Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33 www.szw.nl 2513AA22XA

Contactpersoon Ons kenmerk W&B/B&K/08/66 Doorkiesnummer Datum 1 februari 2008

Onderwerp Vervolgbrief voorkomen overkreditering en schulden

Op 19 december 2007 hebben wij met u van gedachten gewisseld over onze brief van 19 oktober jl. (TK 24515, nr. 119). In die brief zijn de uitgangspunten van het kabinet vervat voor zijn beleid op het terrein van het voorkomen van overkreditering en schulden. Ook staat in de brief een overzicht van alle acties en maatregelen die wij op deze thema's in de komende jaren in gang zetten.
In het overleg hebben wij u toegezegd om de ingezette acties van het kabinet, zoals die in de bovengenoemde brief zijn verwoord, in een schematisch overzicht weer te geven. U treft dit overzicht hierbij aan (bijlage 1).
In het overzicht staan per doel de maatregelen en acties, de planning en de beoogde resultaten opgenomen. Zoals u kunt zien varieert de planning van de onderscheiden activiteiten; een aantal activiteiten is al in gang gezet en is of wordt binnenkort afgerond. Andere hebben een langere looptijd en zijn, onder andere omdat er wetswijzigingen nodig, pas op langere termijn realiseerbaar.

Wij zullen u op de hoogte houden van de voortgang van de verschillende activiteiten uit het schema. Daarbij zullen we de dynamiek van de ingang gezette acties volgen: als er een `mijlpaal' op een actie of meerdere acties te melden is, zullen wij of onze collega's u hierover informeren.

Tijdens het algemeen overleg hebben wij u ook toegezegd dat u over de volgende onderwerpen nader zult worden geïnformeerd: roodstanden en `kinky' krediet, verbod op kredietreclames op tv, handhaving kredietreclameregels door de Autoriteit Financiële Markten (AFM), open norm voor verantwoorde kredietverlening en de Pandhuiswet 1910. Deze informatie treft u hieronder aan.


1. Roodstanden en `kinky krediet'
Tijdens het algemeen overleg is uitgebreid van gedachte gewisseld over de roodstandproblematiek en de aangekondigde maatregel om de krediettermijn waarvoor kredietregels van toepassing zijn te verkorten van één tot drie maanden. Deze maatregel beoogt de mogelijkheid van roodstand als laagdrempelige kredietfaciliteit te verkleinen en ook voor kredieten van één tot drie maanden een zekere bescherming aan consumenten. Gegeven

Ons kenmerk W&B/B&K/08/66

de beperkte beschikbare tijd sinds het algemeen overleg, proberen wij u hieronder een zo volledig en concreet mogelijk beeld te geven van de aangekondigde maatregel. Zoals toegezegd tijdens het algemeen overleg wordt u nader geïnformeerd zodra de concrete uitwerking van de maatregel voltooid is.

Sinds het algemeen overleg heeft een relevante ontwikkeling plaatsgevonden: op 16 januari jl. heeft het Europees Parlement na enkele amendementen ingestemd met de nieuwe richtlijn Consumentenkrediet. De formele ondertekening van de richtlijn door het Europees Parlement en de Europese Raad staat gepland voor april 2008, waarna de richtlijn naar verwachting medio 2008 in werking zal treden. De richtlijn kent een implementatietermijn van twee jaar.

De richtlijn bevat - in tegenstelling tot de huidige Nederlandse wetgeving - géén algehele uitzondering voor krediet met een looptijd tot drie maanden: de regels zijn in beginsel van toepassing op alle vormen van krediet, ook op kredieten met een zeer korte looptijd zoals flitskrediet voor zover dat niet is gekoppeld aan een rekening-courant. Wel bevat de richtlijn voor roodstandfaciliteiten twee belangrijke uitzonderingen:


1. voor roodstandfaciliteiten gekoppeld aan een rekening-courant met een looptijd van één tot drie maanden gelden niet álle regels maar bevat de richtlijn een verlicht regime, waaronder reclameregels, bepaalde (precontractuele) informatieverplichtingen en de verplichte kredietwaardigheidstoets;


2. voor roodstandfaciliteiten gekoppeld aan een rekening-courant met een looptijd tot één maand, gelden alleen enkele (precontractuele) informatieverplichtingen.

