Ingezonden persbericht
onderzoek naar afstand tot werk of afstand tot de arbeidsmarkt
"STRIPPENKAART SLEUTEL VOOR LAAGGESCHOOLDE WERKLOZE"
DEN HAAG, 1 februari 2008 - De beperkte mobiliteit van laagopgeleiden is één van de belangrijkste factoren die het vinden van een baan moeilijk maakt. Werkgevers, gemeenten en moeten daarom actiever worden met het scheppen van vervoersmogelijkheden. Dit blijkt uit een onderzoek in opdracht van Nicis Institute in de regio's Twente en Zuid-Limburg naar de mogelijkheden om vraag en aanbod op de arbeidsmarkt voor lager opgeleiden te verbeteren. "Het lijkt erop dat het aanbieden van een strippenkaart al veel problemen oplost", aldus wetenschappelijk directeur professor dr. Wim Hafkamp van Nicis Institute.
Uit het onderzoek blijkt dat zowel in Twente als Zuid-Limburg het aantal vacatures voor laagopgeleiden niet toereikend is om iedereen aan een baan te helpen. Zuid-Limburg onderscheidt zich omdat er in de Euregio wel voldoende vacatures zijn. In beide gebieden blijkt dat de beperkte mobiliteit een belangrijke factor is die het moeilijk maakt om een baan te vinden. Laagopgeleiden en ook gemeenten kijken veelal niet verder dan de eigen gemeentegrens. Daar komt bij dat zij vaak geen geschikt vervoermiddel hebben en de reiskosten hoog zijn in verhouding tot het (lage) salaris. Gebrekkige motivatie, beperkte zelfredzaamheid en ingesleten gewoonten dragen daar ook toe bij. Werkgevers echter zien de vervoersproblematiek niet als hun verantwoordelijkheid.
Onderzoeksbureau E,til, die het onderzoek in opdracht van Nicis Institute uitvoerde, adviseert zowel werkgevers als gemeenten en reïntegratiebedrijven de vervoersproblematiek nadrukkelijker in de verbetering van de arbeidsmarktpositie op te nemen. Naast informatie en voorlichting adviseert E,til om de laagopgeleiden te faciliteren bij het vervoer naar de werkplek. Reiskostenvergoeding of het organiseren van bedrijfsvervoer en het motiveren van de laagopgeleiden zijn mogelijkheden om de mobiliteit van laagopgeleiden te verbeteren. "Het lijken zaken die voor de hand liggen", aldus wetenschappelijk directeur Wim Hafkamp. "Toch blijkt uit dit onderzoek dat het benutten van kansen onvoldoende wordt aangegrepen om de laagopgeleide naar een baan te leiden."
Nicis Institute laat vervolgonderzoek uitvoeren naar meer mogelijkheden om laagopgeleiden naar de arbeidsmarkt te leiden. De resultaten daarvan worden in de loop van dit jaar verwacht.
Achtergronden:
Uit een literatuurstudie is gebleken dat laagopgeleiden zich zowel minder vaak als minder ver verplaatsen dan hoogopgeleiden. Hoe hoger het opleidingsniveau, hoe meer de mobiliteit onder werknemers toeneemt. Een berekening geeft aan dat laaggeschoolden slechts 7,3 kilometer naar het werk en terug pendelen, en hun werk dus binnen een straal van 3,7 kilometer van hun woning ligt.
Vergeleken met hoogopgeleiden, verplaatsen laagopgeleiden zich relatief vaker per fiets of lopend en minder per auto of openbaar vervoer. Naast het vervoer speelt het sociale leven zich in een kleinere geografische reikwijdte af in vergelijking met hoogopgeleiden. Laagopgeleiden volgen vaker onderwijs in hun eigen stad en zullen sneller in hun eigen omgeving gevestigd blijven.
Uit onderzoek blijkt dat binnen de groep laagopgeleiden, allochtonen minder mobiel zijn dan
autochtonen. Mensen van Turkse komaf zijn het minst mobiel ten opzichte van autochtonen. Het
autobezit onder allochtonen ligt lager, ze hebben minder vaak een rijbewijs en beschikken
minder vaak over een fiets. Het aandeel allochtonen die beperkt mobiel zijn, is één van de verklaringen
voor de lagere mobiliteit van laagopgeleiden.
De mogelijkheden die de onderzoekers adviseren op een rijtje:
. tegemoet komen in de reiskosten;
. rekening houden met soms beperkte zelfredzaamheid;
. werken aan verbetering van de motivatie;
. Inschakeling van werkgevers:
. bekostigen van de reiskostenvergoeding;
. baangarantie geven bij het behalen van het rijbewijs (op zichzelf ook al bevorderlijk
voor het verhogen van de motivatie);
. bedrijfsvervoer organiseren, waarbij wel randvoorwaarden in ogenschouw dienen te
worden genomen.
. voorlichting over mobiliteitsmaatregelen een plaats geven binnen re-integratie- en bemiddelingstrajecten;
. informatie over kandidaten en vacatures over de grens toegankelijker maken;
. beter inzicht in de terminologie verschaffen;
. voorlichting verstrekken over verschillen in cultuur en gewoonten;
. laagdrempelige, goed toegankelijke en begrijpelijke voorlichting geven, op een proactieve in plaats van reactieve manier (dat wil zeggen niet alleen op aanvraag);
. administratieve consequenties duidelijk maken, waaronder ook de voordelen van werken over de grens;
. een overgang maken van een één-op-één benadering naar standaardisering.Verwant hieraan, maar op een ander beleidsterrein gelegen:
. taalbeheersing versterken in curricula van het onderwijs.
Noot voor de redactie /
Ingezonden persbericht