Nota naar aanleiding van verslag schriftelijk overleg over de Grondprijsmonitor 2006
Directie Platteland
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA 's-GRAVENHAGE
uw brief van uw kenmerk ons kenmerk datum
december 2007
20
DP. 2008/114 februari 2008
---
onderwerp bijlagen
Nota naar aanleiding van verslag 1
schriftelijk overleg over de
Grondprijsmonitor 2006
Geachte Voorzitter,
Bijgaand stuur ik u mijn reactie op de vragen en opmerkingen, die de commissie voor
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit mij heeft voorgelegd in haar verslag van een
schriftelijk overleg over de Grondprijsmonitor 2006.
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,
G. Verburg
Ministerie van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit
Directie Platteland
Willem Witsenplein 6
Postadres: Postbus 20401
2500 EK 's-Gravenhage
Telefoon: 070 - 3785004
Fax: 070 - 3786120
Nota naar aanleiding van het verslag van de vaste commissie voor Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit van de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de
grondprijsmonitor 2006.
Ontvangen 7 januari 2008
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit met haar vragen en opmerkingen over de Grondprijsmonitor 2006. De
vragen beantwoord ik in de door de commissie aangegeven opzet en volgorde. Een aantal vragen
komt in verschillende bewoordingen of in een andere context terug. Om verwijzing mogelijk te
maken, heb ik de paragrafen en alinea's genummerd.
1. Inleiding
De leden van de CDA-fractie en van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
grondprijsmonitor 2006. De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
grondprijsmonitor van de minister van LNV. De monitor geeft inzicht in de grondprijsontwikkeling
voor agrarische bestemming. De leden van de SP-fractie zien de monitor in de toekomst graag
uitgebreid toegepast op alle grond in Nederland. De leden van de VVD-fractie zijn onaangenaam
verrast door de uitkomsten van de grondprijsmonitor over 2006 met betrekking tot de roze gebieden.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de resultaten van de
grondprijsmonitor 2006. De resultaten van deze monitor bevestigen de argwaan van de leden betreft
de rol van de Dienst Landelijk Gebied op de grondmarkt.
Ik heb kennisgenomen van uw belangstelling, opmerkingen en vragen. De leden van de SP-fractie
verzoeken om de grondprijsmonitor betrekking te doen hebben op de verkoop van alle soorten
gronden in Nederland. Ingevolge de Wet Agrarisch Grondverkeer ben ik primair verantwoordelijk
voor het agrarische grondprijsbeleid. Om die reden geef ik in de grondprijsmonitor de verkoopprijzen
van agrarische grond weer. Dat zijn de prijzen van percelen die op het moment van verkoop nog in
agrarisch gebruik zijn dan wel een agrarische bestemming hebben. Het is in de huidige praktijk van
ontwikkeling van locaties voor woningbouw niet meer mogelijk een landsdekkend beeld te geven van
de prijzen van gronden met een woonbestemming. In de vijfde voortgangsbrief grondbeleid van
22 november 2006 (27 581, NR. 28) heeft de minister van VROM uw Kamer op basis van uitgebreid
onderzoek hierover geïnformeerd. Voor de prijs van grond voor bedrijventerreinen verwijs ik naar de
jaarlijks verschijnende rapportage van het Integraal Bedrijventerreinen Informatie Systeem (IBIS) van
VROM. De laatstverschenen IBIS-rapportage is van december 2007.
2. BBL-aankopen
2.1 De leden van de CDA-fractie constateren dat vorig jaar bijna een kwart van de landbouwgronden
aangekocht werd door Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL). Zij vragen of ik de mening van de
leden van de CDA-fractie deel dat de hogere prijs die BBL biedt voor de landbouwgronden, een prijs-
opdrijvend effect heeft op de grondprijs in die gebieden. Zij vragen vervolgens wat de prijsopdrijving
betekent voor de agrarische ondernemers die willen uitbreiden in dit gebied. Zij vragen of het wense-
lijk is dat agrarische ondernemers onnodig worden geconfronteerd met hoge grondverwervings-
kosten.
Aan vrijwel alle aankopen van het BBL liggen politieke besluiten ten grondslag, onder andere om de
Ecologische Hoofdstructuur (EHS) te realiseren, om recreatiegroen rondom de grote steden aan te
leggen (RodS), om waterberging te realiseren of om de landbouwstructuur te verbeteren.