Vanuit het oogpunt van efficiency en om de sector niet onnodig te belasten met administratieve lasten ligt het in de rede om de reeds aangekondigde maatregel ­ regulering van roodstandfaciliteiten met een looptijd van één tot drie maanden ­ richtlijnconform uit te werken. Voor roodstanden van één tot drie maanden zal dus sprake zijn van een verlicht regime, met bepaalde informatieverplichtingen en een verplichte kredietwaardigheidstoets. Bij de concrete uitwerking van deze veelal algemeen geformuleerde regels is het uitgangspunt om deze zodanig vorm te geven dat deze betekenisvol zijn in relatie tot het verminderen van de roodstandenproblematiek, maar niet onnodig belastend voor de sector. In dat kader zal regelmatig overleg worden gevoerd met de sector.
Inmiddels heeft nader overleg plaatsgevonden met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB). Daarin is onder meer gesproken over de impact van de regels uit de richtlijn met betrekking tot roodstandfaciliteiten gekoppeld aan rekeningcourant. Een volgens de NVB te verkennen optie was om het verlichte regime dat geldt voor roodstandfaciliteiten van één tot drie maanden ook te laten gelden voor roodstandfaciliteiten tot één maand. Hoewel dit een verzwaring betekent voor roodstandfaciliteiten tot één maand ­ waarvoor volgens de richtlijn kan worden volstaan met enkele informatieverplichtingen - zou dit voor de sector mogelijk
---

Ons kenmerk W&B/B&K/08/66

beter werkbaar zijn, want eenvoudiger en daardoor wellicht kostenbesparend (twee categorieën van krediet in plaats van drie). Deze mogelijkheid wordt thans nader bestudeerd.

Toegezegd is nader in te gaan op de gedachte om roodstandfaciliteiten vanaf één maand verplicht te laten registreren. Voorop staat dat dit een interessante gedachte is waar wij in beginsel positief tegenover staan. De bestaande toezichtwetgeving kent geen wettelijke registratieplicht voor consumentenkrediet. Dat het Bureau Krediet Registratie (BKR) in de praktijk kredieten en het leen- en aflosgedrag van consumenten registreert vloeit voort uit het feit dat kredietverstrekkers ­ die op grond van de wet verplicht zijn aangesloten bij het BKR - zich jegens het BKR hebben verplicht om betreffende gegevens bij het BKR aan te leveren. Om die reden is inmiddels verkennend gesproken met de NVB en het BKR. Deze partijen zijn bereid nader onderzoek te doen naar de mogelijkheden om een registratie van roodstandfaciliteiten vanaf één maand in te voeren. Uitgangspunt daarbij is dat dit wordt bezien in samenhang met de administratie lasten die worden veroorzaakt door een eventuele registratie en de mate waarin deze maatregel bijdraagt aan de realisatie van het doel, te weten het terugdringen van problematische roodstanden.
Het streven is om samen met de sector de mogelijkheden tot een registratie van roodstandfaciliteiten te verkennen.

Met betrekking tot het overgangsrecht kan het volgende worden opgemerkt. Per kredietregel zal zorgvuldig moeten worden bekeken of toepassing op de bestaande roodstandfaciliteiten wenselijk is vanuit het oogpunt van baten en lasten. Onze eerste gedachte is het wettelijke maximaal toegestane kredietvergoedingspercentage wel voor alle bestaande roodstandfaciliteiten tot drie maanden te laten gelden. Dit is geen grote wijziging voor kredietverstrekkers omdat zij dit percentage nu al ­vrijwillig- als maximum toepassen op geoorloofde roodstanden. De regels op het gebied van precontractuele informatieverstrekking en reclameregels lijken op het eerste gezicht minder relevant voor bestaande roodstandfaciliteiten. De betreffende informatie is effectief vóór het aangaan van een kredietovereenkomst. Dit moment is voor bestaande roodstandfaciliteiten al gepasseerd. Of de verplichte kredietwaardigheidstoets en de eventuele registratie van roodstandfaciliteiten bij het BKR ook moet gelden voor alle bestaande roodstandfaciliteiten vanaf één maand, wordt nader bestudeerd.

