ChristenUnie


Bijdrage debat over de invoering van een verklaring van verbondenheid

Bijdrage debat over de invoering van een verklaring van verbondenheid

woensdag 30 januari 2008 10:07

De heer Anker (ChristenUnie): Voorzitter. Aan het begin van mijn betoog sta ik kort stil bij de term "verbondenheid". Ik vind dat een bijzonder mooie en warme term, die aangeeft dat je je ergens mee verbonden weet, dat je ergens bij hoort en dat je ergens deel van uitmaakt. "Gebondenheid" klinkt hetzelfde, maar is toch iets anders. Dan is het veel meer eenrichtingsverkeer. Je bent ergens aan gebonden en je verbindt jezelf ergens aan.

De verklaring van verbondenheid met Nederland moet wat mijn fractie betreft op die warme manier van tweerichtingsverkeer bekeken worden. Het gaat om een uiting van verbondenheid met de Nederlandse samenleving. Het voorliggende wetsvoorstel is een uitvloeisel van het integratiedebat van een aantal jaren naar aanleiding van het rapport Bruggen bouwen van de commissie-Blok. In dat debat bleek zowel bij de Kamer als bij de regering de wens te bestaan om te komen tot de invoering van een door nieuwe Nederlanders af te leggen verklaring die het kiezen voor Nederland onderstreept. Met dit wetsvoorstel maken wij die wens concreet. Daaraan geeft de fractie van de ChristenUnie steun. In onze notitie Kiezen voor Nederland, die ongeveer tegelijkertijd met het rapport van de commissie-Blok uitkwam, hebben wij daar al voor gepleit en dat hebben wij ook in het debat over het rapport van de commissie-Blok verwoord.

Waarom nu deze verklaring voor nieuwe Nederlanders? Voor de ChristenUnie betekent integratie dat nieuwe Nederlanders zich persoonlijk en als groep medeburgers weten van de Nederlandse samenleving. Nieuwe Nederlanders zijn geïntegreerd als zij zich vrij in Nederland kunnen ontplooien en zich actief en loyaal voor hun nieuwe thuisland inzetten. Verbondenheid met Nederland is daarvoor belangrijk. Voor de ChristenUnie-fractie is de verklaring van verbondenheid een moment waarop de aspirant-Nederlander zijn loyaliteit aan Nederland expliciet duidelijk maakt. Het is geen vrijblijvende uiting. De verklaring schept immers directe rechtsgevolgen voor nieuwe Nederlanders. Door het afleggen van de verbondenheidsverklaring verkrijgt men het Nederlanderschap. Daarmee is dit geen symboolwetgeving, want zij geeft concrete juridische gevolgen.

Deze plechtige verklaring kan worden ingebed in een feestelijke naturalisatieceremonie die de nieuwe Nederlander welkom verklaart. Die naturalisatieceremonie wordt een moment waarop een verbintenis wordt aangegaan tussen de nieuwe Nederlander en de Nederlandse samenleving. Dat is plechtig, maar niet alleen plechtig. De liefde moet van twee kanten komen. Iemand moet zich echt welkom weten in de Nederlandse samenleving om zich daadwerkelijk verbonden te kunnen voelen.

Over de formulering van de verklaring heeft mijn fractie nog een paar opmerkingen. De ChristenUnie vindt het terecht dat de tekst van de verklaring die de nieuwe Nederlander moet afleggen, door middel van een nota van wijziging in het wetsvoorstel is opgenomen. Letterlijk verklaart hij of zij de Nederlandse rechtsorde te respecteren en te beloven om de plichten die het staatsburgerschap met zich meebrengt, getrouw te vervullen. De fractie van de ChristenUnie steunt de keuze om ook plichten in de verklaring op te nemen. De regering stelt in de nota naar aanleiding van het verslag dat het Nederlanderschap meer is dan uitsluitend staatsburgerschap. Zij wijst er terecht op dat een rechtsgemeenschap een waardegemeenschap is: "Als waardegemeenschap is de samenleving te karakteriseren als een samenwerkingsverband van burgers die zich op basis van vrijwilligheid gebonden weten aan het naleven, in stand houden en zo nodig verdedigen van een aantal kernwaarden. De verklaring van verbondenheid is mede de uitdrukking van een weloverwogen loyaliteit aan deze waardegemeenschap." De regering wordt echter niet concreet over welke waardegemeenschap, welke kernwaarden en welke plichten wij het precies hebben. Zij had daarbij bijvoorbeeld kunnen verwijzen naar de grondrechten, de Grondwet en de burgerplichten die zullen worden onderzocht, maar zij heeft dat niet gedaan. Kan de regering daar nog eens op ingaan? Waarom wordt bijvoorbeeld niet verwezen naar de te verwachten uitkomsten van de commissie Uitdragen kernwaarden van de rechtsstaat?

