Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
DMO-CB-U-2808019
21 december 2007
Hierbij voldoe ik aan het verzoek van de griffier van de vaste
commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 18 oktober 2007
om de Kamer spoedig te informeren over de beleidsvoornemens met
betrekking tot consultatiebureaus voor ouderen, zoals toegezegd
tijdens het Algemeen Overleg over de uitgangspunten van mijn beleid op
12 april 2007.
Gelet de datum van het verzoek neem ik aan dat dit verzoek en mijn
brief aan u over Vergrijzing en het integrale ouderenbeleid van 17
oktober 2007 (Kamerstukken II, 2007-2008, 29 389 en 29 549, nr. 7)
elkaar hebben gekruist.
Mijn brief van 17 oktober 2007 bevat een bijlage, waarin het volgende
wordt opgemerkt over de Consultatiebureaus voor ouderen.
In Nederland hebben meer dan dertig gemeenten inmiddels een
consultatiebureau voor ouderen. Deze zijn meestal opgericht op
initiatief van een GGD, thuiszorginstelling of verpleegtehuis of
gemeente. De aard en functie van deze consultatiebureaus verschillen
onderling. Om te onderzoeken of deze consultatiebureaus voor ouderen
een belangrijke rol (kunnen) spelen in het voorkomen en oplossen van
gezondheidsproblemen wordt de effectiviteit van consultatiebureaus
voor ouderen in opdracht van ZonMw wetenschappelijk onderzocht. Dit
onderzoek loopt in 2010 af.
Verder wordt in de provincie Limburg een experiment van het Limburgs
provinciebestuur uitgevoerd. Het experiment, begeleid door Movisie,
richt zich op de vorm van de consultatiebureaufunctie en wordt
begeleid door gemeenten, betrokken instellingen, de Provincie Limburg
en het ministerie van VWS. Dit experiment loopt tot het najaar van
2007.
Tot slot zal de Gezondheidsraad binnen een jaar een advies uitbrengen
over preventieve mogelijkheden bij ouderen. Ik zal dat advies ook
betrekken bij mijn standpuntbepaling samen met andere adviezen van de
Gezondheidsraad en RGO over medische zorg aan ouderen.
Tijdens de behandeling van de begroting van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport in de Tweede Kamer (vergadering van woensdag 21 november
2007) heb ik in antwoord op een vraag van mevrouw Van Miltenburg
toegezegd, dat ik in een nadere brief uiteen zal zetten wat er
allemaal gebeurt op dit terrein. Van de gelegenheid maak ik graag
gebruik om deze toezegging gestand te doen. Daarbij beperk ik mij tot
informatie die hetzij een nadere actualisering inhoudt van de bijlage
bij mijn brief van 17 oktober 2007, hetzij om andere redenen relevant
is.
Ten eerste heb ik u op 12 november 2007 een brief gestuurd over
Multimorbiditeit en ouderenzorg, zoals toegezegd in mijn brief van 31
mei 2007 Zorg voor Ouderen: om de kwaliteit van het bestaan
(Kamerstukken II, 2006-2007, 30800 XVI, nr. 146). In de brief van 12
november 2007 ga ik onder meer in op mijn beleidsvoornemens met
betrekking tot het programma Ouderenzorg. Ik heb ZonMw opdracht
gegeven een programma Ouderenzorg op te stellen en in samenwerking met
de relevante veldpartijen de komende vier jaar uit te voeren. Het
programma bevat drie kernelementen:
1. effectieve diagnostiek t.a.v. ouderen met meer aandoeningen;
2. experimenten om geriatrische zorg vorm te geven en
3. ontwikkeling van kennis en brede verspreiding van deze kennis.
Op de tweede plaats ben ik van mening, dat gemeenten op basis van de
Wcpv en de Wmo een belangrijke taak hebben bij de samenwerking tussen
preventieve (gezondheids)zorg en maatschappelijke ondersteuning van
ouderen. In de Preventienota van het vorige kabinet d.d. 1 december
2006 Kiezen voor gezond leven 2007-2010 wordt in paragraaf 5 over het
lokale gezondheidsbeleid het volgende gesteld.