Kinky krediet
Tijdens het algemeen overleg van 19 december jl. is de term `kinky' krediet geïntroduceerd, waaronder in ieder geval het zogenaamde `flitskrediet' valt (krediet met een zeer korte looptijd, waarvoor hoge rentepercentages gelden). Voor zover deze kredietvorm niet aan een rekeningcourant is gekoppeld, is de richtlijn Consumentenkrediet integraal van toepassing. Ten aanzien van het maximale kredietvergoedingspercentage zijn lidstaten vrij om deze regel al dan niet toe te passen op bijvoorbeeld flitskrediet, omdat de richtlijn deze regel niet kent. Of dit wenselijk is voor flitskrediet zal nog bestudeerd moeten worden. Toepasselijkheid van het
---

Ons kenmerk W&B/B&K/08/66

nu geldende maximale kredietvergoedingspercentage maakt het aanbieden van dit product niet langer rendabel.
Voor zover uw Kamer in de veronderstelling leeft dat onder `kinky' krediet ook leningen van particulier aan particulier vallen, kan daarover het volgende worden opgemerkt. Zoals aangekondigd in de brief van 19 oktober jl. zullen ook dergelijke vormen van kredietverlening onder de werking van de Wet op het financieel toezicht (Wft) worden gebracht. Omdat dit een relatief ingrijpende aanpassing van de wet vergt, is dit in de planning opgenomen voor het najaar 2009.

2. Verbod op kredietreclames op tv
Sinds de motie Vietsch op 26 oktober 2006 is ingediend heeft er diverse malen discussie plaatsgevonden met uw Kamer over de uitvoering van de motie. Hierbij is van onze kant kenbaar gemaakt dat uitvoering zowel op inhoudelijke als juridische gronden op ernstige bezwaren stuit. Tijdens het algemeen overleg van 19 december jl. is toegezegd dat deze gronden voor u worden uiteengezet. Hieronder wordt ingegaan op zowel de beleidsmatige als de juridische redenen op basis waarvan wij geen verbod op kredietreclame op tv voorstaan.

Beleidsmatig
Het is een probleem dat een groot aantal mensen in de samenleving in ernstige problemen is gekomen door overmatig leengedrag.
In het onderzoek "Overkreditering aan banden" van september jl. is nader gekeken naar het verband tussen kredietreclames en overkreditering. Uit het onderzoek blijkt dat reclame vooral de oriëntatie op de kredietmarkt beïnvloedt en in mindere mate de keuze om al dan niet een lening aan te gaan. Personen in een (dreigende) overkrediteringssituatie worden gedreven door een gevoelde noodzaak aan financiële middelen. Het is die noodzaak die hun drijft in hun streven om te lenen en niet de reclame. Een direct verband tussen reclame en leengedrag kan niet worden aangetoond.
Het blijkt dat een zeer klein deel van de consumenten door reclame sneller geïnteresseerd raakt in een kredietproduct en dat het voor consumenten moeilijk is om de informatie die via tv- reclame wordt verstrekt in één keer op te nemen. Om consumenten te stoppen in onverantwoord leengedrag is de kredietwaardigheidstoets echter het belangrijkste instrument en zijn de instrumenten die zich richten op informatievoorziening van ondergeschikte betekenis. Dit instrument zal dan ook worden versterkt, bijvoorbeeld ten aanzien van de kredietregistratie, zoals in de brief van 19 oktober jl. is aangekondigd. Ook ten aanzien van roodstanden, die volgens het EIM-onderzoek kunnen bijdragen aan de overkreditering, wordt een maatregel voorgesteld.

Het merendeel van de mensen gaat op verantwoorde wijze een kredietovereenkomst aan. Een effect van kredietreclame, ook op tv, is dat het mensen meegeeft dat er verschillende aanbieders en verschillende prijzen zijn. Ze kunnen aanbieders en prijzen vergelijken en mogelijk geld uitsparen en meer passende producten kopen. Daarnaast biedt de mogelijkheid
---

Ons kenmerk W&B/B&K/08/66

reclame te maken kredietaanbieders de gelegenheid te concurreren. Dit is ook in het voordeel van de consument.
Daarbij komt dat het verplicht wordt dat kredietreclames een waarschuwingsboodschap gaan bevatten. Hiermee worden de risico's van lenen veel nadrukkelijker dan thans het geval is onder de aandacht van de consument gebracht.
Uiteraard treedt de AFM op tegen kredietreclames met onleesbare of misleidende informatie.