---
U constateert terecht dat het BBL een belangrijke speler op de grondmarkt is. Door haar aankopen
draagt het BBL bij aan de druk op de grondmarkt. Dat is iets anders dan een hogere prijs bieden dan
de marktprijs. Binnen het BBL gelden hiertoe scherpe interne instructies, die ook gelden als het BBL in
opdracht van de provincies voor rijksdoelen verwerft. Het BBL dient prijsvolgend te zijn en is dat ook.
Ik deel uw mening niet dat het BBL grondprijsopdrijvend zou zijn. De prijzen die het BBL in de
Randstad betaalt, liggen gemiddeld hoger dan de marktgemiddelden (kadastergegevens). Dit verschil
wordt veroorzaakt door de uitschieters genoemd in de Grondprijsmonitor.
Grondprijzen zijn in hoge mate afhankelijk van de economische waarde van de functie die op de
gronden mag worden uitgeoefend. Zo zien we de waarde van grond stijgen als de economische
conjunctuur gunstig is, maar ook wanneer een bepaalde economische activiteit in de lift zit (dat geldt
ook voor agrarische bedrijfstakken). Een bestemmingswijziging naar een economisch interessantere
functie leidt eveneens tot hogere grondprijzen. De druk op de grondprijzen in de stedelijke gebieden
wordt vooral veroorzaakt door de verwachting dat er op termijn mogelijk rode ontwikkelingen op de
grond kunnen plaatsvinden (woningbouw, bedrijventerrein) en in mindere mate door de verwerving
van recreatiegrond. Evenals het BBL zijn ook agrarische ondernemers die in die gebieden grond willen
kopen gebonden aan de hogere grondprijzen in deze gebieden.
Het is uiteraard onwenselijk wanneer ondernemers onnodig geconfronteerd worden met hoge grond-
verwervingskosten. Er is echter geen sprake van onnodig hoge prijzen, maar van marktwerking.
2.2 De leden van de SP-fractie geven aan dat het BBL in de zogenaamde roze gebieden een anderhalf
keer hogere prijs betaald heeft voor de grond. De waarden liggen ver boven het gemiddelde uit de
groene gebieden. De leden van de SP-fractie horen graag van mij hoeveel euro's de BBL in totaal extra
heeft betaald voor het verwerven van die gronden op basis van de verwachtingswaarde ten opzichte
van de agrarische waarde.
In `groene' gebieden koopt het BBL vrijwel uitsluitend bouwland, grasland, tuinland en boomgaard. In
'roze' gebieden wordt voor de aanleg van recreatiegebieden ook grond gekocht die dicht tegen de
stad aanligt of die op dit moment de bestemming bollengrond of glastuinbouw hebben. Deze
gronden hebben een ander prijsniveau. In totaal heeft het BBL in 2006 voor 176 hectare `roze' grond
8.044.432,- meer betaald dan wanneer `groene' grond was aangekocht ergens in Nederland.
2.3 De leden van de SP-fractie geven aan dat het vanuit socialistisch uitgangspunt vanzelfsprekend is
dat de grond behoort aan de gemeenschap. In lijn daarmee zien zij het als wenselijk dat de overheden
hun grondposities versterken, al was het alleen maar om tegenwicht te kunnen bieden tegen de
grondspeculanten, die het niet om het gebruik van de grond te doen is maar puur om de winst-
maximalisatie. Dit komt de gemeenschap niet ten goede. De leden van de SP-fractie zijn van mening
dat grondspeculatie in vooral de roze gebieden de grondprijs opdrijft, waardoor te hoge prijzen
worden betaald voor agrarische grond. Zij vragen of ik deze mening deel. De leden van de SP-fractie
zien ook graag een onderbouwing van het groeiende aandeel niet-agrarische verkrijgers. Welke trend
is hierin waarneembaar?
