Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200704903/1
Publicatie datum: vrijdag 21 december 2007
Tegen: het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en
Vecht
Proceduresoort: Overig
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Wet Verontreiniging
Oppervlaktewateren
---
200704903/1.
Datum uitspraak: 21 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Dorpsraad Sloten-Oud Osdorp, gevestigd te
Amsterdam,
appellante,
en
het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 maart 2007 heeft het dagelijks bestuur van het
Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (hierna: het dagelijks
bestuur) aan het Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam (hierna: het
Ontwikkelingsbedrijf) voor een periode van vijf jaar een vergunning
als bedoeld in artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren
verleend voor het lozen van bedrijfsafvalwater afkomstig van het
gronddepot "Lutkemeer" in het oppervlaktewater rondom het depot aan de
Raasdorperweg (ongenummerd) te Amsterdam, kadastraal bekend gemeente
Sloten, sectie STN02 sectie H, nummer 1381. Het besluit is op 19 april
2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft de stichting Stichting Dorpsraad Sloten-Oud
Osdorp (hierna: de stichting) bij brief van 14 mei 2007, bij de Raad
van State ingekomen op 15 mei 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 30 augustus 2007 heeft het dagelijks bestuur een
verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar
een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2007,
waar de stichting, vertegenwoordigd door en het dagelijks
bestuur, vertegenwoordigd door mr. B.G.J. van Wissen en A.C.H.M. van
den Boer, ambtenaren in dienst van het Hoogheemraadschap, zijn
verschenen. Voorts is als partij gehoord het Ontwikkelingsbedrijf,
vertegenwoordigd door R.F.J. Karrenbeld, ambtenaar in dienst van de
gemeente Amsterdam.
2. Overwegingen
2.1. In het depot wordt grond opgeslagen ten behoeve van de aanleg van
onder meer de Westrandweg. Voorts omvat het onder meer een tankplaats.
2.2. Ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Wet verontreiniging
oppervlaktewateren (hierna: de Wvo) worden aan een vergunning
voorschriften verbonden tot bescherming van de belangen, waarvoor het
vereiste van vergunning is gesteld. Ingevolge artikel 7, vijfde lid,
van de Wvo zijn met betrekking tot een vergunning, als de onderhavige,
onder meer de artikelen 8.10 en 8.11 van de Wet milieubeheer van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de
vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan
worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel
bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door
verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten
minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare
technieken worden toegepast.
Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een
vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder
beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel
worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van
bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften
verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting
voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet
mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken
en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de
inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende
beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11,
tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd
indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan
veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet
kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het
dagelijks bestuur een zekere beoordelingsvrijheid toe.
2.3. De stichting voert aan dat het depot komt te liggen nabij
landbouwgronden waarop voor menselijke consumptie bestemde gewassen
worden geteeld. Omdat het oppervlaktewater ook wordt gebruikt voor
bevloeiing van de tuinbouwgronden in droge perioden, mag het niet
worden belast met vervuild afvalwater, aldus de stichting. Een veel
betere oplossing dan lozen op het oppervlaktewater is volgens haar het
lozen op het ter plaatse aanwezige riool.
2.3.1. Het dagelijks bestuur voert aan dat de vergunning uitsluitend
ziet op de lozing van afvalwater afkomstig van de niet-overdekte
tankplaats van 20 m² welke dient om voertuigen op het terrein van
gasolie (diesel) te voorzien. Voor het overige vinden er vanuit het
depot geen Wvo-vergunningplichtige lozingen plaats. Het dagelijks
bestuur betoogt dat bij de tankplaats geringe hoeveelheden minerale
oliën op de vloeistofvaste vloer terecht kunnen komen, waardoor
hemelwater daar mogelijk beperkt wordt verontreinigd met deze oliën.
Het van de tankplaats afkomstige hemelwater zal daarom eerst langs een
gecombineerde slibvangput/olieafscheider met coalcentiefilter worden
geleid, welke voorziening kan worden aangemerkt als beste beschikbare
techniek, aldus het dagelijks bestuur. De volgens de opgelegde
lozingseisen mogelijke hoeveelheid verontreiniging met minerale oliën
en zwevende deeltjes van respectievelijk 5 mg/l en 50 mg/l is dusdanig
klein dat hierdoor de kwaliteit van het oppervlaktewater niet zodanig
negatief wordt beïnvloed dat dit aan vergunningverlening in de weg had
moeten staan, aldus het dagelijks bestuur.
Voorts betoogt het dagelijks bestuur dat het lokale rioolstelsel niet
meer in functie is. Aansluiting van het depot op het riool is volgens
het dagelijks bestuur onevenredig kostbaar, gezien de te overbruggen
afstand, de omstandigheid dat het voormalige gemaal in het begin van
het stelsel wordt doorsneden door een pijler van de Westrandweg en de
omstandigheid dat het geloosde afvalwater in beginsel schoon
hemelwater betreft.
2.3.2. Ingevolge vergunningvoorschrift 4, eerste lid, mag het
afvalwater dat wordt geloosd via meetpunt 1 in enig monster geen
hogere gehalten bevatten van minerale olie dan 5 mg/l en van zwevende
stof dan 50 mg/l.
2.3.3. Uit het stelsel van de Wvo in samenhang met dat van Wet
milieubeheer volgt dat het bevoegde gezag op grondslag van de aanvraag
dient te beoordelen of voor de aangevraagde wijze van lozen vergunning
kan worden verleend. Het door de stichting voorgestelde lozen op het
riool berust niet op de aanvraag. De Afdeling overweegt dat het
dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen
stellen dat op de lozing, zoals deze is aangevraagd, ten minste de
daarvoor in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden
toegepast. Voorts ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel
dat de in voorschrift 4, eerste lid, gestelde lozingseisen daarmee
niet overeenkomen. Het dagelijks bestuur heeft zich dan ook in
redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het
beschermingsniveau wat het betrokken aspect betreft toereikend is.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, lid van de enkelvoudige kamer,
in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2007
271-433.