6 februari 2008
SER-voorzitter Alexander Rinnooy Kan wijst het Nederlandse
bedrijfsleven op het belang van private investeringen in research and
development (R&D). Op dit moment geeft het bedrijfsleven minder uit
dan wenselijk is om van Nederland een vooraanstaande kenniseconomie te
maken. Dat zegt Rinnooy Kan morgenmiddag op het jaarcongres van
VNO-NCW in de Grote Kerk in Den Haag.
In Europees verband streven de landen van de Europese Unie ernaar om
in 2010 tot de economische wereldtop te behoren. In het kader van deze
zogenoemde Lissabon-afspraken â vernoemd naar de plaats waar ze in
2000 gemaakt werden â hebben de nationale overheden zich erop
vastgelegd om drie procent van het bruto binnenlands product aan R&D
uit te geven. Daarvan zou één procent voor rekening van de overheid
komen en twee procent voor het bedrijfsleven.
Zoals blijkt uit het laatste landenrapport van de Europese Commissie
blijft Nederland nog ver achter bij deze doelstelling. In 2006 lieten
de totale R&D-investering met 1,72 procent van het bbp zelfs een
daling zien ten opzichte van de twee voorgaande jaren (1,73 procent in
2005 en 1,78 in 2004). De Europese Commissie wijst erop dat met name
het bedrijfsleven niet voldoet aan de norm en adviseert ons land
maatregelen te nemen om de uitgaven aan R&D in de particuliere sector
te verhogen.
Omdat ook de overheid nog niet voldoet aan haar verplichtingen, is er
volgens Rinnooy Kan ruimte voor gezamenlijke initiatieven waarbij de
overheid via co-financieringsconstructies het bedrijfsleven kan
verleiden tot extra investeringen.
De R&D-doelstellingen binnen de Lissabon-afspraken zijn in Nederland
onderschreven door onder meer de Sociaal-Economische Raad en het
Innovatieplatform. Ook vertegenwoordigers van 21 belangrijke
maatschappelijke organisaties benadrukten in 2006 het belang van meer
investeringen in R&D. In de Kennisinvesteringsagenda die ze dat jaar
ondertekenden, pleitten ze voor een vergroting van de uitgaven op dit
terrein met enige miljarden op jaarbasis.
---
Sociaal-Economische Raad