KNMG

Toekomst van het tuchtrecht

In september 2007 heeft de KNMG aan de ministers van VWS en Justitie een standpunt gestuurd over de toekomst van het wettelijk tuchtrecht. In december 2007 heeft de regering een standpunt over dit onderwerp naar de Tweede Kamer gestuurd. De KNMG is gematigd positief over dit standpunt. Op een aantal punten komt de regering tegemoet aan bezwaren vanuit de gezondheidszorg. Maar enkele belangrijke punten van kritiek blijven overeind.

Ter voorbereiding van het genoemde KNMG-standpunt werd op 13 september 2007 een drukbezocht congres over het tuchtrecht gehouden (zie MC 2007, p. 1568-1569). Tijdens dit congres werd veel kritiek geuit op de voorstellen van de zogenaamde Commissie-Huls tot harmonisering van het wettelijk tuchtrecht in de verschillende maatschappelijke sectoren. Betoogd werd dat de gezondheidszorg specifieke kenmerken heeft, die terug zouden moeten komen in de regeling van het op deze sector betrekking hebbende tuchtrecht.

In december 2007 is het kabinetsstandpunt over het rapport van de Commissie Huls naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 29279, nr. 61). Hieruit blijkt dat de regering ook in de toekomst een duidelijke plaats weggelegd ziet voor het tuchtrecht. De regering neemt een aantal standpunten in die overeenkomen met de opvattingen die de KNMG in 2007 heeft ingenomen:
-verbetering van de informatievoorziening aan patiënten die een klacht willen indienen;
-een zo duidelijk mogelijke scheiding tussen klacht- en tuchtrecht;
-harmoniseren van het tuchtprocesrecht (termijnen e.d.);
-geen griffierechtverplichting voor mensen die een tuchtklacht willen indienen;
-introductie van de optie 'gegrondverklaring zonder oplegging van maatregel';
-de mogelijkheid om in de gezondheidszorg de optie van het toekennen door de tuchtrechter van schadevergoeding niet toe te passen;
-het introduceren van de mogelijkheid om een tuchtklacht in te dienen tegen een groep of samenwerkingsverband van beroepsbeoefenaren.

Het regeringsstandpunt bevat echter ook onderdelen waar de KNMG het niet mee eens is. Het gaat daarbij om drie grote discussiepunten. Het eerste discussiepunt is het voornemen van de regering van de kring van klachtgerechtigden uit te breiden tot "een ieder die er een persoonlijk of maatschappelijk belang bij heeft" om een tuchtklacht in te dienen. Te denken valt bijvoorbeeld aan patiënten- en beroepsorganisaties (zoals de KNMG zelf), maar mogelijk ook aan redacties van televisieprogramma's. De KNMG vreest dat hierdoor een oneigenlijk gebruik van het tuchtrecht kan ontstaan, en heeft de voorkeur voor een benadering waarin niet-klachtgerechtigde partijen de Inspectie kunnen verzoeken een klacht in te dienen (bijvoorbeeld gecombineerd met een motiveringsplicht voor de Inspectie in het geval van een negatieve beslissing). Een tweede punt van discussie betreft het standpunt van de regering dat de tuchtrechter de bevoegdheid moet krijgen een klacht door te sturen naar een klachtencommissie, als de tuchtrechter meent dat de klacht daar beter op zijn plaats is. In de visie van de KNMG is dat een onterechte beperking van het klachtrecht van de patiënt. Het derde discussiepunt gaat over de financiering van het wettelijke tuchtrecht. Het kabinet stelt zich op het standpunt dat de beroepsgroepen aan het tuchtrecht moeten meebetalen. Ook daartegen verzet de KNMG zich, niet alleen vanwege het algemeen belang van het tuchtrecht maar ook vanwege de impact op het imago van het tuchtrecht onder patiënten. Die zullen immers kunnen denken: "wie betaalt, bepaalt".

De bezwaren tegen de genoemde punten zullen door de KNMG in een nadere reactie onder de aandacht van regering en Tweede Kamer worden gebracht. Naar verwachting zal binnen afzienbare termijn een overleg tussen regering en Kamer plaatsvinden over de toekomst van het tuchtrecht.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met mevrouw mr Hilde van der Meer, afdeling Beleid en Advies van de KNMG, via h.vd.meer@fed.knmg,nl of telefonisch via tel. 030 2823265.