Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200707742/1 en 200707742/2
Publicatie datum: vrijdag 21 december 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Baarle Nassau
Proceduresoort: Voorlopige voorziening / hoofdzaak
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Bestuursdwang / Dwangsom
---
200707742/1 en 200707742/2.
Datum uitspraak: 21 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met
toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Baarle Nassau,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 1 oktober 2007 in zaak
nr. 5746 in het geding tussen:
en anderen,
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 juni 2006 heeft het college van burgemeester en
wethouders van Baarle-Nassau (hierna: het college) een verzoek van
en anderen, allen wonend te , gemeente
Baarle-Nassau (hierna: e.a.), om handhavend op te treden
tegen het gebruik als camping door van vijf nader
genoemde terreinen, gelegen nabij de Oude Bredase Baan en het
hertenkamp te , afgewezen.
Bij besluit van 20 december 2006 heeft het college het door
e.a. daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk
verklaard.
Bij uitspraak, verzonden op 1 oktober 2007, heeft de rechtbank Breda
(hierna: de rechtbank) het door e.a. daartegen
ingestelde beroep, voor zover thans van belang, gegrond verklaard, dat
besluit vernietigd en het college opgedragen binnen tien weken een
nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van
hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen die uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State
ingekomen op 7 november 2007, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft het
de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 december 2007,
waar het college, vertegenwoordigd door H.J.M. Marcus, ambtenaar in
dienst van de gemeente, is verschenen. Voorts zijn daar
en en , vertegenwoordigd door mr. W. de
Krijger, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen
aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel
om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Voor zover het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat
de door en vertegenwoordigde personen
niet-ontvankelijk zijn in hun bezwaar, omdat hun identiteit pas na
afloop van de termijn om bezwaar te maken bekend zijn geworden, faalt
dat betoog. De rechtbank heeft terecht en op juiste gronden
aannemelijk geacht dat de identiteit van de personen vóór de afloop
van de termijn om bezwaar te maken bij het college bekend was. Bij het
verzoek om handhaving van 3 april 2006 hebben en
machtigingen overgelegd, gedateerd 31 maart,
onderscheidenlijk 2 april 2006, voorzien van naam, adres en
handtekening van de vertegenwoordigde personen. De rechtbank heeft
terecht evenmin grond gevonden voor het oordeel dat en
de grenzen van hun vertegenwoordigingsbevoegdheid hebben
overschreden.
2.3. Het college betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat
e.a. geen belanghebbenden zijn bij de afwijzing van hun
verzoek om handhaving, omdat zij vanuit hun woningen geen zicht hebben
op de delen van de camping, waar dat verzoek op ziet en de afstand van
hun woningen tot die delen te groot is om belang aan te nemen.
2.3.1. De percelen waarop zich de woningen van e.a.
bevinden, zijn tussen de 100 en 400 meter afstand van de camping
gelegen. Vanuit de woningen is zicht op een deel van de camping.
Voorts is aannemelijk dat, nu op de delen van de camping, waarop het
verzoek om handhaving ziet, circa 170 standplaatsen beschikbaar zijn,
van het gebruik daarvan een extra verkeersaantrekkende werking uitgaat
en e.a. hiervan negatieve invloed kunnen ondervinden.
Onder die omstandigheden heeft de rechtbank, ondanks de in sommige
gevallen betrekkelijk grote afstand tussen de woning en de camping,
het oordeel van het college dat e.a. door de weigering
handhavend op te treden geen van allen rechtstreeks in hun belangen
zijn getroffen, terecht onjuist geacht. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te
worden bevestigd.
2.5. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van
een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Driel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2007
414.