De verwachting dat grond in de toekomst in waarde zal stijgen als gevolg van een mogelijke
bestemmingswijziging van die grond heeft zijn weerslag op de grondprijs in het heden. Hoe hoger die
verwachting, hoe hoger de waarde van de grond nu. Dit betekent niet dat overheden hier desgewenst
geen invloed op kunnen hebben. Wanneer overheden bijvoorbeeld grond met een toekomstige
recreatie- of natuurbestemming in planologische besluiten duidelijk als zodanig bestemmen, zal dit de
verwachtingswaarde van die betreffende grond doorgaans temperen.
---
Uit de cijfers blijkt geen groeiend aandeel van niet-agrarische verwervers. Niet-agrarische verwervers
kochten tussen 2003 en 2006 meer hectares, maar het aandeel niet-agrarische grond in de totale
verwervingen is in die periode gedaald van 29% naar 22%.
2.4. De leden van de SP-fractie stellen dat de grondspeculatie de prijzen opdrijft. Het is goed mogelijk
dat de overheden en dus ook de BBL hierdoor achter het net vissen bij het verwerven van grond. Een
andere mogelijkheid is dat grondspeculanten de overheden hogere prijzen voorleggen dan eventuele
particuliere gegadigden. Zij vragen of ik hier aanwijzigen voor heb. En zo ja, of ik deze met de Kamer
kan delen. De leden van de SP-fractie vernemen ook graag in hoeveel procent van de gevallen de BBL
vanwege de te hoge prijs achter het net heeft gevist. En zij vragen of ik dergelijke overzichten ook kan
geven voor de andere overheden.
U spreekt over grondspeculatie. Zoals ik hierboven aangaf, is de oorzaak van een hoge grondprijs
gelegen in de verwachtingswaarde van de grond. Dat bedrijven of particulieren gronden aankopen
met het oogmerk om die later weer te verkopen, is op zichzelf niet de reden dat gronden in waarde
stijgen. Niettemin vind ik het van belang dat overheden instrumenten hebben om waar nodig een
betere positie op de grondmarkt in te nemen, bijvoorbeeld om de regie op ruimtelijke ontwikkelingen
te houden en aankopen door de overheid te versnellen. Gemeenten, en in de toekomst ook provincies
en Rijk, beschikken daarom over het voorkeursrecht. De Wet voorkeursrecht gemeenten wordt op dit
moment ook vereenvoudigd, zodat overheden nog beter uit de voeten kunnen met deze wet.
Niet gerealiseerde biedingen komen uiteraard voor. Binnen het BBL geldt al jaren als ervaringsfeit dat
niet meer dan ongeveer 50% van de biedingen tot een aankoop leidt. Er is geen trend waarneembaar
dat dit meer of minder aan het worden is. De redenen waarom een bieding niet doorgaat, worden
niet onderzocht en dus ook niet geregistreerd. Voor zover mij bekend houden andere overheden hier
ook geen systematische registratie van bij.
2.5 De leden van de VVD-fractie constateren dat er in 2006 een gemiddelde stijging van bijna 12% ten
opzichte van 2005 is waar te nemen en van ruim 34% ten opzichte van 2004. Zij verwijzen naar de
brief waarmee ik de Grondprijsmonitor 2006 aan uw Kamer heb toegestuurd, waarin ik stel dat de
grondprijzen in de roze gebieden in de tijd qua gemiddelde prijs een grillig beeld vertonen. De leden
van de VVD-fractie zien echter dat er per saldo een duidelijke, niet geringe stijging van de grond-
prijzen in deze gebieden heeft plaatsgevonden. Het prijsverloop per gebied verloopt echter wel grillig.
De reden wordt gezocht in het geringe aantal transacties en een aantal uitzonderlijke transacties. BBL
heeft de opdracht om marktconform te verwerven. Tevens mogen BBL-aankopen de grondmarkt niet
verstoren. De leden van de VVD-fractie vermoeden dat ik mijn conclusie dat BBL zich goed aan haar
opdracht houdt, trek op basis van de gemiddelde grondprijzen en dan nog is er gemiddeld een
hogere prijs waar te nemen. In de roze gebieden is de door BBL betaalde prijs zelfs structureel fors
hoger. Kan de minister een nadere onderbouwing geven van haar conclusie?
Voor dit antwoord wil ik u verwijzen naar de antwoorden bij 2.1 en 2.3. Hieronder (bij 2.6) vindt u de
van uitzonderlijke aankopen gezuiverde grondprijzen.
