Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200703409/1
Publicatie datum: vrijdag 21 december 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam
Proceduresoort: Overig
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Overige
---
200703409/1.
Datum uitspraak: 21 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Dorpsraad Sloten-Oud-Osdorp, gevestigd te
Amsterdam,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 april 2007 heeft het college van burgemeester en
wethouders van Amsterdam (hierna: het college) aan
Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam (hierna: het
Ontwikkelingsbedrijf) voor een periode van vijf jaar een vergunning
als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het
oprichten en in werking hebben van het gronddepot "Lutkemeer" aan de
Raasdorperweg (ongenummerd) te Amsterdam, kadastraal bekend gemeente
Sloten, sectie STN02, nummer H1381. Dit besluit is op 19 april 2007
ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft de stichting Stichting Dorpsraad Sloten-Oud
Osdorp (hierna: de stichting) bij brief van 14 mei 2007, bij de Raad
van State ingekomen op 15 mei 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 16 juli 2007 heeft het college een verweerschrift
ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar
een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2007,
waar de stichting, vertegenwoordigd door en het college,
vertegenwoordigd door mr. A. Ayal en A.G. van der Bijl, ambtenaren in
dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord
het Ontwikkelingsbedrijf, vertegenwoordigd door R.F.J. Karrenbeld,
ambtenaar in dienst van de gemeente Amsterdam.
2. Overwegingen
2.1. Binnen de inrichting wordt grond opgeslagen ten behoeve van de
aanleg van onder meer de Westrandweg. Voorts omvat de inrichting onder
meer een tankplaats.
2.2. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de
vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan
worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel
bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door
verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten
minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare
technieken worden toegepast.
Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een
vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder
beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel
worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van
bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften
verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting
voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet
mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken
en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de
inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende
beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11,
tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd
indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan
veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet
kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college
een zekere beoordelingsvrijheid toe.
2.3. De stichting voert aan dat het gronddepot wordt gevestigd in een
gebied dat deel uitmaakt van de zogeheten Groene As waarbinnen het
milieu extra dient te worden ontzien. Het gaat om een ernstig bedreigd
kwetsbaar gebied dat door de vestiging van het depot zwaar zal worden
belast.
2.3.1. Het college voert aan dat het gebied Lutkemeerpolder deel
uitmaakt van de Groene As, een ecologische en recreatieve
verbindingszone van de noordkant van Haarlemmermeer tot aan de
westrand van Amsterdam, welke weer deel uitmaakt van de Provinciale
Ecologische Hoofdstructuur. De activiteiten zoals vergund hebben
volgens het college geen significante gevolgen voor het gebied en haar
functie als Groene As, die er vooral uit bestaat dat dieren zich
kunnen verplaatsen en recreanten er kunnen wandelen en fietsen. Het
college betoogt voorts dat het gebied niet is aangewezen als een
milieubeschermingsgebied in de zin van de Provinciale
Milieuverordening van Noord-Holland (hierna: PMV), zodat de in de PMV
opgenomen instructies om voor zodanige gebieden aanvullende
voorschriften te stellen, niet van toepassing zijn. Evenmin is het
gebied een beschermd natuurgebied in de zin van de
Natuurbeschermingswet, aldus het college. Ten slotte betoogt het
college dat bij de planologische besluitvorming reeds is betrokken dat
het depot in een kwetsbaar gebied is gevestigd.
2.3.2. Voor zover de stichting aanvoert dat de inrichting op een
andere locatie zou moeten worden gevestigd, overweegt de Afdeling dat
het college is gehouden op grondslag van de aanvraag te beoordelen of
voor de in die aanvraag genoemde locatie vergunning kan worden
verleend. Of een andere locatie meer geschikt is voor vestiging van de
inrichting speelt hierbij geen rol.
2.3.3. De vraag of zich een aantasting voordoet van landschappelijke
waarden van het gebied waarin de inrichting is gelegen, komt primair
aan de orde in het kader van planologische regelingen. Daarnaast
blijft in het kader van vergunningverlening krachtens de Wet
milieubeheer ruimte voor een aanvullende milieuhygiënische toets.
Gelet op de aard en omvang van de inrichting heeft het college zich in
redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zich niet een
zodanige aantasting van de landschappelijke waarden van het gebied
voordoet, dat dit zou moeten leiden tot het weigeren van de vergunning
of tot het stellen van nadere voorschriften.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, lid van de enkelvoudige kamer,
in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2007
271-433.