Wijziging van de Wet verontreiniging zeewater en enige andere wetten in
verband met de uitvoering van het op 7 november 1996 te Londen tot stand
gekomen Protocol bij het Verdrag inzake de voorkoming van verontreiniging
van de zee ten gevolge van afval en andere stoffen (Trb. 1998, 134 en Trb.
2000, 27)
Nota naar aanleiding van het verslag
Uit de gestelde vragen, waarvan ondergetekende met belangstelling kennis
heeft genomen, kan worden geconcludeerd dat de verschillende fracties die
vragen hebben gesteld, het doel en het belang van onderhavig wetsvoorstel
onderschrijven. Graag wordt op de gestelde vragen ingegaan in het vertrouwen
dat deze nota naar aanleiding van het verslag zal bijdragen aan een spoedige
behandeling van dit wetsvoorstel.
1. Inleiding
De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd of er een inhoudelijke overlap
bestaat van het wetsvoorstel en/of het Londen Protocol met enige Europese
wetgeving. De leden vragen zich af hoe de regering de afstemming garandeert.
Daar waar Europese wetgeving regels stelt ter bescherming van het mariene
milieu, zoals bijvoorbeeld een lozings- of stortingsverbod van afvalstoffen in de
zee, is er een raakvlak met het Londen Protocol. Daarbij moet wel worden
bedacht dat strengere maatregelen in Europese regelgeving met betrekking tot
de voorkoming, de vermindering en, waar praktisch uitvoerbaar, de beëindiging
van verontreiniging kunnen worden genomen dan die worden voorgeschreven
in het Londen Protocol.
Met betrekking tot de samenloop met de verordening (EG) nr 1013/2006 van
het Europese Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende overbrenging
van afvalstoffen (PbEG L 190) wordt verwezen naar de artikelsgewijze
toelichting op artikel 6 van het voorstel van de rijkswet tot goedkeuring van het
Londen Protocol1. Hieronder volgt een overzicht van overige Europese
regelgeving die raakvlakken heeft met het Londen Protocol.
- Richtlijn nr. 2000/60/EG van het Europese Parlement en de Raad van 23
oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire
maatregelen betreffende het waterbeleid (hierna: de Kaderrichtlijn water)
De Kaderrichtlijn water schrijft onder meer een maatregelprogramma voor
teneinde de doelstelling van een goede chemische en een goede ecologische
toestand van kustwateren in beginsel in 2015 te bereiken. Wat betreft de
chemische toestand dienen kustwateren te worden opgevat als de territoriale
zee. Voor de ecologische toestand zijn kustwateren omschreven als de
oppervlaktewateren tot één zeemijl uit de kust.
Daarnaast vereist de Kaderrichtlijn water het nemen van maatregelen ten
aanzien van puntbronnen van verontreiniging, waaronder ook het lozen van
1 Kamerstukken II 2006/07, 31 057, nr. 3, blz. 6.
---
stoffen in de territoriale zee valt. Voor een uitvoerige uiteenzetting van de
Kaderrichtlijn water wordt hier verwezen naar de parlementaire behandeling van
de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water2. De uitvoering van het Londen
Protocol kan worden gezien als een invulling van de maatregelen die de
Kaderrichtlijn water voorschrijft ten aanzien van kustwateren.
- Richtlijn nr. 2006/12/EG van het Europese Parlement en de Raad van 5 april
2006 betreffende afvalstoffen (PbEG 2006, L 114)3(hierna: de Kaderrichtlijn
afvalstoffen)
De Kaderrichtlijn afvalstoffen stelt zich tot doel de mens en het milieu te
beschermen tegen de schadelijke invloeden veroorzaakt door onder meer het
storten van afvalstoffen. Een van de kernverplichtingen van deze richtlijn is het
nemen van de nodige maatregelen om het onbeheerd achterlaten of het
ongecontroleerd lozen of verwijderen van afvalstoffen te verbieden. Deze
richtlijn ziet tevens op het verwijderen van afvalstoffen in zeeën en oceanen,
inclusief het inbrengen in de bodem. Daarmee is er onmiskenbaar een raakvlak
met het Londen Protocol. Er is echter geen noemenswaardig verschil tussen het
Londen Protocol en voornoemde richtlijn wat onder afvalstoffen moet worden
gerekend. Het Londen Protocol spreekt van afvalstoffen en andere stoffen,
terwijl de Kaderrichtlijn afvalstoffen in bijlage I afvalstoffen eveneens ruim
omschrijft.
