Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200701901/1
Publicatie datum: vrijdag 21 december 2007
Tegen: de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Proceduresoort: Overig
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Natuurbeschermingswet
---
200701901/1.
Datum uitspraak: 21 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting "Stichting Gelderse Milieufederatie", gevestigd te
Arnhem,
appellante,
en
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2006 heeft het algemeen bestuur van het
regionaal Openbaar Lichaam Knooppunt Arnhem-Nijmegen het regionaal
structuurplan "Regionaal Plan 2005-2020" (hierna: het rsp)
vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 26 januari 2007, kenmerk
DRZO/2007/278, op grond van artikel 19j, eerste lid, van de
Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998), beslist over de
goedkeuring van het vaststellingsbesluit van het rsp.
Tegen dit goedkeuringsbesluit heeft appellante bij brief van 15 maart
2007, bij de Raad van State ingekomen op 15 maart 2007, beroep
ingesteld.
Bij brief van 18 juni 2007 heeft verweerder een verweerschrift
ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van
appellante. Dat is aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2007,
waar appellante, vertegenwoordigd door B.H.J.D. Oosting, en
verweerder, vertegenwoordigd door C. Vermeulen, ambtenaar van het
ministerie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord het
algemeen bestuur van het regionaal Openbaar Lichaam Knooppunt
Arnhem-Nijmegen, vertegenwoordigd door J.J.P.M. van Loon.
2. Overwegingen
2.1. De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt.
Ingevolge artikel 19j, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998,
behoeft een besluit tot het vaststellen van een plan dat, gelet op de
instandhoudingsdoelstelling voor een op grond van artikel 10a, eerste
lid, aangewezen gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de
habitats van soorten in het aangewezen gebied kan verslechteren of een
verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is
aangewezen, de goedkeuring van de minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit.
Het rsp bevat geen concrete beleidsbeslissingen over de locatie van
projecten of voorzieningen van regionaal belang, die bij de
vaststelling van gemeentelijke plannen in acht dienen te worden
genomen, als bedoeld in artikel 36c, eerste lid, van de Wet op de
Ruimtelijke Ordening.
Het rsp bevat geen uitspraken over gewenste ruimtelijke ontwikkelingen
met een definitief of concreet karakter die voor het opstellen van
gemeentelijke plannen of het nemen van projectbesluiten bindend zijn.
Ook de volgens het rsp in deel C van het plan, getiteld "Beleid",
opgenomen essentiële beleidsuitspraken die volgens het rsp door
gemeenten bij de uitwerking van gemeentelijke plannen moeten worden
toegepast, hebben naar het oordeel van de Afdeling een indicatief
karakter. Uit het rsp kan derhalve niet met voldoende zekerheid een
duidelijk en direct verband worden afgeleid tussen de beschreven
ruimtelijke ontwikkelingen en een mogelijke verslechtering en/of
verstoring als bedoeld in artikel 19j, eerste lid, van de
Natuurbeschermingswet 1998.
Hieruit volgt dat dit rsp niet kan worden aangemerkt als een plan als
bedoeld in artikel 19j, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998.
Gelet hierop had de minister in plaats van het vaststellingsbesluit
van het rsp goed te keuren, moeten volstaan met het oordeel dat voor
de vaststelling van dit plan geen goedkeuring is vereist. Door
desalniettemin toch de vaststelling van het rsp goed te keuren heeft
de minister een besluit genomen dat in strijd is met het algemene
beginsel van rechtszekerheid, nu immers onzeker is welke betekenis aan
het goedkeuren door de minister van dit plan moet worden toegekend.
Ten overvloede overweegt de Afdeling dat hetgeen hiervoor is overwogen
niet betekent dat een opvolgend ruimtelijk plan, dat ziet op een in
het rsp beschreven ruimtelijke ontwikkeling, niet aan goedkeuring als
bedoeld in artikel 19j, eerste of tweede lid, van de
Natuurbeschermingswet is onderworpen.
2.2. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden
vernietigd.
2.3. Ten aanzien van appellante is niet gebleken van proceskosten die
voor vergoeding in aanmerking komen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit van 26 januari 2007, kenmerk DRZO/2007/278;
III. gelast dat de Staat der Nederlanden (ministerie van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit) aan appellante het door haar voor de
behandeling van het beroep betaalde griffierecht ( 281,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr.
D.A.C. Slump en mr. G.N. Roes, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.H.
Tulmans, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Tulmans
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2007
381.