Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200608754/1
Publicatie datum: vrijdag 21 december 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Overijssel
Proceduresoort: Overig
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Overijssel
---
200608754/1.
Datum uitspraak: 21 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
, wonend te ,
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 februari 2006 heeft de gemeenteraad van Borne het
bestemmingsplan "De Veldkamp" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 17 oktober 2006,
kenmerk RWB/2006/781, beslist over de goedkeuring van het
bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 29 november 2006,
bij de Raad van State ingekomen op 5 december 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 19 april 2007 heeft verweerder een verweerschrift
ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke
Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 31 mei
2007. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Voor afloop van het vooronderzoek is een schriftelijke uiteenzetting
omtrent het beroep ontvangen van het college van burgemeester en
wethouders. Deze is aan de andere partijen toegezonden.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het
college van burgemeester en wethouders. Deze zijn aan de andere
partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2007,
waar appellanten in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door mr.
D. Meloni, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar
gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door ing. S. Swart-Beekhuis,
ambtenaar van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke
Ordening (hierna: de WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de
Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in
voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te
onderzoeken of het plan in strijd is met een goede ruimtelijke
ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de
gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en
voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede
ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe
te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn
met het recht.
2.2. Het plan voorziet in de ontwikkeling van het bedrijventerrein "De
Veldkamp" tussen de zuidelijke rand van de bebouwing van Borne en de
Rijksweg A1.
2.3. Appellanten wonen aan de in en deze weg vormt
de westelijke plangrens. Zij betogen dat de tegenover hun woning
gelegen woningen aan de oostzijde van de Steenbakkersweg ten onrechte
zijn wegbestemd, aangezien de gemeenteraad bij hen ten tijde van de
aankoop van hun woning de verwachting heeft gewekt dat deze woningen
als bedrijfswoningen in het plan zouden worden ingepast.
2.3.1. De gemeenteraad heeft aangegeven dat hij als gevolg van
gewijzigde inzichten is teruggekomen van het oorspronkelijke voornemen
de bestaande woningen aan de oostzijde van de Steenbakkersweg als
bedrijfswoningen in te passen. Met verweerder acht de Afdeling dit
niet onredelijk, gelet op het provinciale beleid, zoals neergelegd in
de "Handreiking en beoordeling ruimtelijke plannen". Dit beleid houdt
in dat terughoudend moet worden omgegaan met het toestaan van
bedrijfswoningen op bedrijventerreinen vanwege de beperkingen die uit
de aanwezigheid van bedrijfswoningen kunnen voortvloeien voor de
bedrijfsvoering van omliggende bedrijven. De Afdeling overweegt verder
dat niet aannemelijk is geworden dat appellanten in de procedure van
totstandkoming van het voorliggende plan op zodanige wijze onjuist
zijn voorgelicht, dat verweerder reeds daarom aanleiding had moeten
zien om goedkeuring aan het desbetreffende plandeel te onthouden.
2.4. Appellanten betogen verder dat de vervanging van de bestaande
woningen aan de oostzijde van de Steenbakkersweg door
bedrijfsbebouwing zal leiden tot horizonvervuiling waardoor hun woon-
en leefklimaat ernstig zal worden aangetast. Ook de in het plan
voorziene parkeerplaats voor internationaal vrachtverkeer zal volgens
appellanten leiden tot horizonvervuiling, geluidoverlast vanwege
nachtelijk verkeer en overlast als gevolg van de aantrekkende werking
van de parkeerplaats op prostitutie en criminaliteit. Appellanten
vrezen dan ook dat hun woning als gevolg van het plan in waarde zal
dalen. Voorts bevindt de parkeerplaats zich onder hoogspanningskabels
en voorziet het plan volgens appellanten ten onrechte niet in het
uitsluiten van transportvoertuigen met gevaarlijke stoffen op deze
parkeerplaats. Appellanten stellen verder dat nu de Steenbakkersweg
zal gaan fungeren als ontsluitingsweg voor het bedrijventerrein, de
verkeersintensiteit op deze weg zal toenemen hetgeen zal leiden tot
verkeersonveiligheid en een toename van verkeers- en geluidhinder. Uit
recente geluidmetingen blijkt volgens appellanten dat de cumulatieve
geluidbelasting op nieuw te bouwen woningen, die verder van de
Steenbakkersweg afliggen dan hun woning, meer dan 61 dB(A) zal
bedragen. Ten slotte betogen appellanten dat de landschappelijke
inpassing van het bedrijventerrein onvoldoende is gewaarborgd omdat
geen groenkwaliteitsplan is opgesteld en geen overleg heeft
plaatsgevonden over de invulling van de in het plan voorziene
groenstroken.