Ten aanzien van een nuttige toepassing kennen zowel het Londen Protocol als
de Kaderichtlijn afvalstoffen een aparte voorziening. Geen "storten" in de zin
van het Londen Protocol is: "placement of matter for a purpose other than the
mere disposal thereof, provided that such placement is not contrary to the aims
of this Protocol". Het plaatsen van stoffen in de oceaan of de zee met een
ander doelmerk dan het zich enkel en alleen van te ontdoen, wordt daarmee
toegestaan op voorwaarde dat dit niet strijdig is met het doel van dit Protocol.
In dit verband is op pagina 3 van de memorie van toelichting ingegaan op het
voornemen om baggerspecie in de zee te verspreiden.
De Kaderrichtlijn afvalstoffen kent ook een voorziening ten behoeve van een
nuttige toepassing. Als er sprake is van een nuttige toepassing, dan is een
vergunning voor het verwijderen van afvalstoffen niet noodzakelijk. Wel eist de
Kaderrichtlijn afvalstoffen in dit geval dat er algemene regels worden gesteld
onder meer ten aanzien van de hoeveelheid en de soort afvalstoffen en de
voorwaarden waaronder de activiteit kan worden vrijgesteld van een
vergunning. Ten aanzien van het verspreiden van baggerspecie in de zee zullen
deze regels in het Besluit bodemkwaliteit worden opgenomen4.
Al met al kan de conclusie worden getrokken dat tussen de Kaderrichtlijn
Afvalstoffen en het Londen Protocol geen strijd is. Van zowel het Protocol als de
Kaderrichtlijn gaat juist een versterkende werking ter bescherming van het
mariene milieu uit.
- Richtlijn 2005/35/EG van het Europese Parlement en de Raad van 7
september 2005 inzake verontreiniging vanaf schepen en invoering van
sancties door inbreuken (PbEG 2005, L 255)
2 Kamerstukken II, 2003/04, 28808 en Kamerstukken I, 2004/05, 28808.
3 Deze richtlijn is een hercodificatie van de Richtlijn 75/442/EEG van de Raad
van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen
(PbEG 1975, L 194).
4 Kamerstukken II 2005/06, 29383.
---
Deze richtlijn beoogt de normen van het MARPOL-verdrag binnen de Europese
Unie te integreren en te harmoniseren. Uit de preambule van deze richtlijn kan
worden afgeleid dat het doel van deze richtlijn onder meer is een hoog niveau
van (mariene) milieubescherming te bewerkstelligen. Dit doel heeft deze richtlijn
gemeen met het Londen Protocol. Verder is er geen raakvlak met laatstgenoemd
verdrag. De richtlijn, zoals ook het MARPOL-verdrag, ziet op het in zee lozen
door schepen van (restanten van) stoffen verbonden met of afkomstig uit de
normale exploitatie van schepen, ofwel van stoffen die aan boord zijn ontstaan
of als gewone lading aan boord zijn genomen.
Het Londen Protocol reguleert het storten van stoffen die niet aan boord zijn
ontstaan maar die met het doel om te storten aan boord zijn genomen van
onder meer schepen, die speciaal bestemd zijn voor het zich ontdoen van
stoffen in zee of voor het behandelen van die stoffen aan boord.
Derhalve is er een duidelijk onderscheid tussen hetgeen in deze richtlijn en het
Londen Protocol wordt geregeld. Naast het algemene doel om het mariene
milieu te beschermen is er dan ook geen inhoudelijk raakvlak.
- Voorstel voor een richtlijn van het Europese Parlement en de Raad tot
vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het
beleid ten aanzien van het mariene milieu5
Strikt genomen gaat het hier nog niet om Europese regelgeving. Het betreft hier
een ontwerp van een richtlijn over de vaststelling waarvan nog wordt
onderhandeld binnen de Europese Raad en met het Europese Parlement.
Derhalve kan over deze richtlijn nog niets in definitieve zin worden gesteld. Met
deze kanttekening zijn er onmiskenbaar raakvlakken tussen dit ontwerp van een
richtlijn en het Londen Protocol.