2.6 De leden van de VVD-fractie willen daarnaast graag weten hoe groot de invloed is van de
zogenaamde `incidentele uitschieters' op het beeld dat wordt geschetst in de grondprijsmonitor.
Deze uitschieters hebben een onvermijdelijke uitwerking op de grondmarkt bijvoorbeeld doordat
verkopers met aanzienlijke budgetten in staat zijn om vervangende gronden aan te kopen of dat de
`verwachtingswaarde' van de grond lokaal toeneemt. Zij vragen of ik kan aangeven of deze effecten
voldoende zijn meegenomen bij mijn conclusie dat BBL zich goed aan haar opdracht houdt en dus
niet marktverstorend werkt.
---
Wanneer de incidentele uitschieters zoals deze zijn genoemd op pagina 8 van de Grondprijsmonitor
2006 uit de totalen voor BBL worden gehaald dan daalt de prijs die BBL gemiddeld heeft betaald voor
grond in Friesland van 26.422 naar 19.244 per ha, daalt de gemiddelde grondprijs in Zuid-Holland
van 49.501 naar 42.774 en daalt de grondprijs in Noord-Holland naar 36.163. In Friesland wordt
door BBL nu minder betaald dan door de overige verwervers (zie tabel bij 2.8). In Zuid-Holland en
Noord-Holland blijft BBL iets meer betalen. Het gemiddelde van BBL voor Nederland daalt zonder de
uitschieters van 35.785 naar 32.855 per ha.
Ik ben me ervan bewust dat als een agrariër grond verkoopt op een plaats waar de grondprijzen hoog
liggen en hij (of zij) grond terug wil kopen in een ander deel van het land (of in een andere land) waar
de grondprijzen lager zijn, hij (of zij) op de nieuwe plek in de regel een gunstige uitgangspositie
heeft. Dat is ongeacht de reden van het vertrek. Dat kan immers net zo goed een bewuste en
gewenste bedrijfsverplaatsing zijn, waarbij de grond aan de buren wordt verkocht als ook een min of
meer gedwongen vertrek, omdat de grond nodig is voor woningbouw, infrastructuur, bedrijfsterrein,
natuur of recreatie.
2.7 De leden van de VVD-fractie constateren dat het marktaandeel van BBL in 2006 23 procent omvatte
van de totale verhandelde oppervlakte, waar dit in 2005 nog 14 procent was. In vrijwel alle provincies
doet zich een toename van het marktaandeel van BBL voor. De leden van de VVD-fractie willen weten
in hoeverre de aankopen van BBL direct te maken hebben met het behalen van taakstellingen uit
beleid. Zij willen weten hoeveel van de aangekochte gronden op de goede plek liggen en in hoeverre
is er sprake van strategische aankopen bijvoorbeeld voor ruilgronden. Daarnaast willen de leden van
de VVD-fractie weten wat de verwachting van de minister is ten aanzien van de hoeveelheid aan te
kopen gronden door BBL in de komende jaren en indirect ten aanzien van het marktaandeel van BBL
in de grondmarkt. De overheid (onder andere DLG, Dienst Domeinen en het Gemeenschappelijk
Ontwikkelbedrijf) bezit een grote hoeveelheid landbouwgronden waarop geen functiewijziging is
voorzien. In hoeverre wordt deze voorraad meegenomen in het grondbeleid (aan- en verkoop) om te
voorkomen dat de aanwezigheid van de overheid op de grondmarkt verstorend werkt?
Alle aankopen van het BBL zijn gericht op het behalen van de taakstellingen uit het beleid. In 2006
heeft het BBL evenals in andere jaren ongeveer een derde van de gronden op de goede plek gekocht.
Met de provincies is afgesproken dat zij in het kader van de bestuursovereenkomsten Investerings-
budget Landelijk Gebied van 2007 tot en met 2013 in totaal 22.526 hectare aankopen ten behoeve van
RodS en EHS. Dat is gemiddeld 3218 hectare per jaar. Omdat onbekend is hoe de grondmobiliteit zich
zal ontwikkelen, kan ik niets zeggen over de ontwikkeling van het aandeel BBL.
