Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200703680/1
Publicatie datum: vrijdag 21 december 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Oirschot
Proceduresoort: Overig
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Bestuursdwang / Dwangsom
---
200703680/1.
Datum uitspraak: 21 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Oirschot,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. 06/1424 van de rechtbank
's-Hertogenbosch van 16 april 2007 in het geding tussen:
, gevestigd te ,
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2005 heeft appellant (hierna: het college) het
verzoek van om handhavend op te treden tegen de
permanente bewoning van recreatieverblijven op bungalowpark "De Stille
Wille" te Oirschot (hierna: het bungalowpark) afgewezen.
Bij besluit van 24 januari 2006 heeft het college het door verzoekers
daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 april 2007, verzonden op 18 april 2007, heeft de
rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door
verzoekers ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24
januari 2006 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op
bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 23 mei 2007, bij
de Raad van State ingekomen op 24 mei 2007, hoger beroep ingesteld. De
gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 19 juni 2007. Deze
brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 13 juli 2007 hebben verzoekers een verweerschrift
ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2007,
waar het college, vertegenwoordigd door mr. C.M.J.M. van Esch,
ambtenaar in dienst van de gemeente, en verzoekers, vertegenwoordigd
door mr. R.E. Wannink, advocaat te Den Bosch, en , zijn
verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Permanente bewoning van recreatiewoningen op het bungalowpark "De
Stille Wille" te Oirschot is in strijd met het ter plaatse geldende
bestemmingsplan, zodat het college ter zake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in
geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan
dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te
treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts
onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit
te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering
bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in
verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die
concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.2. Tussen partijen is niet in geschil dat geen concreet zicht
bestaat op legalisering van de permanente bewoning van
recreatiewoningen op het bungalowpark. Ook de Afdeling is zulks van
oordeel.
Het college betoogt echter dat de rechtbank ten onrechte heeft
geoordeeld dat het niet in redelijkheid het verzoek om handhavend
optreden heeft kunnen afwijzen. Hiertoe voert het aan dat de
gemeenteraad ten tijde van de beslissing op bezwaar, in afwachting van
landelijke ontwikkelingen, nog geen definitief beleid inzake
permanente bewoning van recreatiewoningen had vastgesteld. Gelet op de
onduidelijkheid over het toepasselijke landelijk beleid en een
initiatief van de bewoners om een legaliseringstraject te starten,
bestond de kans dat permanente bewoning van recreatiewoningen in de
toekomst op ruimere schaal zou worden toegestaan dan in het
conceptbeleid van de gemeenteraad werd voorzien. Handhaving zou in die
gevallen achteraf onevenredig blijken te zijn, aldus het college.
2.3. Dit betoog slaagt niet.
Op 11 november 2003 heeft de minister van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) een
beleidsbrief aan de Tweede Kamer gestuurd. Hierin doet hij, voor zover
thans van belang, aan de Nederlandse gemeenten het verzoek om beleid
op te stellen inzake de aanpak van illegale permanente bewoning van
recreatiewoningen. De minister geeft in de brief verruimde
beleidskaders weer die vervolgens door gemeenten en provincies
uitgewerkt en naar concrete situaties vertaald moeten worden. Doel
hiervan is volgens de brief om op zo kort mogelijke termijn
duidelijkheid te bieden voor de op 31 oktober 2003 voorkomende
situaties van onrechtmatige bewoning. Voor alle situaties van
onrechtmatige bewoning die ná 31 oktober 2003 ontstaan, dient de
gemeente volgens de minister terstond over te gaan tot actief
handhavend optreden. De minister geeft tevens aan dat de gemeenten zo
snel mogelijk, doch uiterlijk 31 december 2004, dienen aan te geven
welke recreatiewoningen/ -complexen in aanmerking komen voor een
bestemmingswijziging, welke bestaande situaties een beroep kunnen doen
op de mogelijkheid van een persoonsgebonden beschikking en voor welke
recreatiewoningen/ -complexen het spoor van de actieve handhaving
wordt ingezet/ voortgezet zal worden. Omdat het daadwerkelijk in
juridische zin effectueren van het beleid meer tijd zal vergen, dient
volgens de minister vanaf 31 december 2005 het gebruik van
(voormalige) recreatieterreinen en -woningen geheel in lijn te zijn
met de alsdan geldende bestemming, behoudens in gevallen van een
persoonsgebonden beschikking. Voorts dienen gemeenten de strikte
handhaving ervan op dat moment èn toekomstgericht aantoonbaar
geëffectueerd te hebben. Voor alle situaties van onrechtmatige
bewoning waarvoor geen bestemmingswijziging wordt doorgevoerd, dienen
gemeenten, gelet op de beginselplicht tot handhaving, terstond over te
gaan tot actief handhavend optreden, met inbegrip van de mogelijkheid
van een persoonsgebonden beschikking, aldus de beleidsbrief.