Het ontwerp van de richtlijn stelt zich tot doel door middel van de ontwikkeling
en uitvoering van een mariene strategie uiterlijk in 2021 een goede
milieutoestand van het mariene milieu te bereiken en te behouden. De richtlijn is
van toepassing op de mariene wateren, met inbegrip van de zeebodem en de
ondergrond daarvan waarover de lidstaten jurisdictie hebben en of uitoefenen
overeenkomstig het VN-Zeerechtverdrag. De richtlijn verdeelt deze mariene
wateren in mariene regio's en sub-regio's. Van elke lidstaat wordt verwacht dat
hij voor de hem relevante mariene regio een mariene strategie vaststelt volgens
een actieplan, onder meer inhoudend de vaststelling van een reeks milieudoelen
en indicatoren alsmede een programma van maatregelen gericht op het
bereiken van een goede milieutoestand.
Lidstaten die aan dezelfde mariene regio of subregio grenzen, werken samen en
coördineren op onderdelen de te treffen maatregelen om binnen de regio de
doelstellingen van de richtlijn te bereiken. De richtlijn voorziet er uitdrukkelijk in
dat bij het opstellen van het maatregelenprogramma rekening wordt gehouden
met de relevante maatregelen krachtens onder meer internationale
overeenkomsten, zoals bijvoorbeeld het Londen Protocol. Voor de coördinatie
kunnen de lidstaten gebruik maken van regionale institutionele samenwerkings-
structuren die onder bestaande regionale institutionele zeeverdragen zijn
opgericht. Voor Nederland is dat met name het Verdrag ter bescherming van
het mariene milieu in het Noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan, het
zogenaamde OSPAR-Verdrag.
Deze kernverplichting van het ontwerp van de richtlijn komt overeen met
hetgeen als algemene doelstelling in het Londen Protocol is aangegeven.
5 COM (2005) 505.
---
Verdragsstaten beschermen zowel individueel als collectief het mariene milieu
tegen alle bronnen van verontreiniging. Gesteld kan worden dat met het
vaststellen van deze richtlijn wordt voldaan aan de verplichting om
doeltreffende maatregelen te nemen teneinde de doelstelling van het Londen
Protocol te realiseren: het beschermen van het mariene milieu tegen alle
bronnen van verontreiniging.
Afstemming tussen Londen Protocol en Europese wetgeving
De afstemming tussen enerzijds het Londen Protocol en anderzijds Europese
regelgeving geschiedt langs drie hoofdlijnen. Op de eerste plaats is er te wijzen
op het feit dat de Europese Gemeenschap de status van waarnemer heeft in het
kader van het Londen Protocol. Derhalve ontvangt de Europese Commissie een
uitnodiging voor deelname aan de Vergadering van de Partijen, die tweemaal
per jaar wordt gehouden. Zo blijft de Europese Gemeenschap op de hoogte van
hetgeen in het kader van het Londen Protocol plaatsvindt.
Daarnaast is er een taak voor elke lidstaat van de Europese Unie die tevens het
Londen Protocol heeft geratificeerd om te voorkomen dat er een strijd ontstaat
tussen Europese wetgeving en voornoemd verdrag. Uit het hierboven gestelde
overzicht van raakvlakken kan worden opgemaakt dat er thans geen sprake is
van enige strijd tussen het Londen Protocol en de Europese wetgeving.
Integendeel: vanuit zowel de Europese wetgeving als het Londen Protocol gaat
een versterkende werking uit om het mariene milieu te beschermen en zijn er
steeds afstemmingsmogelijkheden.
Eveneens kan er gewezen worden op het hierboven eerder genoemde OSPAR-
verdrag. Dit verdrag ziet op de bescherming van het mariene milieu van de
noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan. Een van de voorlopers van dit
verdrag, het Verdrag van Oslo, heeft model gestaan voor de Londen Conventie,
de voorloper van het Londen Protocol. Gesteld kan worden dat er een grote
gelijkenis tussen het Londen Protocol en het OSPAR-verdrag is. Beide verdragen
reguleren het storten van afval en andere stoffen op (een gedeelte van de) zee.
Ook het OSPAR-verdrag kent een stortings- en verbrandingsverbod van afval
en andere stoffen. Alleen stoffen die expliciet zijn opgesomd mogen worden
gestort (vgl. reverse list van het Londen Protocol). Het OSPAR-verdrag is op dit
punt zelfs strenger dan het Londen Protocol en staat het storten van minder
(afval)stoffen toe. Partij bij het OSPAR-verdrag zijn de landen grenzend aan de
Noordzee (inclusief Zweden en Finland) en aan het Europese gedeelte van de
Atlantische Oceaan én de Europese Gemeenschap.