2.4.1. Gelet op de stukken, waaronder het deskundigenbericht en het
fotomateriaal, kan niet worden ontkend dat het karakter van de
woonomgeving van appellanten zal veranderen als gevolg van de
uitvoering van het plan. Dit leidt evenwel niet tot het oordeel dat
verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen instemmen met de
desbetreffende plandelen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft
verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de
vervanging van de bestaande woningen aan de oostzijde van de
Steenbakkersweg door bedrijfsbebouwing niet zal leiden tot een
zodanige horizonvervuiling dat sprake is van een onevenredige
aantasting van het woon- en leefklimaat van appellanten. Hiertoe
overweegt de Afdeling dat de afstand tussen de perceelsgrens van
appellanten en de bedrijfsbebouwing minimaal 18 meter bedraagt en dat
de maximaal toegelaten bouwhoogte van de bedrijfsbebouwing 10 meter
bedraagt en voorts dat het plan voorziet in een groenstrook langs de
Steenbakkersweg die het bedrijventerrein zal afschermen van de
woonbebouwing aan de westzijde van de Steenbakkersweg. In dit kader is
de Afdeling verder van oordeel dat niet aannemelijk is dat appellanten
geluid- en zichthinder zullen ondervinden van de op het
bedrijventerrein voorziene parkeerplaats voor vrachtwagens, gezien de
afstand tussen de voorziene parkeerplaats en de woning van appellanten
van ongeveer 200 meter en gezien de afschermende werking van de
geprojecteerde bedrijfsbebouwing en de bovengenoemde groenstrook.
Hierbij neemt de Afdeling nog in aanmerking dat het college van
burgemeester en wethouders op 16 oktober 2007 heeft besloten dat een
inrichtingsvoorstel voor de groenstrook aan de Steenbakkersweg zal
worden opgesteld en dat daarover overleg zal plaatsvinden met de
bewoners van de Steenbakkersweg. Gelet hierop heeft verweerder zich in
redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de landschappelijke
inpassing van het bedrijventerrein voldoende is gewaarborgd.
Ten aanzien van de vrees van appellanten dat de parkeerplaats een
aantrekkende werking zal hebben op prostitutie en criminaliteit
overweegt de Afdeling dat dit, indien sprake zou zijn van deze vorm
van overlast, een handhavingskwestie betreft die als zodanig buiten
het toetsingskader van deze procedure valt. Het betoog van appellanten
dat in het plan dient te worden uitgesloten dat transportvoertuigen
met gevaarlijke stoffen parkeren onder hoogspanningskabels, betreft
een kwestie die wordt bestreken door de Wet vervoer gevaarlijke
stoffen en derhalve evenzeer buiten het toetsingskader van deze
procedure valt.
2.4.2. Uit de stukken blijkt voorts dat de verkeersintensiteit op de
Steenbakkersweg fors zal toenemen als gevolg van het plan. De Afdeling
deelt het standpunt van verweerder dat geen aanknopingspunten bestaan
om aan te nemen dat de verkeersveiligheid op de Steenbakkersweg in de
nieuwe verkeerssituatie onvoldoende kan worden gewaarborgd.
Ten aanzien van de stelling van appellanten dat uit recente
geluidmetingen zou blijken dat niet kan worden voldaan aan de
wettelijke voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A), overweegt de Afdeling
dat appellanten deze stelling niet hebben gestaafd en ook anderszins
niet is gebleken dat de Wet geluidhinder aan uitvoering van het plan
in de weg staat. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat ten
behoeve van het plan een akoestisch onderzoek is uitgevoerd, waarvan
de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Geluidsaspecten De
Veldkamp" van de Dienst Stedelijk Beheer en Ontwikkeling van 14
september 2005. In dit rapport staat dat de geluidsbelasting op de
gevel van de woning van appellanten na het geschikt maken van de
Steenbakkersweg als ontsluitingsweg de wettelijke voorkeursgrenswaarde
van 50 dB(A) niet overschrijdt.
2.4.3. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van
de woning van appellanten betreft, bestaat, mede gelet op het
voorgaande, geen grond voor het oordeel dat die waardevermindering
zodanig zal zijn dat verweerder hieraan in redelijkheid een
doorslaggevend gewicht had moeten toekennen. Dit laat evenwel onverlet
dat appellanten, indien zij menen dat zij schade lijden als gevolg van
het plan, zich met een verzoek om schadevergoeding op grond van
artikel 49 van de WRO kunnen richten tot de gemeenteraad.
2.5. De conclusie is dat hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen
aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in
redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in
zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarin
wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden
besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met
het recht. Het beroep is mitsdien ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaan geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Voorzitter, en mr.
M.W.L. Simons-Vinckx en mr. G.N. Roes, Leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Kooijman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2007
177-472.