer sterk. Het positieve verband
wijst er mogelijk op dat opleidingen met een relatief groot aantal niet-westerse
allochtone studenten vaker geneigd zijn om concreet in actie te komen. Er is geen
significante samenhang aangetoond tussen het aantal (niet-westerse) allochtone
studenten en de aanwezigheid van beleid gericht op deze groep. Het aantal al-
lochtone studenten per opleiding hangt overigens samen met het totale aantal
studenten: grotere opleidingen kennen relatief veel allochtone studenten, kleinere
opleidingen relatief weinig.
De inspectie heeft ook onderzocht of er verband valt aan te tonen tussen enerzijds
de mate waarin opleidingen allerlei voorzieningen treffen en anderzijds het aantal
studiestakers. Daarbij is zowel gekeken naar de uitval onder alle studenten, als naar
de uitval onder niet-westerse allochtone studenten. Uitval wordt hier gedefinieerd
als `het verlaten van de opleiding zonder diploma'. Een studiestaker is een student
die in het studiejaar 2005/2006 stond ingeschreven in een opleiding, maar niet is
teruggekeerd in deze opleiding in het studiejaar 2006/2007 en nog geen diploma
heeft behaald. Het gaat hierbij om studenten uit alle studiejaren, zowel eerstejaars
als hogerejaars studenten. De redenen voor het staken van de studie kunnen uit-
eenlopen: sommige studenten zijn van opleiding veranderd, anderen zijn tijdelijk
of definitief gestopt met een studie in het hoger onderwijs. Voor deze definitie van
studieuitval op opleidingsniveau is gekozen om een vergelijking mogelijk te maken
met de resultaten van de survey, die per opleiding zijn verzameld.
Er bestaat inderdaad een samenhang tussen de mate van voorzieningen voor al-
lochtone studenten aan opleidingen enerzijds, en het aantal niet-westerse alloch-
tone studiestakers per opleiding anderzijds. Dit verband is positief significant, wat
er mogelijk op wijst dat opleidingen met een groot aantal allochtone studiestakers
vaker geneigd zijn om in actie te komen. Het bleek niet mogelijk om een verband
aan te tonen met het percentage allochtone studiestakers. Ook wanneer het per-
centage studiestakers respectievelijk het aantal studiestakers onder alle studenten
(allochtoon en autochtoon) wordt gerelateerd aan de mate van aanwezigheid van
beleid en voorzieningen, is er geen statistische samenhang aantoonbaar.
44
AANDACHT VOOR ALLOCHTONE STUDENTEN IN HET HOGER ONDERWIJS
Conclusies
De inspectie heeft de resultaten van de vragenlijst gekoppeld aan gegevens van CFI
over de responderende opleidingen. In de eerst plaats is aangetoond dat respons-
opleidingen met veel activiteiten en voorzieningen voor alle studenten, significant
vaker ook beleid en maatregelen kennen die specifiek zijn gericht op allochtone
studenten. Het lijkt erop dat er `actieve' en `minder actieve' opleidingen bestaan:
wanneer een opleiding vaker voorzieningen treft op het ene gebied, gebeurt dit
vaker ook op de overige gebieden.
Vervolgens is onderzocht of er voor de responsopleidingen een significant verband
kan worden aangetoond tussen het aantal niet-westerse allochtone studenten bin-
nen een opleiding en de mate waarin opleidingen beschikken over beleid, activitei-
ten of voorzieningen voor deze categorie studenten. Er is inderdaad een verband:
de responsopleidingen met relatief veel niet-westerse allochtone studenten kennen
meer voorzieningen voor deze groep, zowel in het hbo als in het wo. Dit positieve
verband is overigens niet zeer sterk. Er bestaat tevens een samenhang tussen de
mate van voorzieningen voor allochtone studenten aan opleidingen enerzijds, en
het aantal niet-westerse allochtone studiestakers per opleiding anderzijds. Ook
dit verband is positief significant. De verbanden betreffen alleen de voorzieningen
voor allochtone studenten: er is geen samenhang aantoonbaar met de aanwezig-
heid van beleid voor deze groep. Dit wijst er mogelijk op dat opleidingen geneigd
zijn om concreet in actie te komen wanneer de studentpopulatie daar aanleiding
toe geeft. Voor de interpretatie van de gevonden verbanden is verder onderzoek
echter van belang.
Het is interessant om meer zicht te krijgen op de achterliggende mechanismen:
onder invloed waarvan gaan opleidingen over tot de introductie van activiteiten en
voorzieningen voor allochtone studenten en hoe hangt dit samen met opleidings- en
instellingsbeleid? Onder welke voorwaarden zijn activiteiten en voorzieningen voor
alle studenten (ook) bevorderlijk voor het studiesucces van allochtone studenten?
Ook om het effect van beleid en maatregelen op het studiesucces van allochtone
studenten kwantitatief aan te kunnen tonen is nader onderzoek gewenst.
45
46
AANDACHT VOOR ALLOCHTONE STUDENTEN IN HET HOGER ONDERWIJS
Literatuur
Beijer, J. (2006). Ghita, Mohamed, Nadya en Ömer op de hbo-opleiding, Vier case-
studies van HBO-studenten. Hoe opleiders studiesucces kunnen vergroten in hun
dagelijkse praktijk. Utrecht: Hogeschool Utrecht.
CBS (2007). Webmagazine 25 juni 2007 9:30. www.cbs.nl.
Chen, Sui-Ai (2007). Stageplaza Studentenonderzoek 2007. Amsterdam: Stage-
plaza.
Crul, M. & R. Wolff (2002). Talent gewonnen. Talent verspild? Een kwantitatief
onderzoek naar de instroom en doorstroom van allochtone studenten in het Neder-
lands hoger onderwijs 1997-2001. Utrecht: Echo.