In 2005 en in 2007 heeft het BBL gebruik kunnen maken van de grondvoorraad van de dienst
Domeinen bij een grote grondtransactie. Het BBL kocht van Fortis pachtvrije gronden die relevant zijn
voor beleidsrealisatie. Fortis kreeg betaald met (verpacht) eigendom van Domeinen, overwegend in
Flevoland (grondruil). De aan Fortis geleverde gronden verwierf BBL van de dienst Domeinen. Door
deze grondruilen verkreeg het BBL gronden die voor een deel al op de goede plek lagen; de rest dient
als ruilgrond. Voor Fortis vormen de nieuwe gronden een beleggingsobject. Vrijkomende pacht-
bedrijven bij Domeinen worden aangewend als verplaatsingsoptie voor BBL en Rijkswaterstaat (EHS,
Rods en Ruimte voor de Rivier).
Het Gemeenschappelijk Ontwikkelingsbedrijf (GOB) van het Rijk heeft geen gronden in portefeuille;
het GOB werkt met de gronden die in eigendom zijn van de departementen. In 2004 is een groot
aantal overtollige gronden (circa 2100 ha) van Defensie overgenomen, waarvan een groot deel zal
worden ingericht als natuur.
---
2.8 De leden van de VVD-fractie constateren dat de prestatie van het BBL in de Grondprijsmonitor
2006 is afgezet ten opzichte van de totale grondmarkt, waarin ook de prestatie van BBL is meege-
nomen. Nu het marktaandeel van BBL in de grondmarkt is gestegen tot relatief grote hoogte hebben
de aankoopprijzen van BBL ook een groot effect op de gemiddelden. Kan de minister een overzicht
geven van de `relatieve prestatie' van BBL ten opzichte van de overige markt, dus alle andere markt-
partijen behalve BBL? De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar het oordeel van de minister
over het grote marktaandeel van BBL in de grondmarkt. Kan zij weerleggen dat een dergelijke grote
aanwezigheid van de overheid op de grondmarkt onvermijdelijk lijdt tot beïnvloeding van die markt?
Is de minister van plan om met een visie te komen ten aanzien van het grondbeleid van de overheid?
Zo neen, waarom niet?
Gevraagd is om een vergelijking tussen de door BBL gerealiseerde prijzen en de prijzen gerealiseerd
door de overige partijen gezamenlijk. In onderstaande tabel vindt u deze gegevens. Beide delen van
de tabel zijn overigens beperkt vergelijkbaar. In de BBL-gegevens zijn ook aankopen van grond in
glastuinbouwgebieden en bollengrond meegenomen, terwijl de kadastergegevens uitsluitend
betrekking hebben op los bouwland, los grasland, tuinland en boomgaard. Ik kan u daarom geen
relatieve gegevens geven.
De overheid, waaronder het BBL, is in sommige gebieden duidelijk aanwezig op de grondmarkt.
Hierdoor draagt de overheid bij aan de druk op de grondmarkt. Toch ga ik ervan uit dat het BBL niet
of nauwelijks bijdraagt aan de hoogte van de marktprijzen. Het beeld van de landelijk gemiddelde
grondprijzen (Grondprijsmonitor 2006, pagina 3) laat zien dat het verloop in de grondprijzen over de
jaren heen de conjunctuur volgt.
Mijn collega van VROM en ik zien geen aanleiding om met een nieuwe visie op het grondbeleid te
komen. In de afgelopen jaren is onder leiding van mijn collega van VROM, die verantwoordelijk is
voor het grondbeleid van de overheid als geheel, het gehele grondbeleid doorgelicht en waar nodig
aangepast. In 2001 gebeurde dit ten principale met de Nota Grondbeleid. In de daarop volgende jaren
zijn in een constant proces ook nieuwe ontwikkelingen en aparte thema's opgepakt. In de volgende
voortgangsbrief over het grondbeleid, die u kunt verwachten in het tweede kwartaal van 2008 zal de
minister van VROM u berichten over de huidige ontwikkelingen aan de hand van de voorbeeld-
projecten grondbeleid, die zijn aangekondigd in de brief van 3 juli 20071 en over de voortgang bij (de
invoering van) de lopende wetgevingsvoorstellen.
