Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200701665/1
Publicatie datum: vrijdag 21 december 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant
Proceduresoort: Overig
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Noord-Brabant
---
200701665/1.
Datum uitspraak: 21 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
, wonend te ,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 juni 2006 heeft de gemeenteraad van Eindhoven het
bestemmingsplan "Prinsejagt-Driehoeksbos 2004" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 9 januari 2007, kenmerk 1207901,
beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft bij brief van 4 maart 2007, bij de
Raad van State ingekomen op 7 maart 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 10 april 2007 heeft verweerder een verweerschrift
ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar
een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2007,
waar , in persoon, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd
door A.A. Renwarin, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts
is daar gehoord het jongerencentrum "Pitstop", vertegenwoordigd door
.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke
Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet
bestuursrecht, rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval
mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het
plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient
hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid
om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad
uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht.
Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de
totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Verweerder heeft goedkeuring verleend aan het bestemmingsplan.
richt zich hiertegen, voor zover het betreft het plandeel
met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" aan de Grand
Combin 2. Daartoe voert hij aan dat het ter plaatse gevestigde
jongerencentrum "Pitstop" een ernstige aantasting van zijn woon- en
leefklimaat met zich brengt.
2.3. Ingevolge artikel 1, onder 33, van de planvoorschriften wordt
onder maatschappelijke voorzieningen verstaan: educatieve, medische,
sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke
voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve
recreatie, voorzieningen ten behoeve van wooneenheden voor beschermd
en/of verzorgd wonen en voorzieningen ten behoeve van openbare
dienstverlening, alsook detailhandel, horeca en/of dienstverlenende
bedrijven mits ondergeschikt aan en ten dienste van de
maatschappelijke voorzieningen.
Ingevolge artikel 8.1, onder a, van de planvoorschriften zijn de op de
plankaart voor "Maatschappelijke doeleinden (M)" aangewezen gronden
bestemd voor gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen.
Ingevolge artikel 8.2 van de planvoorschriften, voor zover hier van
belang, is horeca uitsluitend toegestaan, voor zover ten dienste van
en/of ter ondersteuning van de aanwezige maatschappelijke voorziening.
2.4. Niet in geschil is dat het jongerencentrum in 2002 in
overeenstemming met het voorheen geldende bestemmingsplan is gebouwd
en in gebruik is. Het jongerencentrum staat op ongeveer 30 meter
afstand van de woning van en de buitenruimte van het
jongerencentrum bevindt zich op een minimale afstand van ongeveer 22
meter tot deze woning. In het jongerencentrum worden op de
zaterdagavonden tot 1.30 uur zogenoemde caféavonden voor jongeren
boven de 16 jaar gehouden. Voorts wordt er één keer per maand op
vrijdagavond voor jongeren onder de 16 jaar tot 22.30 uur een
tienerdisco gehouden.
2.5. Voor zover betoogt dat niet is voldaan aan de in de
brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten genoemde afstand van 50 meter bij buurt- en
clubhuizen, overweegt de Afdeling dat ter plaatse, zowel feitelijk als
planologisch, sprake is van een bestaande situatie en dat de brochure
"Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten primair bedoeld is voor toepassing in nieuwe situaties.
Voormelde brochure kan in een dergelijk geval slechts een indicatie
geven voor de mate van overlast bij bestaande situaties.
Ten aanzien van de door in de weekenden ondervonden
overlast overweegt de Afdeling als volgt. Vast staat dat het
jongerencentrum onder de werking van het Besluit horeca-, sport- en
recreatie-inrichtingen milieubeheer valt en het jongerencentrum dient
te voldoen aan de in dat Besluit vervatte geluidsnormen. De
geluidsoverlast die appellant stelt te ondervinden van stemgeluid
afkomstig van het buitenterrein en het geluid van komende en gaande
bezoekers zijn vormen van indirecte hinder die niet vallen onder de
regulering van het Besluit, zoals door de Afdeling is overwogen in de
uitspraak van 9 augustus 2006, zaaknr. 200600104/1, waarin
partij was. Deze geluidsbronnen kunnen in het kader van een goede
ruimtelijke ordening wel een rol spelen. Bij de beoordeling van de
vraag of een goede ruimtelijke ordening zich verzet tegen de
onderhavige bestemming, die het jongerencentrum mogelijk maakt, is van
belang dat het hier om een bestaand jongerencentrum gaat, dat onder
het vorig plan ook positief was bestemd. Tevens is van belang dat ten
aanzien van het bestaande gebruik als jongerencentrum is gebleken dat
het jongerencentrum middels toezicht eventuele overlast zoveel
mogelijk tegengaat en dat tegen overlast die zich buiten het
jongerencentrum kan voordoen, zoals onder meer hinderlijk gedrag op de
weg of geluidsoverlast door bromfietsen, op grond van de Algemene
Plaatselijke Verordening van de gemeente Eindhoven handhavend kan
worden opgetreden, indien sprake is van overtreding van de in deze
verordening vervatte normen. Voorts kan tegen het door appellant
gestelde hinderlijke parkeren op de openbare weg in het kader van de
Wegenverkeerswetgeving handhavend worden opgetreden.
Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in
redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is
van zodanige overlast, waartegen niet handhavend zou kunnen worden
opgetreden, dat hij in het kader van een goede ruimtelijke ordening in
deze bestaande situatie geen goedkeuring aan het plandeel met de
bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" had mogen verlenen.
2.6. De conclusie is dat hetgeen heeft aangevoerd geen
aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in
redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel
met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" niet in strijd is
met een goede ruimtelijke ordening. Evenmin wordt daarin aanleiding
gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt
anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het
beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Lid van de
enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen, ambtenaar
van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Jansen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2007
459.