Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200702330/3
Publicatie datum: vrijdag 21 december 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Noord-Brabant
---
200702330/3.
Datum uitspraak: 21 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen onder meer:
, wonend te ,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 juni 2006 heeft de raad van de gemeente Bladel
(hierna: de raad) het bestemmingsplan "Kempisch Bedrijvenpark"
vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 13 februari 2007, kenmerk
1212826/1261729, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 9 april
2007, bij de Raad van State ingekomen op 11 april 2007, beroep
ingesteld.
Verder hebben onder meer verzoekers de Voorzitter verzocht een
voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 13 juni 2007 in de zaak no. 200702330/2 heeft de
Voorzitter de verzoeken afgewezen.
Bij brief van 18 november 2007, bij de Raad van State ingekomen op 20
november 2007, hebben verzoekers de Voorzitter opnieuw verzocht een
voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2007,
waar de raad, vertegenwoordigd door P.A.M. Stappaerts, ambtenaar van
de gemeente, en van het openbaar lichaam "Kempisch
Bedrijvenpark", zijn gehoord. Verzoekers, verweerder en zijn
daar niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is
niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Bij uitspraak van 13 juni 2007 in de zaak no. 200702330/2 heeft
de Voorzitter onder meer het volgende overwogen:
"
2.7. Voor het overige hebben de verzoeken betrekking op de door
verweerder goedgekeurde bestemmingen "Bedrijfsdoeleinden (uit te
werken) - BU" en "Groenvoorzieningen - G".
De bestemming "Bedrijfsdoeleinden (uit te werken)" ziet op een
belangrijk deel van de gronden in het plangebied. Ingevolge artikel
4.2 van de voorschriften bij het bestemmingsplan vereist deze
bestemming nadere uitwerking onder goedkeuring van verweerder
overeenkomstig artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening
(hierna: de WRO). Ter zitting is van de kant van verweerder en van de
raad verklaard dat de vaststelling van het uitwerkingsplan is voorzien
in 2008. Ingevolge artikel 4.3.1 van de planvoorschriften mag op de
gronden met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (uit te werken)"
uitsluitend worden gebouwd overeenkomstig het plan zoals door
burgemeester en wethouders op grond van artikel 11 van de WRO is
uitgewerkt onder goedkeuring van verweerder. Verder is namens de raad
ter zitting verklaard dat op korte termijn geen bouw- en
aanlegactiviteiten zullen plaatsvinden ter realisering van
bestemmingen in het plangebied en dat dit op z'n vroegst begin 2008
het geval zal kunnen zijn. Dit geldt ook voor de bestemming
"Groenvoorzieningen", die op zichzelf geen nadere uitwerking behoeft.
Ter zitting is door de burgemeester namens de raad uitdrukkelijk
verklaard dat niet wordt gestart met de realisering van de bestemming
"Groenvoorzieningen" bij het bedrijf van verzoekster sub 2 en dat de
realisering van groen waarover thans binnen de gemeente wordt
gesproken, betrekking heeft op de bestemming "Groendoeleinden,
werk-/woonbos (uit te werken) - GwwU" aan de noordzijde van het
plangebied en dat overigens ook realisering van die bestemming zeker
niet eerder dan in 2008 zal beginnen. Voorts verkeert blijkens de
stukken en het verhandelde ter zitting de verwerving van de gronden in
het plangebied nog niet in een stadium dat met de uitvoering van de
niet nader uit te werken bestemmingen kan worden begonnen. Ook de
gesprekken en onderhandelingen met verzoekster sub 2 over verplaatsing
dan wel wijziging van haar bedrijf zijn nog volop gaande.
2.8. Onder deze omstandigheden is van onverwijlde spoed die het
treffen van een voorlopige voorziening vereist, geen sprake. De
Voorzitter acht niet aannemelijk gemaakt dat zich ten aanzien van de
gronden in het plangebied onomkeerbare gevolgen zullen voordoen, omdat
ter zitting door verweerder dan wel de raad is verklaard dat niet met
de aanleg van het bedrijventerrein zal worden begonnen voordat door de
Afdeling uitspraak in de bodemprocedure is gedaan, dan wel omdat
anderszins feitelijk dan wel juridisch niet aannemelijk is dat
onomkeerbare gevolgen kunnen worden verwacht".
2.3. Verzoekers betogen dat thans in het plangebied graafwerkzaamheden
plaatsvinden, hetgeen zij zien als aanlegwerkzaamheden ten behoeve van
het bedrijvenpark. Over een specifieke strook worden honderden kubieke
meters grond afgegraven. Daarmee wordt de gedane toezegging om niet
met de aanleg van het bedrijventerrein te beginnen geschonden, aldus
verzoekers. Zij vrezen vanwege deze graafwerkzaamheden onomkeerbare
gevolgen voor het plangebied.
2.4. Ter zitting is namens de raad onweersproken gesteld dat de door
verzoekers geconstateerde werkzaamheden geen activiteiten betreffen
die direct verband houden met de aanleg van het bedrijvenpark waarin
het bestemmingsplan "Kempisch Bedrijvenpark" voorziet. Dit is namens
het openbaar lichaam "Kempisch Bedrijvenpark" bevestigd. Van beide
zijden is verklaard dat de geconstateerde graafwerkzaamheden gaan om
het verplaatsen van teelaarde door in verband met het
verplanten van fruitbomen en om gaten op te vullen die zijn ontstaan
door het slopen van gebouwen op diens perceel. Het verplaatsen van
deze teelaarde past binnen de voorheen geldende agrarische bestemming
en er is geen aanlegvergunning voor nodig. De graafwerkzaamheden zien
niet op de voorbereiding van de aanleg van infrastructurele
voorzieningen of andere activiteiten in het kader van het bouwrijp
maken van het plangebied. Van beide zijden is de toezegging herhaald
dat de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure zal worden
afgewacht. Eerder zal niet worden begonnen met aanleg- en/of
bouwactiviteiten die direct verband houden met de totstandkoming van
het bedrijvenpark.
2.5. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting heeft de
Voorzitter de overtuiging gekregen dat de door verzoekers
geconstateerde werkzaamheden niet strekken ten behoeve van aanleg-
en/of bouwactiviteiten die direct verband houden met de totstandkoming
van het bedrijvenpark waarin het bestemmingsplan voorziet, maar
betrekking hebben op het verplaatsen van teelaarde ten behoeve van het
perceel van .
2.6. Onder deze omstandigheden is van onverwijlde spoed die het
treffen van een voorlopige voorziening vereist, geen sprake. De
Voorzitter acht niet aannemelijk gemaakt dat zich ten aanzien van de
gronden in het plangebied onomkeerbare gevolgen zullen voordoen. Gelet
hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een
voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Broekman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2007
12.