Naar aanleiding hiervan is door de gemeenteraad van Oirschot op 14
september 2004 de nota "Beleid inzake permanente bewoning van
recreatieverblijven in Oirschot - Plan van Aanpak" (hierna: de
conceptnota) vastgesteld. In de conceptnota staat, samengevat
weergegeven, vermeld dat het college handhavend gaat optreden als de
met het bestemmingsplan strijdige permanente bewoning van
recreatieverblijven is begonnen na 31 oktober 2003. In de overige
gevallen komen bewoners onder voorwaarden in aanmerking voor een
object- of persoonsgebonden gedoogbeschikking.
In januari 2005 heeft de inspectie van het ministerie van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer het eindrapport
"Onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen" (hierna: het
eindrapport) opgesteld, waarin een inventarisatie is gemaakt van de
omvang van de onrechtmatige permanente bewoning van
recreatieverblijven, de in dat kader gemaakte beleidskeuzes en de
uitvoering daarvan door gemeenten.
Noch de brief van de minister van 11 november 2003, noch de landelijke
ontwikkelingen nadien wezen er ten tijde van het besluit van 24
januari 2006 op dat permanente bewoning van recreatiewoningen op ruime
schaal zou worden toegestaan. Weliswaar heeft de minister in 2005
aangegeven dat gemeenten, mits gemotiveerd, ook voor een andere
peildatum konden kiezen en lag er een verzoek van de bewoners om de
permanente bewoning te legaliseren, doch de gemeenteraad heeft, hoewel
daartoe al langer in de gelegenheid, tot aan het besluit van 24
januari 2006 geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het beleid,
desgewenst aangepast, vast te stellen. Dat, naar het college betoogt,
het landelijke beleid waarop deze vaststelling zou worden gebaseerd,
nog niet duidelijk was, valt uit de beleidsbrief van de minister en de
behandeling van de nadien ingediende moties niet af te leiden.
Nu voorts concreet zicht op legalisering van de permanente bewoning op
het bungalowpark uitbleef en, gelet op de grote schaal van deze
bewoning, sprake is van een niet geringe inbreuk op het
bestemmingsplan, kan het standpunt van het college dat in verband met
landelijke ontwikkelingen en het talmen van de raad om een beleid vast
te stellen, handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de
daarmee te dienen belangen, niet gedragen worden door de daaraan ten
grondslag gelegde motivering. De rechtbank is terecht tot dezelfde
conclusie gekomen.
Dat, naar het college betoogt, verzoekers in hun hoedanigheid van
eigenaar dan wel exploitant van het bungalowpark civielrechtelijk
kunnen optreden tegen de permanente bewoning, één van hen, naar is
gesteld, voor legalisering van de permanente bewoning zou hebben
gepleit en geen van beiden een voorlopige voorziening hebben gevraagd,
leidt, gelet op de beginselplicht van het college om het
bestemmingsplan te handhaven, niet tot een ander oordeel.
2.4. De omstandigheid dat uiteindelijk beleid is vastgesteld waarin de
peildatum is verschoven naar 6 februari 2006 was ten tijde van de
beslissing op bezwaar nog niet bekend en kan bij de beoordeling van de
aangevallen uitspraak over dat besluit dan ook geen rol spelen.
Evenmin geeft deze omstandigheid aanleiding de rechtsgevolgen van het
vernietigde besluit in stand te laten, nu de redelijkheid van het
vastgestelde beleid en de daarin gekozen peildatum door verzoekers is
betwist en deze betwisting niet kennelijk ongegrond is. Het
vastgestelde beleid zal in het nieuw te nemen besluit op bezwaar
moeten worden betrokken.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te
worden bevestigd.
2.6. Het college wordt op na te melden wijze tot vergoeding van
proceskosten veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van
Oirschot tot vergoeding van in verband met de behandeling
van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van 644,00
(zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door
een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de
gemeente Oirschot aan onder vermelding van het zaaknummer
te worden betaald;
III. bepaalt dat van de gemeente Oirschot een griffierecht van 428,00
(zegge: vierhonderdachtentwintig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart
en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent,
ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Klein Nulent
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2007
429-543.