Navraag in Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en België heeft geleerd dat geen van deze landen een verbod op kredietreclames op tv kent. Ons is niet bekend dat er andere staten zijn waar dit wel het geval zou zijn. Dit zou te maken kunnen hebben met het feit dat zij gebonden zijn aan dezelfde Europeesrechtelijke en internationale kaders als alle andere EU-lidstaten en ten aanzien waarvan zij mogelijk, net als wij, van mening zijn dat die in de weg staan aan een verbod op kredietreclame op tv. Daarop wordt hieronder nader ingegaan.

Juridisch
Bij de vraag of een verbod op kredietreclame juridisch tot de mogelijkheden behoort, is relevant of een dergelijk verbod in strijd zou komen met de vrijheid van meningsuiting. Om te beoordelen of een verbod op kredietreclame in strijd is met de vrijheid van meningsuiting moet worden gekeken naar de Grondwet en naar internationale regelgeving. Artikel 7 Grondwet regelt de vrijheid van meningsuiting. Het censuurverbod uit het eerste lid geldt echter niet bij het maken van handelsreclame. De bescherming die niet-commerciële uitingen toekomt, is aldus ruimer van aard dan de beschermingsomvang ten aanzien van handelsreclame. Daarmee is de bescherming van commerciële uitingen natuurlijk niet van de baan. Gekeken moet worden in hoeverre het commerciële belang dient te prevaleren ten opzichte van andere in het geding zijnde belangen. De relevante toetselementen voor die belangenafweging zijn te vinden in artikel 10 van het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) en in de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Artikel 10 van het EVRM beschermt het doorgeven en ontvangen van inlichtingen, zonder inmenging van het openbare gezag. Ook handelsreclame valt onder deze bescherming. Inperking van de vrijheid van meningsuiting is volgens artikel 10 toegestaan mits dat noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechtelijke macht te waarborgen.

Doorgaans hanteert het EHRM in zijn jurisprudentie een ruimere margin of appreciation ofwel een grotere beleidsruimte voor staten bij handelsreclame. De beperking ­ in casu het verbod op kredietreclame ­ moet worden getoetst aan de vraag of de inmenging in de vrijheid van meningsuiting bij wet is voorzien, of deze een legitiem doel dient en of deze in een
---

Ons kenmerk W&B/B&K/08/66

democratische samenleving noodzakelijk is (Casado Coca tegen Spanje, EHRM 24 februari 1994, NJ 1994, 518).

Het voorkomen van overkreditering is een doel dat zowel door de Kamer als door ons wordt nagestreefd. Een verbod op kredietreclame dient onder artikel 10, tweede lid, EVRM, een legitiem doel, te weten de bescherming van de rechten van anderen, meer specifiek het voorkomen van overkreditering van consumenten. Bij de noodzaak van de beperking moet daarna worden beoordeeld of met de gekozen wijze van beperking het nagestreefde doel op evenredige wijze wordt bereikt. Ingrijpen op het grondrecht van vrijheid van meningsuiting moet immers zo beperkt mogelijk geschieden. Als er alternatieve maatregelen zijn die minder diep ingrijpen en waarmee dezelfde (of nog betere) resultaten kunnen worden behaald, moeten die eerst worden aangewend. Zoals onder de beleidsmatige argumentatie hierboven aangegeven, zijn er minder ingrijpende maatregelen. Vanuit het oogpunt van evenredigheid en proportionaliteit ligt het dus voor de hand (eerst) tot deze minder ingrijpende maatregelen, als in de vorige paragraaf beschreven, over te gaan.

U hebt gevraagd waarom een tabaksreclameverbod op tv wel mogelijk is. Een verbod op reclames voor sigaretten en tabakproducten is te rechtvaardigen op grond van bescherming van de gezondheid van mensen. Het betreft hier een onderwerp dat een bredere beleidsvrijheid voor de staat rechtvaardigt; dit is in lijn met de jurisprudentie van het EHRM. Wanneer een dergelijk algemeen belang als de volksgezondheid een rol speelt, accepteert het EHRM een striktere toetsing dan gebruikelijk is bij (handels)reclame. Bovendien ligt aan dat verbod op tabaksreclame een Europese richtlijn ten grondslag1. Artikel 13 van die richtlijn bepaalt dat televisiereclame en telewinkelen, in welke vorm dan ook, met betrekking tot sigaretten en tabaksproducten zijn verboden. Nederland is aan die richtlijnen gebonden en moet deze omzetten in nationaal recht. Daarnaast is door de Gemeenschap de Kaderovereenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie op 2 juni 2004 goedgekeurd2. Het doel van deze kaderovereenkomst is huidige en toekomstige generaties te beschermen tegen de gevolgen van tabaksgebruik en blootstelling aan tabaksrook door middel van een kader voor maatregelen ter bestrijding van tabaksgebruik die de partijen op nationaal, regionaal en internationaal niveau moeten uitvoeren.
De kaderovereenkomst wordt beschouwd als een doelmatige manier om de internationale samenwerking op het terrein van de bescherming van de volksgezondheid, als bedoeld in artikel 152, lid 3, van het EG-Verdrag te versterken, en tegelijkertijd te verzekeren dat bestaande communautaire initiatieven gerespecteerd en op internationaal niveau geïntegreerd worden.