1 Brief n.a.v. het AO grondbeleid van 11 april 2007.
---
BBL 2006 oppervlakte grondprijs
groen roze totaal groen roze totaal
Groningen 474 474 23.048 23.048
Friesland 279 279 26.433 26.433
Drenthe 634 634 21.202 21.202
Overijssel 462 462 29.520 29.520
Gelderland 339 0 339 32.407 32.407
Flevoland 77 77 32.929 32.929
Utrecht 223 25 248 39.011 50.000 40.103
N-Holland 289 115 404 58.760 50.244 56.340
Z-Holland 1.117 36 1.153 44.625 199.970 49.501
Zeeland 522 522 29.830 29.830
Brabant 391 391 35.947 35.947
Limburg 434 434 35.815 35.815
Nederland 5.240 176 5.416 35.128 80.835 35.785
Kadaster oppervlakte grondprijs
minus BBL 2006 groen roze totaal groen roze totaal
Groningen 1812 1812 23.639 24.639
Friesland 2482 2482 23.414 23.414
Drenthe 1780 1780 21.058 21.058
Overijssel 1547 1547 30.576 30.576
Gelderland 2024 14 2038 34.847 53.722 34.992
Flevoland 855 855 44.425 44.425
Utrecht 459 23 482 42.089 35.112 41.670
N-Holland 1142 50 1192 29.822 39.163 30.206
Z-Holland 1008 120 1128 34.414 61.945 37.432
Zeeland 988 988 31.887 31.887
Brabant 2204 2204 39.338 39.338
Limburg 1143 1143 35.628 35.628
Nederland 17.448 207 17655 30.138 52.904 31.393
2.9 De leden van de SGP-fractie merken op dat uit de grondprijsmonitor blijkt dat het marktaandeel
van de Dienst Landelijk Gebied over de hele linie is toegenomen. Dit komt onder andere door
verwerving van gronden voor de Ecologische Hoofdstructuur en Recreatie om de Stad. Twee
ontwikkelingen geven de leden van de SGP-fractie reden om zich zorgen te maken. In de eerste plaats
heeft de Dienst Landelijk Gebied een aanzienlijk hoger dan gemiddeld bedrag neergeteld voor de
aankoop van groene en roze gronden in Friesland, Noord-Holland en Zuid-Holland. Hiermee stelt ze
zich niet meer op als de gewenste `onzichtbare' marktpartij. In de tweede plaats zijn de makkelijk te
verwerven gronden als onderdeel van de EHS en Recreatie om de Stad al aangekocht en zal de
relatieve grondprijs daarom alleen maar toenemen. De leden van de SGP-fractie vragen of ik erken dat
de Dienst Landelijk Gebied ook op deze wijze niet meer lijkt te opereren als de `onzichtbare' markt-
partij. Vervolgens vragen zij mijn visie op de rol van de Dienst Landelijk Gebied in de toekomst: op de
huidige wijze voortgaan of een koerswijziging maken. Ook vragen zij of ik erken dat genoemde
ontwikkelingen de grondprijs voor agrariërs die grond aan willen kopen in verband met uitbreiding
opdrijven.
---
En ten slotte vragen zij welke maatregelen ik zou kunnen nemen om de nadelige effecten van
mogelijke prijsopdrijving op de uitbreidingsmogelijkheden voor agrariërs in te perken.
Het is duidelijk dat het BBL met haar politieke opdracht om aankopen te doen om de EHS en RodS te
realiseren en om de landbouwstructuur te verbeteren een belangrijke speler op de grondmarkt is. In
die zin is het BBL zichtbaar aanwezig op de grondmarkt. Het BBL heeft echter ook de opdracht om de
grondprijzen niet te beïnvloeden en zich in die zin wel onzichtbaar op te stellen.
Dat BBL in het jaar 2006 relatief meer koopt dan in het jaar 2005 betekent nog niet dat het BBL ook
marktprijsbeïnvloedend is. Het jaar 2005 was een uitzonderlijk jaar, waarin de grondmobiliteit piekte.
Al eerder heb ik betoogd dat de grondprijzen door de conjunctuur worden bepaald.
In Bestuursovereenkomsten met de provincies heb ik voor de periode 2007 tot en met 2013 vastgelegd
hoeveel grond ten behoeve van natuur, recreatie en landbouwstructuurverbetering wordt verworven.
