Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van Postbus 90801 de Tweede Kamer der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Postbus 20018 Telefoon (070) 333 44 44 2500 EA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33 www.szw.nl 2500EA20018

Contactpersoon Uw brief 3 december 2007 Doorkiesnummer Ons kenmerk AV/PB/07/39869 E-mail Datum 1 februari 2008

Onderwerp Pensioenverevening

Naar aanleiding van uw brief van 3 december 2007, waarin u aandacht vraagt voor het verzoekschrift van de heer J. Hoogland, Biezenplein 25, 6541 TA Nijmegen, deel ik u het volgende mee. In zijn brief geeft de heer Hoogland aan niet in aanmerking te komen voor de eenmalige tegemoetkoming pensioenverevening omdat hij niet aan het inkomenscriterium kan voeldoen. Hij is van mening dat de vaststelling van de inkomensgrens oneerlijk en onredelijk is en verzoekt deze specifieke bepaling uit de regeling te corrigeren

Voorafgaand aan de totstandkoming van de regeling is er uitgebreid discussie gevoerd over de rechtvaardiging van een regeling voor vrouwen, die vóór 27 november 1981 al waren gescheiden. Het kabinet is van mening dat (echt)scheiding in eerste instantie een zaak tussen partijen en dus van privaatrecht is. Naar aanleiding van de wens van de Tweede Kamer om een regeling te treffen voor mensen die tegemoet komt aan gevoelens van onrecht als gevolg van het ontbreken van een recht op een deel van het opgebouwde pensioen van de ex-partner, heeft het kabinet bij de vormgeving lastige afwegingen moeten maken. Op welke wijze kan worden aangesloten bij in het verleden geleden schade of gevoelens van onrecht? En op welke gronden heeft deze groep wel recht op compensatie en andere groepen in een vergelijkbare inkomenspositie niet?

Er is gekozen voor een gerichte regeling, die aangrijpt op de kwetsbare positie van ouderen die zijn gedupeerd vanwege het feit dat hun echtscheiding heeft plaatsgevonden vóór 27 november 1981. In de regeling zijn duidelijke criteria opgenomen om de groep rechthebbenden af te bakenen. Gekozen is voor een regeling die het minst bezwaarlijk is vanuit het oogpunt van maatschappelijke aanvaardbaarheid en uitvoerbaarheid. Daarbij heeft het kabinet zich gerealiseerd dat er door de grofmazige regeling enerzijds mensen zijn, die buiten de regeling vallen die er naar hun mening wel voor in aanmerking zouden moeten komen, en anderzijds mensen die wel binnen de criteria van de regeling vallen, maar die daar eigenlijk geen aanspraak op zouden mogen maken.

Ons kenmerk AV/PB/07/39869

Ingevolge artikel 2, eerste lid onder c van de Tijdelijke regeling eenmalige tegemoetkoming pensioenverevening, wordt het inkomen in 2005 getoetst aan een bedrag dat is gerelateerd aan het AOW pensioen voor een ongehuwde, zoals vastgesteld in 2005. Voor het bepalen van het drempelbedrag is uitgegaan van 110% AOW voor een ongehuwde, hetgeen op de peildatum van 1 juli 2005 overeenkomt met een belastbaar inkomen van minder dan 12.822 euro. Doordat de heer Hoogland in 2005 nog niet AOW gerechtigd was en van zijn gemeente een bijstandsuitkering ontving om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, voldoet hij niet aan de inkomenseis. Ik begrijp dat hij dit als onrechtvaardig ervaart, maar de regeling geeft duidelijk de grenzen aan met betrekking tot degenen die voor de regeling in aanmerking komen.

Indien de heer Hoogland een onvolledige AOW uitkering heeft en maar weinig aanvullende inkomsten kan het zijn dat zijn totale inkomen lager is dan het sociaal minimum. Heeft hij minder dan het sociaal minimum, dan kan hij een aanvulling vanuit de bijstand aanvragen bij zijn gemeente.

Met uw brief van 3 december 2007 verzoekt u tevens te worden geïnformeerd of terzake van de in dit verzoekschrift aan de orde gestelde kwestie beroep op enige met gewone of administratieve rechtspraak belaste instantie openstaat of heeft opengestaan. Artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de rechtbank. Op grond van artikel 7:1, eerste lid, Awb dient degene aan wie dit recht van beroep is toegekend, eerst tegen dat besluit bezwaar te maken, voordat hij beroep kan instellen.

In artikel 8:2, aanhef en onderdeel a, Awb is echter bepaald dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel. De Tijdelijke regeling is aan te merken als een algemeen verbinden voorschrift als bedoeld in artikel 8:2 Awb, zodat geen beroep kan worden ingesteld tegen de Tijdelijke regeling in zijn geheel, dan wel tegen een of meerdere afzonderlijke bepalingen uit deze regeling. Belanghebbende kan derhalve evenmin worden ontvangen in bezwaar tegen artikel 2, eerste lid, onder c, van de Tijdelijke regeling. Naar verwachting zal de rechter het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaren.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(J.P.H. Donner)


---