1 Richtlijn 89/552/EEG betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de Lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten (PB L 298 van 17.10.1989) als gewijzigd bij Richtlijn 97/36EG (PB L202 van 30-07-1997)
2 2004/513/EG Besluit van de Raad van 2 juni 2004 betreffende de sluiting van de Kaderovereenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie voor de bestrijding van tabaksgebruik (PB L213 van 15-06-2004)
---

Ons kenmerk W&B/B&K/08/66

Dergelijke overwegingen spelen bij kredietreclame niet. Ook de huidige en nieuwe richtlijnen consumentenkrediet voorzien niet in een verbod op kredietreclames op tv. Hierbij speelt ongetwijfeld een rol dat wetenschappelijk aangetoond kan worden dat elk gebruik van rookartikelen schadelijk is voor de volksgezondheid, maar niet elk krediet leidt tot schuldproblemen.

Conclusie
Op basis van bovenstaande beleidsmatige en juridische analyse komen wij tot de conclusie dat er voldoende andere mogelijkheden zijn om overkreditering zo veel mogelijk tegen te gaan die uit hoofde van het proportionaliteitsbeginsel (eerst) aan de orde dienen te zijn. Niet is aangetoond dat een verbod op kredietreclame op tv daar een noemenswaardig extra effect op zal hebben. Dit zou een onevenredig zwaar middel zijn om in te zetten. Naar onze inschatting zal een verbod van kredietreclame op tv, wanneer voorgelegd aan het EHRM, de toets aan het EVRM dan ook niet doorstaan.

3. Handhaving kredietreclameregels door de AFM
Uw Kamer is recente informatie van de AFM over de naleving van de kredietreclameregels toegezegd, met name ten aanzien van de openbaarmaking door de AFM van namen van kredietverstrekkers die de kredietregels niet naleven.

In 2006 heeft de AFM geconstateerd dat een groot deel van de kredietreclames niet aan de regels voldeed. Dit was aanleiding om vanaf 2007 verscherpt toezicht uit te oefenen, wat heeft geleid tot aanzienlijke verbeteringen in de naleving. De regels waarop toezicht wordt uitgeoefend betreffen verplichte informatie over het krediet en de kosten daarvan en een verbod op reclame die misleidt of aanzet tot impulsaankopen. In 2007 heeft het verscherpte toezicht zich met name toegespitst op kredietverstrekkers en niet op kredietbemiddelaars. De aanbieders nemen het grootste deel van de totale mediabestedingen voor haar rekening. Het verscherpte toezicht heeft zich vertaald in een viertal toezichtsonderzoeken:
· kredietreclames op tv;

· kredietreclames van kredietaanbieders in gedrukte media;
· kredietreclames op internet in de vorm van banners;
· kredietreclame op goederenkrediet (loopt nog).

Ten aanzien van tv-reclames hebben de acties van de AFM ertoe geleid dat de compliance is gestegen van 67% in het eerste kwartaal van 2007 naar vrijwel 100% in het vierde kwartaal van 2007. Er zijn nog incidenteel commercials met te kleine letters. Hiertegen treedt de AFM op. Ook ten aanzien van (landelijke) gedrukte media heeft de AFM geconstateerd dat in het vierde kwartaal van 2007 vrijwel alle kredietreclames van kredietverstrekkers aan de informatieregels voldoen. De uitkomsten van het onderzoek naar goederenkrediet en kredietreclames in de vorm van banners komen nog beschikbaar.