Ik zie geen aanleiding om op deze overeenkomsten terug te komen. In die Bestuursovereenkomsten
heb ik ook afgesproken dat de provincies het BBL volgens dezelfde instructies aansturen als ik dat
voorheen deed om te zorgen dat BBL prijsvolgend blijft.
Ik heb de conjunctuur niet in de hand en kan fluctuaties in de prijs van landbouwgrond niet
beïnvloeden.
3. EHS
3.1 Hoewel de leden van de PvdA-fractie enerzijds verheugd zijn dat de grondprijzen redelijk stabiel
zijn, kunnen zij zich indenken dat één van de oorzaken hiervan, namelijk het geringe aantal trans-
acties, in zichzelf een zorgelijke ontwikkeling is. Zij vragen om de verklaring voor de stabiliteit terwijl
juist de landbouw nu weer aantrekt. Ook vragen zij wat de invloed is van de stabiliteit van de grond-
prijzen op de kosten van de EHS. Immers, om de versnippering van de natuur tegen te gaan is een
voortvarende verwerving van gebieden noodzakelijk. Om in 2018 de Ecologische Hoofdstructuur
afgerond te hebben, moeten de daarvoor benodigde gronden voor 2015 aangekocht zijn.
Uit de tabellen in supplement 1 van de Grondprijsmonitor 2006 blijkt dat de ontwikkelingen in de
curve voor de mobiliteit iets vroeger in de tijd ligt dan die in de curve voor de grondprijzen. Beide
volgen de conjunctuur, maar de mobiliteit volgt wat sneller. Mijns inziens is het onjuist hieruit de
conclusie te trekken dat de grondmobiliteit de prijzen bepaalt. Het is de aantrekkende of dalende
conjunctuur die eerst de mobiliteit doet stijgen of dalen en vervolgens de grondprijzen.
Wanneer de landbouw aantrekt dan is dit effect nog niet zichtbaar in de Grondprijsmonitor 2006 en
mogelijk begint dit effect zichtbaar te worden in de Grondprijsmonitor 2007, die u dit jaar ontvangt.
Tot nu toe heb ik niet gemerkt dat het verwerven van grond moeizamer gaat. Wel is uit de Grond-
prijsmonitor 2006 op te maken dat de grondprijzen langzaam aan het stijgen zijn. Als deze stijging
doorzet, kan dat betekenen dat de realisatie van de EHS prijziger wordt.
3.2 De leden van de SP-fractie stellen dat de makkelijk te verwerven gronden, als onderdeel van de
EHS en Recreatie om de Stad al zijn aangekocht, en er meer moeite gedaan moet worden om de nog
te verwerven gronden aan te kopen. De relatieve grondprijs zal daarom alleen maar toenemen. De
leden van de SP-fractie vragen zich af welke gevolgen dit heeft voor de realisatie van de EHS en
Recreatie om de Stad en het budget dat hiermee gemoeid is.
Hierboven heb ik betoogd dat de grondprijzen vooral conjunctureel bepaald zijn. BBL merkt niet dat
grondverwerving moeizamer gaat dan in voorgaande jaren. In het afgelopen jaar heb ik zelfs meer
grond kunnen verwerven dan in de jaren daarvoor. Verder wil ik u verwijzen naar mijn antwoord
hierboven bij 3.1.
---
4. Grondmobiliteit
4.1 De leden van de PvdA-fractie maken zich zorgen over de relatieve mobiliteit die na 2005 een
ombuiging naar beneden laat zien. Zij vragen zich af of dit betekent dat de grondmarkt op slot zit.
Ook vragen zij of er eigenaren zijn die in afwachting van verdere ontwikkelingen pas op de plaats
maken en wachten op een moment dat zij meer geld voor hun eigendom kunnen krijgen. In ditzelfde
licht baren de hoge kosten voor specifieke locatiegebonden transacties door BBL zorgen, daar waar
het gaat om onderhandelingen zonder ruimtelijke vrijheid. De leden van de PvdA-fractie vragen of in
deze gevallen het instrument van onteigening niet gerechtvaardigd is om oneigenlijke prijsopdrijving
tegen te gaan.