Mijn fractie ziet dan ook liever dat het eerste gedeelte wordt vervangen door de alternatieve tekst, neergelegd in het amendement-Dijsselbloem c.s. dat wij hebben ondertekend. Daarmee komt scherper tot uitdrukking dat de nieuwe Nederlander aangeeft, zich te zullen houden aan de in Nederland geldende wet- en regelgeving, dat hij gepast gebruik zal maken van de burgerlijke vrijheden die ons rechtsstelsel biedt en de vrijheden van anderen wil helpen eerbiedigen. Het gaat om vrijheden, maar ook om verantwoordelijkheden.

Op deze manier geformuleerd, doet het overigens wel de vraag rijzen waarom je een verklaring van verbondenheid in enigerlei vorm, in ieder geval een verklaring van innerlijke verbondenheid, niet ook aan autochtone Nederlanders zou mogen vragen. Het is toch logisch dat je verbondenheid aan de Grondwet en de grondrechten en het naleven van burgerplichten ook van de autochtone Nederlanders macht verwachten. Het is echter lang niet altijd vanzelfsprekend. Er zijn nogal wat Nederlanders die zich niet loyaal naar de samenleving opstellen. De onlusten bij de jaarwisseling waren daar een sprekend voorbeeld van, maar ook andere ontwikkelingen die erop gericht zijn om de samenleving te ontwrichten of om enkel en alleen onvrede en ongenoegen te uiten, getuigen niet van actief inzetten voor de samenleving. De toelichting op het wetsvoorstel zelf en de beantwoording van onze vragen geven ook aanleiding tot deze bredere opvatting. Deelt de minister de opvatting dat verbondenheid mag worden gevraagd van nieuwe Nederlanders, maar ook van autochtone Nederlanders? Is hij met ons van mening, dat innerlijke verbondenheid van allochtone en autochtone Nederlanders aan de Nederlandse rechtsorde en aan essentiële waarden noodzakelijk is voor het bewaren van de vrede in het land en om een echte samenleving mogelijk te maken en te houden?

Door het op deze manier breder te trekken, betrekken wij er iedereen bij, want de Grondwet, de grondrechten en straks de burgerplichten gelden voor àlle Nederlanders. Niemand mag zich aan de verantwoordelijkheid onttrekken die past bij het Nederlandse staatsburgerschap.

Kortom, om mijn eerdere vraag maar zelf te beantwoorden: de ChristenUnie vindt het wel logisch om dat ook van autochtone Nederlanders te vragen en heeft dan ook een jaar geleden gepleit voor het opstellen van een handvest voor verantwoord burgerschap. Wij zijn blij dat dit kabinet ermee komt. Is het kabinet bereid deze vraag te betrekken bij het opstellen van een handvest voor verantwoord burgerschap?

Mevrouw Sterk (CDA): De heer Anker wil graag dat iedere burger een dergelijke verklaring ondertekent. Hoe ziet hij dat praktisch voor zich? Wanneer zou dat dan moeten?

De heer Anker (ChristenUnie): Wij hebben al vaker gezegd dat er een soort van handvest voor verantwoord burgerschap moet komen. Men moet niet alleen weten wat de rechten zijn van Nederlanders, maar ook wat de plichten zijn. Toen wij de behandeling van dit wetsvoorstel aan het voorbereiden waren, kwam die gedachte weer bij ons op. Wij vragen in het wetsvoorstel dingen van nieuwe Nederlanders, maar moeten die eigenlijk van iedereen in Nederland vragen. Ik vraag het kabinet daarom dit in het achterhoofd te houden bij het opstellen van het handvest voor verantwoord burgerschap.

Mevrouw Sterk (CDA): De heer Anker vraagt het kabinet dus ook om te bekijken of er een moment kan worden gevonden waarop van Nederlanders kan worden gevraagd om dit te ondertekenen.

De heer Anker (ChristenUnie): Ik ben er zelf nog niet helemaal uit hoe wij dat moeten doen, want volgens mij zou wat mevrouw Sterk nu zegt leiden tot een enorm administratief gebeuren waardoor de echte spanning ervan af is. Ik kan mij wel voorstellen dat wij iets opstellen met de vermelding: dit zijn de plichten die bij het Nederlandse staatsburgerschap horen. Wij hebben de Geneefse Conventie eens gespiegeld: "ik heb recht op" betekent ook "ik ben verplicht tot".

Mevrouw Sterk (CDA): Ik sta sympathiek tegenover het voorstel. Wellicht kan de heer Anker aangeven of hij mijn voorstel kan ondersteunen om alle achttienjarigen een keer per jaar uit te nodigen voor een naturalisatieceremonie, die je met evenveel recht een burgerschapsceremonie kunt noemen. Dan kunnen zij samen met de nieuwe Nederlanders vieren wat het is om staatsburger te mogen worden en zijn van dit land, ervan uitgaande dat het kiesrecht er als extra bijhoort.