---

Ons kenmerk W&B/B&K/08/66

Indien een overtreding wordt geconstateerd reageert de AFM direct met het voeren van een (telefonisch) normoverdragend gesprek, dat afhankelijk van de ernst van de overtreding wordt bevestigd in een waarschuwingsbrief. Bij herhaling, doorlopende overtreding of misleiding worden formele maatregelen genomen. Dat kan een aanwijzing zijn, waarmee kan worden verplicht een bepaalde gedragslijn te volgen. Indien de aanwijzing geen effect heeft, kan worden overgegaan tot het opleggen van een last onder dwangsom. Daarnaast kan afhankelijk van de ernst van de overtreding en de houding van de instelling achteraf na beëindiging van de overtreding een boete worden opgelegd.

Verschillende fracties hebben aangegeven er belang aan te hechten dat voor het publiek ook voldoende openbaarheid wordt gegeven aan overtredingen en dat de betrokken kredietverstrekkers bij naam worden genoemd. De Wft biedt hiervoor uitdrukkelijk de mogelijkheid. Publicatie vindt in beginsel plaats in het geval van last onder dwangsom (bij verbeuring) of een boete. De boete moet in beginsel worden gepubliceerd nadat het besluit onaantastbaar is geworden (waartegen dus geen beroepsmogelijkheden meer open staan). De overtreders worden bekend gemaakt op de website van de AFM.

In 2008 zal de aandacht van de AFM zich vooral richten op lokale media, waarin kredietmiddelaars veelal adverteren. Naast de bijzondere aandachtsgebieden loopt het reguliere doorlopende toezicht op kredietreclames gewoon door. Concreet betekent dit dat per week meer dan 200 unieke advertenties worden gescreend.

4. Open norm voor verantwoorde kredietverlening
Met de nieuwe gedragscode van de Vereniging van financieringsondernemingen in Nederland (VFN) die in december 2007 door haar ledenvergadering is aangenomen, is een aanzienlijke stap vooruit gezet. Vooral bij lagere inkomens zal er een aanzienlijke strengere inkomens- lastentoets moeten plaatsvinden.
De AFM had enige kritische kanttekeningen, met name ten aanzien van de hogere inkomens. Hierover wordt overleg gepleegd tussen beide partijen. Er zijn goede verwachtingen dat dit uiteindelijk tot een adequate invulling van de open norm zal leiden. Uw Kamer zal over de uitkomsten van dit proces worden geïnformeerd.

5. Pandhuiswet 1910
Een van de aangekondigde maatregelen betreft de actualisering van de Pandhuiswet 1910. Tijdens het algemeen overleg heeft lid Spekman een concreet voorstel ingediend om de Pandhuiswet 1910 gefaseerd te actualiseren, met als doel het proces te versnellen. Wij delen de door lid Spekman geuite zorgen en danken hem voor zijn inhoudelijk waardevolle inbreng. Toegezegd is de actualisering van de wet in 2008 te starten, waarbij de inhoudelijke inbreng van lid Spekman zal worden meegenomen. Afronding van de actualisering is voorzien in 2010. Ook is toegezegd nader in te gaan op zijn voorstel van gefaseerde actualisering. Daarbij zou in de eerste fase het bereik van de Pandhuiswet 1910 worden uitgebreid en een maximum
---

Ons kenmerk W&B/B&K/08/66

rentetarief worden opgenomen, waarna in de tweede fase de verdere actualisering zou plaatsvinden met inachtneming van de uitgangspunten zoals omschreven in het voorstel.

Eerste fase
Pandhuizen die uitsluitend bedragen verstrekken boven de 11,34 - dit bedrag is sinds 1910 niet meer aangepast - vallen buiten de Pandhuiswet 1910. Het voorstel is om op korte termijn het bereik van de wet te vergroten door het in de wet opgenomen maximumbedrag te laten vervallen. Daarnaast is het voorstel een maximum rentetarief op te nemen.