Het is moeilijk om van een trend te spreken als het een terugname is die in één jaar plaatsvindt. Ten
opzichte van de jaren vóór 2005 is juist sprake van een stijging van de mobiliteit. Eerder moet de
vraag gesteld worden, waarom 2005 er zo uitspringt.
Er zijn altijd (al dan niet agrarische) eigenaren die hun grond vasthouden in afwachting van een
hogere grondprijs. Maar zoals al eerder gezegd, veruit de meeste eigenaren houden hun grond vast
omdat zij deze willen gebruiken voor hun bedrijf. Er is sprake van een actieve en gezonde agrarische
sector. Iedere agrariër bepaalt vanuit eigen bedrijfseconomische overwegingen het moment waarop
hij tot verkoop over wil gaan en tegen welke prijs hij bereid is dat te doen. Wanneer een overheid dit
moment gaat afdwingen, zal zij daarvoor een aanvullende vergoeding moeten bieden. Dit komt
bijvoorbeeld tot uiting bij onteigening.
Onteigening is al snel duurder doordat schadeloosstelling het uitgangspunt is (en niet de markt-
waarde), hetgeen aanvullende vergoedingen met zich meebrengt zoals inkomensschade en
bijkomende schade. Ik zie daarom geen reden om het onteigeningsinstrument op grotere schaal in te
zetten.
4.2 De leden van de SP-fractie vragen mij een verklaring van de plotselinge stijging van de grond-
mobiliteit sinds 2003. Zij vragen of ik een afvlakking van die stijgende lijn voorzie. Tevens vragen zij
voor de periode waarin ik wel inzicht heb in die gegevens om het effect van niet-agrarische verkrijgers
van grasland en bouwland ook inzichtelijk maken in de grafieken over grondmobiliteit op pagina 12.
De grondmobiliteit lijkt de conjunctuur te volgen. Er zijn echter nog andere invloeden, namelijk goede
en minder goede jaren in de grondgebonden landbouw en de groeimogelijkheden voor grond-
gebonden landbouw. Het is erg moeilijk om hierover voorspellingen te doen op de wat langere
termijn. Op de korte termijn verwacht ik wel meer druk op de agrarische grondmarkt door de
afschaffing van de melkquotering en de hogere melkprijzen, maar of die ook zal leiden tot meer
mobiliteit dat kan ik u niet meedelen. Bij 2.3 heb ik reeds aangegeven dat het aandeel niet-agrarische
verkrijgers tussen 2003 en 2006 is gedaald.
5. Bestemmingswijziging
De leden van de SP-fractie geven aan dat dagelijks circa acht boeren stoppen met het bedrijf. Niet alle
grond komt terug in agrarische bestemming. De niet-agrarische verkrijgers hebben met het recht op
zelfrealisatie de mogelijkheid om bij bestemmingswijziging te bouwen op de verkregen gronden.
Hierdoor ontstaat volgens de leden van de SP-fractie het verrommelde beeld van het landschap. Zij
vragen of ik kan aangeven hoeveel grond aan de agrarische bestemming wordt onttrokken en of hier
in fysieke, dan wel ruimtelijke zin samenhang in zit. En zij vragen of ik een trend in deze ontwikkeling
kan aangeven.
---
Bij 2.3 heb ik u inzicht gegeven in de niet-agrarische verkrijgers en de (relatief korte termijn) trend
hierin. Doordat ik in het verleden geen opdracht gaf deze gegevens te verwerken heeft het BBL
gegevens van langer geleden niet voorhanden. Ik kan u niet aangeven of hier een fysieke, dan wel
een ruimtelijke samenhang in zit.
Voor een functiewijziging van de grond is een herziening van het bestemmingsplan nodig. Het
systeem van de ruimtelijke ordening en het beleid van overheden in Nederland moet voorkomen dat
het landschap verrommelt. Zoals u bekend is, spannen mijn collega van VROM en ik ons in om, samen
met provincies en gemeenten, verrommeling tegen te gaan. Voor onze analyse van de verrommeling
van het landschap en de concrete acties die wij ondernemen om die verrommeling tegen te gaan
verwijs ik naar onze brief van 2 november 20072.
2 29 435, nr. 2.
---
---- --
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit