Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200708418/1
Publicatie datum: vrijdag 21 december 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van
Sint-Michielsgestel
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Bestuursdwang / Dwangsom
---
200708418/1.
Datum uitspraak: 21 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen:
, gevestigd te ,
en
het college van burgemeester en wethouders van Sint-Michielsgestel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en
wethouders van Sint-Michielsgestel (hierna: het college) aan
een last onder dwangsom opgelegd.
Tegen dit besluit heeft bezwaar gemaakt.
Bij brief van 30 november 2007, bij de Raad van State ingekomen op 4
december 2007, heeft de voorzitter verzocht een
voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2007,
waar , vertegenwoordigd door mr. W.M.M. van Hattum en
, en het college, vertegenwoordigd door drs. J. van
Zuijlen, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De last onder dwangsom is opgelegd wegens het zonder een daartoe
verleende Wet milieubeheervergunning onbewaakt afleveren van
brandstoffen op het perceel te .
Het college is er daarbij van uitgegaan dat een vergunningplicht geldt
omdat de afstand tussen de afleverzuil waar aflevering van
brandstoffen zonder direct toezicht mogelijk is, en de
dichtstbijzijnde woning van derden 9 meter bedraagt terwijl ingevolge
het Besluit tankstations milieubeheer (hierna: het Besluit
tankstations) deze afstand 20 meter dient te bedragen.
2.2. betoogt allereerst dat bij de aflevering van
brandstoffen toezicht vanuit de bedrijfswoning plaatsvindt in de vorm
van camerabewaking, zodat de afstandseis van 20 meter niet geldt en
geen milieuvergunning nodig is.
Deze vorm van toezicht kan naar het oordeel van de voorzitter echter
niet worden aangemerkt als 'direct toezicht' in de zin van het Besluit
tankstations. Derhalve heeft het college zich terecht op het standpunt
gesteld dat de afstandseis van 20 meter geldt. Aan deze afstandseis
wordt niet voldaan, evenmin in geval, zoals heeft
geopperd, een aantal afleverzuilen niet wordt gebruikt. Dit betekent
dat een Wet milieubeheervergunning is vereist en, aangezien deze niet
is verleend, het college handhavend kon optreden.
2.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal
in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het
bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder
dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten
maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het
bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen
indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend
optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te
dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te
worden afgezien.
2.4. Anders dan heeft betoogd bestaat geen concreet
zicht op legalisatie. Ten tijde van het bestreden besluit was geen
aanvraag om vergunning ingediend. Voor zover inmiddels een
conceptaanvraag voor een vergunning bij het college is ingediend, is
het, zoals het college terecht heeft gesteld, in verband met de
geluidemissie en de externe veiligheid allerminst zeker dat die
aanvraag kan worden ingewilligd. Weliswaar stelt dat met
de aanleg van putten voor de afvoer van gemorste of gelekte
motorbrandstoffen de externe veiligheid voldoende is gewaarborgd, doch
dit zal in een mogelijke vergunningprocedure nader dienen te worden
beoordeeld. De aanwezigheid van de afvoerputten behoefde de voor het
college in ieder geval geen aanleiding te zijn om van handhaving af te
zien.
2.5. Van overige bijzondere omstandigheden op grond waarvan het
college niet tot handhaving mocht overgaan is de voorzitter niet
gebleken. Het enkele feit dat de beëindiging van het onbewaakt tanken
leidt tot omzetverlies kan niet als een zodanige omstandigheid gelden.
2.6. Gezien het vorenstaande dient het verzoek om een voorlopige
voorziening te worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
wijst het verzoek af;
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar
van Staat.
w.g. Brink w.g. Van der Maesen de Sombreff
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2007
190.