Op het eerste gezicht lijkt deze voorgestelde eerste fase een logische en snelle oplossing voor de hoge rentes die particuliere pandhuizen veelal in rekening brengen voor het belenen van goederen. Bij deze oplossing moeten echter de volgende kanttekeningen worden geplaatst:


1. Het laten vervallen van de bovengrens van 11,34 vergt een aanpassing van de wet. Op korte termijn is - vanwege de aard van een wetstraject - geen wetsaanpassing te realiseren.
2. Ook het invoeren van een maximum rentetarief voor het belenen van goederen vergt een wetsaanpassing. De huidige Pandhuiswet 1910 bevat geen maximaal toegestaan rentepercentage, maar een bevoegdheid voor gemeenten om dit per gemeente te regelen. Er zijn geen gemeentelijke regelingen op dit gebied bekend. Een proces om dit alsnog op gemeenteniveau uniform te realiseren, zal tijdrovend en complex zijn. Het ligt dan ook meer voor de hand om een maximaal toegestaan rentepercentage in de wet- en regelgeving op te nemen, evenals het geval is bij de maximum rente voor kredieten. Een dergelijke aanpassing van de wet- en regelgeving vraagt om een zorgvuldige afweging bij het bepalen van de hoogte van het maximale rentepercentage. Vanwege een afwijkende kostenstructuur van pandhuizen ten opzichte van reguliere kredietverstrekkers (denk aan kosten voor bewaring, verzekering, veiling, taxatie etc.) kan een ander rentepercentage nodig zijn. Ook is overleg met partijen uit de markt nodig, met als complicerende factor dat de particuliere pandhuizen zich vooralsnog niet verenigd hebben. Pas daarna kan het wetstraject zelf in gang worden gezet.

3. Door het vervallen van de bovengrens van 11,34 zou de Pandhuiswet 1910 geheel van toepassing worden op gemeentelijke en particuliere pandhuizen. Dit is niet wenselijk omdat de wet niet meer geënt is op de huidige praktijk. Toepassing van de wet zou op een aantal onderdelen leiden tot onwerkbare situaties. Daarbij kan worden gedacht aan de in de Pandhuiswet 1910 opgenomen verplichting voor gemeenten om een pandhuis te stichten indien daartoe in een gemeente behoefte bestaat, terwijl daar geen normerend (toetsings)kader tegenover staat. Het is de vraag of gemeenten op korte termijn gehouden kunnen worden deze verplichting na te komen, los van de wenselijkheid ervan. De wet bevat evenmin enige vorm van toezichtregime (geen centrale toezichthouder en het ontbreken van toezicht- en handhavinginsbevoegdheden). Tegen een pandhuis dat de regels niet naleeft, kan derhalve niet worden opgetreden.

Een simpele en snelle aanpassing van de Pandhuiswet 1910 op de voorgestelde twee onderdelen, lijkt ons niet realiseerbaar. De tijdwinst die met de voorgestelde fasering kan
---

Ons kenmerk W&B/B&K/08/66

worden geboekt ten opzichte van algehele herziening in één keer is beperkt. Dat geldt ook voor het te bereiken effect, omdat een aangewezen toezichthouder en handhavingsbevoegdheden ontbreken. Ons inziens kan de beschikbare capaciteit voor dit wetgevingstraject beter worden ingezet om de wet, zoals aangekondigd, in één keer geheel te herzien. Hiermee kan dit jaar nog worden gestart en naar verwachting in 2010 worden afgerond.

Tweede fase
In de tweede fase zou de verdere actualisering van de Pandhuiswet 1910 moeten plaatsvinden met inachtneming van de in het voorstel genoemde uitgangspunten. Bescherming van de burger, verantwoorde dienstverlening (verpanding) en toezicht en handhaving, gelden in de overige financiële toezichtwetgeving als belangrijke uitgangspunten en zullen bij de herziening van de Pandhuiswet 1910 ook als zodanig gelden. Vergelijkbaarheid met regels voor lenen zonder onderpand of hypotheek zal ook een uitgangspunt zijn. Daarbij kan overigens wel worden opgemerkt dat de bijzondere aard en kenmerken van het lenen op onderpand afwijkende of aanvullende regels kunnen rechtvaardigen. Dat geldt ook voor het onderscheid tussen gemeentelijke en particuliere pandhuizen: de bijzondere kenmerken van gemeentelijke pandhuizen kunnen aanleiding zijn voor bepaalde afwijkende bepalingen of uitzonderingen. Zo zijn voor gemeentelijke kredietbanken ook uitzonderingen opgenomen in de Wft voor regels inzake de toetreding tot de markt en het toezichtregime.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken De Minister van Financiën en Werkgelegenheid,

(A. Aboutaleb) (Wouter Bos)

Bijlage(n):

Schematisch overzicht maatregelen en acties


10