De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat de term "lozen" moet worden
vervangen door "storten". Zij menen dat de daarvoor door de Raad van State
gegeven argumenten overtuigend zijn.
De regering heeft in het nader rapport aangegeven waarom zij van mening is
dat de term "lozen" het meest geëigende begrip is voor de Wet verontreiniging
zeewater (hierna: Wvz). Thans wordt echter overwogen om in de Waterwet
waarin de Wvz opgaat, het begrip "storten" te introduceren. Het wetsvoorstel
voor de Waterwet is eveneens aanhangig bij de Tweede Kamer6.
Op dit moment wordt een nota van wijziging van het wetsvoorstel Waterwet
voorbereid. Deze nota zal zo spoedig mogelijk aan de Tweede Kamer worden
aangeboden. Onder storten in de Waterwet wordt dan verstaan hetgeen in
artikel 1, onder 4.1., van het Londen Protocol wordt omschreven. Daarmee
6 Kamerstukken II 2006/07, 30818, nr. 2.
---
wordt dan alsnog gevolg gegeven aan het advies van de Raad van State en de
opmerking van de leden van de fractie van de PVV. Ik stel voor om praktische
redenen de in de Wvz gebezigde terminologie van "lozen" voor het resterende
tijdsbestek van de Wvz te handhaven.
De leden van de VVD-fractie vragen zich af in hoeverre de andere ons
omringende landen dit verdrag hebben geïmplementeerd. Verder vragen de
leden van de VVD-fractie zich af waarom de ratificatie van dit verdrag zo lang
heeft geduurd.
Inmiddels hebben alle andere, aan de Noordzee grenzende landen het Londen
Protocol geïmplementeerd. Aanvankelijk had de ratificatieprocedure van het
Londen Protocol niet de hoogste prioriteit. Dit protocol van 1996 treedt in
werking 30 dagen volgend op het moment dat 26 staten, waarvan 15 staten
partij zijn bij de Londen Conventie, het Londen Protocol hebben geratificeerd.
Naarmate steeds meer staten tot ratificatie van het Londen Protocol zijn
overgegaan, is de Nederlandse ratificatieprocedure ter hand genomen. De
bedoeling was daarbij om de regels ter uitvoering van het Londen Protocol op te
nemen in het wetsvoorstel Waterwet. De Wvz gaat uiteindelijk in deze wet op.
De inwerkingtreding van het Londen Protocol is echter uiteindelijk sneller
gegaan dan eerst verwacht en derhalve is ervoor gekozen om toch nog door
middel van een aparte aanpassing van de Wvz uitvoering te geven aan het
Londen Protocol.
2. De hoofdlijnen van het wetsvoorstel.
- Uitbreiding van het toepassingsgebied met zeebodem en ondergrond
daarvan
De leden van de SP-fractie vragen zich af welke wet en/of Protocol van
toepassing is op het brengen van stoffen in de bodem van de volle zee of de
ondergrond daarvan door personen die niet onder de Nederlandse rechtsmacht
vallen. De leden van de VVD-fractie zien graag toegelicht wat er gebeurt
wanneer iemand in deze gevallen onder de Nederlandse rechtsmacht valt en
wat er gebeurt wanneer iemand dezelfde acties uitvoert zonder onder de
Nederlandse rechtsmacht te vallen.
Voor de reikwijdte van de rechtsmacht van Nederland en andere staten op zee is
het op 10 december 1982 te Montego-Bay tot stand gekomen Verdrag van de
Verenigde Naties inzake het recht op zee (Trb. 1983, 83) (hierna: VN-
Zeerechtverdrag) relevant. Daarnaast zijn de Wvz en het Wetboek van
Strafrecht voor de beantwoording van de door de fracties van de SP en de VVD
gestelde vragen eveneens van belang.
In het VN-Zeerechtverdrag zijn specifieke bepalingen opgenomen over de
rechtsmacht van staten om in het kader van bescherming en behoud van het
mariene milieu verontreiniging als gevolg van illegale lozingen in de zin van de
Wvz tegen te gaan. Hier wordt met name verwezen naar de artikelen 216 e.v.