Gemeenten zijn sinds de invoering van de Wcpv in 1995 dan ook meer
verantwoordelijk
geworden voor het preventiebeleid. De Wet maatschappelijke
ondersteuning (Wmo) geeft gemeenten in 2007 nóg een instrument voor
een doeltreffend preventiebeleid. De Wmo biedt gemeenten de regie voor
integratie van preventie en maatschappelijke ondersteuning. Het
kabinet juicht samenhang tussen de lokale nota's gezondheidsbeleid en
de Wmo-beleidsplannen toe en wil dat ook stimuleren. De ondersteuning
vanuit de VNG in 2007 maakt dat ook mogelijk.
Deze uitspraak is nog steeds actueel. De VNG ziet mogelijkheden voor
de gemeente ten aanzien van het consultatiebureau voor ouderen. Om uit
de handreiking, d.d. april 2007, van de VNG, met de titel Lokaal
gezondheidsbeleid en Wmo in samenhang te citeren:
"Een andere ontwikkeling waarover kan worden nagedacht is het
Consultatiebureau voor Ouderen. Ouderen lopen namelijk meer risico op
gezondheidsklachten. Het idee is dat de gezondheidstoestand van
ouderen hier periodiek en ter preventie wordt onderzocht. Hiervoor
moet een oudere zich persoonlijk melden. Als er vragen zijn over
ondersteuning kan men dan naar het Wmo-loket worden doorverwezen, bij
gezondheidsklachten naar de eerstelijnsgezondheidszorg. Aan beide
voorzieningen zou zo'n consultatiebureau goed kunnen worden gekoppeld"
.
Het onderwerp Consultatiebureau voor ouderen keert ook terug in de
bijzonder waardevolle uitgave Preventie voor zorg!, die een jaar
geleden door de GGD Gelre-IJssel is gepubliceerd, met als ondertitel
Wat de GGD doet en kan doen in het kader van de Wmo.
Op de derde plaats ben ik van mening, dat het onderwerp
Consultatiebureaus voor ouderen verbonden moet worden met de
ontwikkelingen, die gaande zijn ten aanzien van het onderwerp
cliëntenondersteuning. In mijn Tweede voortgangsrapportage Wmo van 26
september 2007 (Kamerstukken II, 2007-2008, 29 538, nr. 58), schreef
ik hierover:
Met de komst van de Wmo zijn gemeenten verantwoordelijk geworden voor
het prestatieveld `Informatie, advies en cliëntondersteuning'. De
cliëntondersteuning voor een groot aantal doelgroepen wordt door
gemeenten gefinancierd, zoals de ouderenadviseurs en de
GGZ-steunpunten. Daarnaast bieden welzijnsinstellingen als het
Algemeen Maatschappelijk Werk en het Sociaal Raadsliedenwerk ook
cliëntondersteuning als een van hun taken aan. De MEE-organisaties
worden vanuit de AWBZ gefinancierd. In de voortgangsrapportage Wmo van
afgelopen juni heb ik aangegeven dat ik na ommekomst van het SER
advies terug zal komen op de positionering van de MEE-organisaties.
Samenvattend kan worden vastgesteld, dat op veel plaatsen nieuwe
samenwerkingsverbanden ontstaan, gericht op een moderne aanpak van de
problemen, onder meer rond de thema's preventie en ouderen. Het is
niet noodzakelijk dat de uitwerking van de plannen overal dezelfde
vorm krijgt. Centraal staat de vraag of er een adequaat lokaal aanbod
is en of aan de informatiebehoeften van kwetsbare ouderen tegemoet
wordt gekomen op een klantvriendelijke en aangepaste manier. De
evaluatie van de Wmo is een goed moment om ook wat dit betreft de
balans op te maken.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
mw. dr. J. Bussemaker