De heer Anker (ChristenUnie): Ik vind het een interessant idee, maar moet er even over nadenken. De fractiegenoot van mevrouw Sterk, de heer Schinkelshoek, heeft hier eens uitgesproken dat eigenlijk elke jongere in Nederland vanaf een bepaalde leeftijd hier op de publieke tribune moet hebben gezeten. Er zit nu weer een aantal jongeren. Dat is fantastisch. Zij zwaaien nu. Alleen, er zitten allerlei fysieke beperkingen aan dat voorstel. Het is heel goed dat jongeren weten dat het niet vanzelfsprekend is dat je in een democratie en rechtsstaat leeft, maar dat het in een groot deel van de wereld anders is.

De heer De Wit (SP): Ik vraag de heer Anker om duidelijk te maken om welke reden hij in het amendement rept van grondwettelijke orde. In een eerdere fase van dit debat is al door met name collega Pechtold gezegd dat rechtsorde veel meer omvat dan alleen de ordening in de Grondwet. Dat ben ik met hem eens. De heer Kamp heeft net terecht uitgelegd dat rechtsorde heel veel omvattend is. Rechtsorde omvat internationaal en Europees recht, onze eigen wetten in formele en materiële zin, lagere regelingen en rechtspraak. Daarom wil ik weten waarom de heer Anker heeft gekozen voor het begrip grondwettelijke orde.

De heer Anker (ChristenUnie): Het was niet de bedoeling om de zaak te verengen. De heer Dijsselbloem heeft dit voorstel gedaan en hij zal dit zo nog wel toelichten, maar ik kan nu al wel zeggen dat het niet onze bedoeling is geweest om de betekenis te versmallen. In de Grondwet is een aantal fundamentele waarden van onze rechtstaat opgenomen. Die waarden moet je op je netvlies hebben als je in Nederland leeft. Het was de bedoeling om dit er in te krijgen. Wij hebben de indruk dat er met een enkele verwijzing naar de rechtsorde meer wordt verwezen naar een bepaald systeem en niet naar waarden. Wij hebben hiernaar gevraagd in de schriftelijke ronde. Het kabinet heeft geantwoord dat het gaat om een gemeenschap die bepaalde waarden nastreeft, beschermt en eventueel verdedigt. Er komt echter geen antwoord op de vraag wat die waarden nu precies zijn. Met een vermelding van de Grondwet wordt tegemoet gekomen aan onze wens om heel expliciet te verwijzen naar een aantal waarden die belangrijk zijn voor de Nederlandse rechtstaat.

De heer De Wit (SP): Als de heer Anker het zo uitlegt, is het wel degelijk een beperking. Je legt dan met name de aandacht op de grondwettelijke waarden. Die zijn essentieel voor onze rechtsorde, maar ook in het Wetboek van Strafrecht is een aantal principiële uitgangspunten opgenomen die van belang zijn voor onze rechtstaat en onze rechtsorde. In de uitleg van de heer Anker beluister ik toch nog een beperking.

De heer Anker (ChristenUnie): Volgens mij is het begrip rechtsorde niet uit het amendement-Dijsselbloem verdwenen. Toch wel? Ik zal het nog eens goed nalezen en hierop terugkomen. Het is absoluut niet de bedoeling om de zaak te versmallen, maar juist om waarden een centrale plaats te geven. Het lijkt mij vanzelfsprekend dat je je onderwerpt aan de Nederlandse rechtsorde.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ik heb het amendement zo gelezen dat het de bedoeling is om het niet te versmallen tot het Nederlands recht, maar heel nadrukkelijk de rechtsorde van het Koninkrijk te impliceren, namelijk ook de Antillen.

De heer Anker (ChristenUnie): Het is de bedoeling dat dit niet alleen in Nederland geldt, maar in het hele Koninkrijk. Dus dat klopt.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Er wordt nu gesproken over de Nederlandse rechtsorde en niet over de rechtsorde van het Koninkrijk der Nederlanden waartoe ook de Antillen behoren. Ik geef de heer Anker in overweging om ervan te maken: verklaar ik dat ik de rechtsorde van het Koninkrijk der Nederlanden respecteer. Dan zijn alle problemen opgelost.

De heer Anker (ChristenUnie): Ik ben benieuwd hoe de hoofdindiener van het amendement hierover denkt. Wij zullen daar nog over spreken.

Tot slot nog iets over het gelijktrekken van de nationaalrechtelijke rechtspositie van het buitenechtelijke kind dat postnataal wordt erkend. Dit kind heeft sinds 2003 niet meer dezelfde rechten als een prenataal erkend buitenechtelijk kind of het wettige kind van een Nederlandse vader, om schijnerkenningen tegen te gaan. Dit nationaalrechtelijke onderscheid tussen kinderen die voor en kinderen die na de geboorte erkend zijn en het onderscheid met kinderen uit huwelijk geboren, worden als ongewenst ervaren, zeker ook omdat dit onderscheid volgt uit de negatieve veronderstelling dat het om een schijnerkenning zou gaan. Mijn fractie acht het niet te rechtvaardigen dat in dit geval de goeden onder de kwaden leiden. Wij steunen dus ook dit deel van het wetsvoorstel.