Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200706402/1 en 200706402/2
Publicatie datum: vrijdag 21 december 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Ede
Proceduresoort: Voorlopige voorziening / hoofdzaak
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Bouwzaken
---
200706402/1 en 200706402/2.
Datum uitspraak: 21 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met
toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
e.a., zich noemend Comité Arnhemseweg/Park Paasberg, allen
wonend te ,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 26 juli 2007 in zaak
no. 5824 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Ede.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 maart 2006 heeft het college van burgemeester en
wethouders van Ede (hierna: het college) aan
bouwvergunning verleend voor het oprichten van zes woningen en
bergingen op het perceel , ongenummerd (naast nummer ), te
.
Bij besluit van 4 oktober 2006 heeft het college het door
e.a. (hierna: het Comité) daartegen gemaakte bezwaar op advies van de
commissie voor de bezwaarschriften van de gemeente Ede ongegrond
verklaard.
Bij uitspraak van 26 juli 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de
rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door het Comité
ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het Comité bij brief, bij de Raad van State
ingekomen 6 september 2007, hoger beroep ingesteld. Voorts heeft het
de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 30 oktober 2007 heeft het college een verweerschrift
ingediend.
Bij brief van 12 oktober 2007 heeft een
schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 december 2007,
waar het Comité, vertegenwoordigd door , bijgestaan door
mr. F.F. Scheffer, advocaat te Zutphen, en het college,
vertegenwoordigd door G.G.H. Rijkse, ambtenaar in dienst van de
gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar ,
vertegenwoordigd door , gehoord.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen
aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel
om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Op de gronden waarop het bouwplan is voorzien, rusten ingevolge
het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Ede, omgeving
Arnhemseweg/Park Paasberg" (hierna: het bestemmingsplan)
onderscheidenlijk de bestemmingen "woondoeleinden" en "erf".
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder d, van de
planvoorschriften zijn de gronden met de bestemming erf bestemd voor
gebruik als erf en tuin; deze gronden mogen in functionele relatie met
woningen en met in achtneming van het in lid 2 bepaalde worden bebouwd
met praktijk-/kantoor, woonruimten (uitbreiding van de woning).
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder B, sub 2, mag de
gezamenlijke oppervlakte van de in lid 1, onder d, bedoelde bebouwing
ten hoogste 10% van het bouwperceel met een maximum van 40 m2
bedragen.
2.3. Het bouwplan voorziet in het realiseren van zes woningen en
bergingen en diverse terrassen. De verdiept aan te leggen terrassen
bevinden zich op kelderniveau, aansluitend op de woningen, zullen
worden omsloten door keermuren van 1,40 meter hoog en zijn
gedeeltelijk voorzien op de bestemming "erf".
2.4. Het Comité betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de
bouwplannen in strijd zijn met het bestemmingsplan, omdat de aan te
leggen terrassen weliswaar onderdeel uitmaken van de woningen, doch
buiten het gebouwenvlak zullen worden gerealiseerd.
2.4.1. Of de aan te leggen terrassen deel uitmaken van de woningen,
kan in het midden blijven. Ook indien dat zou worden aangenomen,
bestaat geen strijd met het bestemmingsplan, omdat de maximum
toegestane oppervlakte, bestaande uit het gezamenlijke oppervlak van
de verdiepte terrassen en de kelders op de bestemming "erf", als
bedoeld in artikel 9, tweede lid, aanhef en onder B, sub 2, van de
planvoorschriften, in dat geval niet wordt overschreden.
2.5. Voor zover het Comité betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat
de terrassen die aan de zijkant van de woningen zijn voorzien de
maximum toegestane oppervlaktemaat, neergelegd in artikel 9, tweede
lid, aanhef en onder B, sub 2, overschrijden, faalt ook dat betoog,
reeds omdat deze terrassen zijn voorzien op de bestemming
"woondoeleinden".
2.6. Nu geen vrijstelling is verleend om het verlenen van de
bouwvergunning mogelijk te maken, behoeft hetgeen het Comité heeft
aangevoerd omtrent een eventuele belangenafweging geen bespreking.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient,
voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
2.8. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van
een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Driel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2007
414.