Vlaamse Overheid

financiering leerplicht

Vlaamse Regering akkoord over decreet financiering leerplicht

Persmededeling van de Vlaamse Regering

vrijdag 1 februari 2008

De Vlaamse Regering heeft vandaag het voorontwerp van decreet over de financiering van het leerplichtonderwijs principieel goedgekeurd. Het wordt voor advies voorgelegd aan de VlOR en de SERV. Die nieuwe financiering stapt af van het onderscheid tussen onderwijsnetten. Voortaan worden scholen voor een deel gefinancierd op basis van de kenmerken van leerlingen. Minister VANDENBROUCKE is tevreden dat de regering instemt met zijn voorstel. "Gelijke kansen worden de motor van de financiering van de scholen", zo stelt hij.

De verdeling van de werkingsmiddelen is al heel lang voorwerp van discussie. Vandaag is het net waartoe een school behoort doorslaggevend bij deze verdeling, er wordt per leerling een verhouding 100/76 aangehouden tussen het GO! en de andere netten. De kenmerken van een leerling spelen geen rol. Nochtans moet een school met bv. veel anderstalige leerlingen meer investeren dan gemiddeld om succes te boeken.
Om die reden wordt de financiering nu hervormd: de lat wordt gelijk gelegd tussen de netten en de leerlingenkenmerken worden mee bepalend voor de verdeling. Op basis van wetenschappelijk onderzoek is besloten dat 4 kenmerken goed voorspellen welke leerlingen gemiddeld minder kans op succes hebben, dus voor welke leerlingen scholen extra inspanningen moeten leveren:

- kinderen van lageropgeleide ouders
- kinderen die thuis geen Nederlands spreken
- kinderen uit gezinnen met een laag inkomen
- kinderen die in een kansarme buurt wonen. Van het totale budget werkingsmiddelen worden twee voorafnames voor objectieve verschillen gedaan:

- officiële scholen zijn wettelijk verplicht meerdere levensbeschouwelijke vakken aan te bieden, en krijgen per leerling 4,5% extra om de kost van die vakken te dekken. Aangezien kleuters geen levensbeschouwelijke vakken krijgen, geldt dat niet voor het kleuteronderwijs

- omdat het de vrije schoolkeuze moet garanderen, krijgt het GO! per leerling 3% werkingsmiddelen extra om de kost daarvan te dekken. Vervolgens wordt een deelbudget vastgesteld om te verdelen volgens de leerlingenkenmerken:

- in het basisonderwijs wordt volgend schooljaar 14% van de werkingsmiddelen verdeeld, louter op basis van leerlingenkenmerken. Dat percentage loopt tegen 2017 op tot 15,5%. Elke indicator weegt bij de verdeling even zwaar.

- in het secundair onderwijs bedraagt dit aandeel volgend schooljaar 10% en het stijgt tegen 2017 naar 11%. De indicator "buurt" zal slechts één tiende uitmaken van de 10% (leerlingen in secundair onderwijs verplaatsen zich gemakkelijker), de rest van het bedrag (9% in 2008-2009, 10% in 2017-2018) wordt gelijk over de drie resterende indicatoren verdeeld.
Deze middelen worden als één pakket toegekend per school, het gaat dus niet om een rugzakje dat per individuele leerling aangewend moet worden. Het beschikbare bedrag voor elk van de leerlingenkenmerken wordt verdeeld over de scholen a rato van het aantal leerlingen dat op de betreffende indicator 'aantikt'. Dat bedrag is niet te beschouwen als een rugzakje voor deze individuele leerling noch als het bedrag dat deze individuele leerling nodig heeft. Een 'aantikkende' leerling staat voor een ruimere groep leerlingen die met een bepaalde problematiek wordt geconfronteerd. Afhankelijk van de operationele definitie kan het aantal leerlingen dat aantikt immers variëren. Wat essentieel is, is het bedrag dat de school aan werkingsmiddelen genereert. Het budget dat per leerlingenindicator op schoolniveau ontstaat moet aan het profiel van de school beantwoorden.

Het gros van de middelen (basisfinanciering) wordt lineair verdeeld volgens bepaalde schoolkenmerken. Deze "basisfinanciering" vertrekt van een bepaald aantal punten per onderwijsniveau, studiegebied en onderwijsvorm (bv. lager onderwijs weegt zwaarder dan kleuteronderwijs, tso weegt zwaarder dan aso, want in tso zijn er meer kosten voor basisuitrusting). Door het budget na de voorafnames voor objectieve verschillen en het deelbudget voor leerlingenindicatoren te delen door het totaal aantal punten, ontstaat een basisgeldwaarde per punt. Wat een school in het financieringssysteem genereert is de som van de basisfinanciering, eventuele extra financiering voor vrije keuze of levensbeschouwelijke vakken en de som van wat haar leerlingen genereren aan extra's gezien hun specifieke leerlingenkenmerken. De basisgeldwaarde per punt blijft constant.

Minister Vandenbroucke is tevreden over het bereikte akkoord: "Gelijke kansen worden de motor van de financiering van de scholen. Samen met de nieuwe financiering voor het hoger onderwijs kunnen we zo de eerste proef van de tienkamp voor gelijke kansen rondmaken. Maar tegelijk wil ik benadrukken dat er nog negen andere proeven zijn: centen zijn een (belangrijke) voorwaarde, maar de aanpak in de scholen telt uiteindelijk. Meer middelen op basis van een sociaal profiel moet vooral een signaal zijn om aan de slag te gaan voor gelijke kansen."

Voor meer persinformatie kunt u terecht bij:

Ward Verhaeghe, woordvoerder van minister Vandenbroucke Tel: 02 552 68 00
GSM: 0476 60 02 15
Email: persdienst.vandenbroucke@vlaanderen.be