Crul, M. & R. Wolff (2003). Blijvers en uitvallers in het hoger onderwijs. Een kwalita-
tief onderzoek naar de sociale en academische integratie van allochtone studenten.
Utrecht: Echo.
Graaf, D. de; Jong, U. de; Leeuwen, M. van en I. van der Veen (2005). Stoppen of
doorgaan. Vertrekkers en switchers van de HHS/THR; wie, waarom en hoe uitval
te voorkomen. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut
Inspectie van het Onderwijs (2006). De beroepskolom in de praktijk. Utrecht: In-
spectie van het Onderwijs.
Inspectie van het Onderwijs (2007a). De staat van het onderwijs. Onderwijsverslag
2005/2006. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.
Inspectie van het Onderwijs (2007b). Onderwijstijd in het hoger onderwijs. Utrecht:
Inspectie van het Onderwijs.
Inspectie van het Onderwijs (2007c). Competenties: kun je dat leren? Een inspec-
tieonderzoek naar de onderwijskundige kwaliteit van de vernieuwing in het mbo.
Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.
Jennissen, R.P.W. (red.) en J. Oudhof (red.) (2007). Ontwikkelingen in de maat-
schappelijke participatie van allochtonen. Een theoretische verdieping en een the-
matische verbreding van de Integratiekaart 2006. Den Haag: WODC
Levels, M., J. Dronkers en G. Kraaykamp (2006). Het belang van herkomst en
bestemming voor de schoolprestaties van immigranten. Een crossnationale ver-
gelijking. In: Allochtonen in Nederland in internationaal perspectief. Amsterdam:
Amsterdam University Press.
Putten, L. van en M. Meerman (2006). Opleiden in de multiculturele samenleving:
een bijdrage aan de dialoog in het hoger beroepsonderwijs. Den Haag: Stichting
Mobiliteitsfonds hbo.
47
INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS
Severiens, S., Wolff, R. & S. Rezai (2006). Diversiteit in leergemeenschappen. Een
onderzoek naar stimulerende factoren in de leeromgeving voor allochtone studenten
in het hoger onderwijs. Utrecht: Echo.
Severiens, S., Wolff, R. e.a. (2007). Waarom stoppen zoveel allochtone studenten
met de Pabo? Samenvatting van vijf studies. Rotterdam: Risbo.
Tupan, M. (2004). De samenleving in beweging: de noodzaak van diversiteitsbeleid
in het hoger onderwijs, in Thema (4.04), jrg 11, pp.41-46
Vos, E. de (2007). Jonge hoogopgeleide allochtonen maken inhaalslag. In: Inter-
mediair, 24 mei 2007
Vijlder, Dr. F.J. de (2006). 50% hoger opgeleid in 2020. Wat kan het hoger onderwijs
zelf doen? Utrecht: Capgemini/Platform BètaTechniek.
Wolff, R. en M. Crul (2003). Blijvers en uitvallers in het hoger onderwijs. Een kwalita-
tief onderzoek naar de sociale en academische integratie van allochtone studenten.
Utrecht: Echo.
Wolff, R. (2007). Met vallen en opstaan. Een onderzoek naar in-, door- en uit-
stroom van niet-westerse allochtone studenten in het Nederlandse Hoger Onderwijs
(1997-2005). Utrecht: Echo.
48
AANDACHT VOOR ALLOCHTONE STUDENTEN IN HET HOGER ONDERWIJS
49
50
AANDACHT VOOR ALLOCHTONE STUDENTEN IN HET HOGER ONDERWIJS
Bijlage I
Onderzoeksteam
Drs. J. Baten (onderzoeker)
Drs. S. Klaver (onderzoeker)
Drs. G. Klein (onderzoeker)
Dr. K.J. Polder (inspecteur hoger onderwijs)
51
52
AANDACHT VOOR ALLOCHTONE STUDENTEN IN HET HOGER ONDERWIJS
Bijlage II
Afkortingen
CBS Centraal Bureau voor de Statistiek
CFI Centrale Financiën Instellingen (een uitvoeringsorganisatie van OCW)
ECHO Expertisecentrum Allochtonen Hoger Onderwijs
hbo hoger beroepsonderwijs
ho hoger onderwijs
mbo middelbaar beroepsonderwijs
OCW (ministerie van) Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
UAF Stichting voor vluchtelingstudenten
VSNU Vereniging van (Nederlandse) universiteiten
wo wetenschappelijk onderwijs
53
INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS
54
AANDACHT VOOR ALLOCHTONE STUDENTEN IN HET HOGER ONDERWIJS
---
INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS
56
Colofon
Auteursrecht voorbehouden
Gehele of gedeeltelijke overneming of reproductie
van de inhoud van deze uitgave op welke
wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke
toestemming van de auteursrechthebbende is
verboden, behoudens de beperkingen bij de wet
gesteld. Het verbod betreft ook gehele of
gedeeltelijke bewerking.
Productie
Afdeling Communicatie, Inspectie van het Onderwijs
Vormgeving
Blik grafisch ontwerp, Utrecht
Drukwerk
Den Haag media groep
Uitgave
Inspectierapport 2007-31
december 2007
Verkoopprijs 8,00
Exemplaren van deze publicatie zijn telefonisch
te bestellen bij de Postbus 51 Infolijn.
Postbus 51- nummer 22BR2007B031
ISBN: 978-90-8503-098-0
Telefoonnummer 0800 - 8051 (gratis),
elke werkdag van 9.00-21.00 uur
of via internet op www.postbus51.nl
Deze publicatie staat ook op internet:
www.onderwijsinspectie.nl