VN-Zeerechtverdrag, dat specifiek de handhaving van de bepalingen met
betrekking tot verontreiniging door lozing in de zin van de Wvz regardeert. In
deze artikelen wordt nadrukkelijk een onderscheid gemaakt tussen
handhavingsbevoegdheden van de kuststaat, de vlaggenstaat en de havenstaat.
Voor een uitgebreide uiteenzetting van deze bevoegdheden wordt hier
5
verwezen naar de memorie van toelichting op de rijkswet van 26 juni 1996 (Stb.
357) waarbij voornoemd verdrag voor het gehele Koninkrijk is goedgekeurd7.
Het VN-Zeerechtverdrag maakt het mogelijk dat staten een exclusieve
economische zone (hierna: EEZ) instellen. Het Koninkrijk heeft een dergelijke
zone ingesteld bij de Rijkswet instelling exclusieve economische zone en het
Besluit grenzen Nederlandse exclusieve economische zone. Bij wet van 20
januari 2005, (Stb. 49) is bepaald dat de Nederlandse strafwet toepasselijk is op
een ieder die zich in of boven de Nederlandse EEZ schuldig maakt aan
overtreding van de voorschriften, gesteld bij of krachtens de Wvz, onverminderd
het recht van andere staten om overeenkomstig het VN-Zeerechtverdrag tot
rechtsvervolging over te gaan (artikel 1a van de Wvz). In de memorie van
toelichting bij de wet van 20 januari 2005 wordt eveneens uitvoerig ingegaan
op de bevoegdheden van de vlaggenstaat, de kuststaat en de havenstaat om
tegen illegale lozingen in de zee op te treden. Ook naar deze toelichting zij hier
verwezen8.
Daarnaast is op grond van artikel 3 van het Wetboek van Strafrecht de
Nederlandse strafwet toepasselijk op een ieder die zich buiten Nederland aan
boord van een Nederlands vaartuig aan enig strafbaar feit schuldig maakt.
Gelet op het hierboven geschetste wettelijke kader kan het volgende worden
gesteld ten aanzien van de Nederlandse rechtsmacht om op te treden tegen
illegale lozingen in de volle zee en in de Nederlandse EEZ.
Volle zee
Ten aanzien van illegale lozingen in de volle zee door een Nederlands schip
heeft Nederland op grond van artikel 3 van het Wetboek van Strafrecht
volledige rechtsmacht (vlaggenstaatjurisdictie). Tegen een illegale lozing op de
volle zee gepleegd vanuit een buitenlands schip heeft Nederland geen
rechtsmacht, ook niet indien een Nederlander hierbij betrokken is. De
vlaggenstaat van het schip heeft dit wel. Wel heeft Nederland als havenstaat
rechtsmacht in het geval een buitenlands schip in een Nederlandse haven of
laad- of losplaats een lading aan boord neemt met het oogmerk zich hiervan
illegaal in de volle zee te ontdoen. Hier zij verwezen naar artikel 3, eerste lid,
aanhef en onder b, van de Wvz (havenstaatjurisdictie).
Nederlandse EEZ
Ook hier geldt dat Nederland volledige rechtsbevoegdheid heeft indien er vanuit
een Nederlands schip illegaal wordt geloosd in de EEZ op grond van artikel 3
van het Wetboek van Strafrecht (vlaggenstaatjurisdictie). Ten aanzien van
andere schepen kan Nederland als kuststaat bepaalde maatregelen nemen
indien er duidelijke redenen zijn om aan te nemen dat het betrokken schip een
overtreding van de lozingsvoorschriften heeft begaan. Afhankelijk van de ernst
van de lozing lopen deze maatregelen op in zwaarte: van het vragen van
informatie en inspectie van het schip tot het opbrengen van het schip en het
instellen van rechtsvervolging (kuststaatjurisdictie).
7 Kamerstukken II 1995/96, 24433, nr. 3, blz. 22.
8 Kamerstukken II 2003/04, 28984, nr. 3, blz. 3-6.
---
- Nieuw verbodsstelsel
De leden van de CDA-fractie vragen zich af of het Protocol van toepassing is op
de aquacultuur. Heeft het wetsvoorstel op enige andere wijze directe gevolgen
voor de aquacultuur?
Het Protocol is niet van toepassing op de aquacultuur en het wetsvoorstel heeft
geen directe gevolgen voor de aquacultuur. Immers het Protocol reguleert
activiteiten die verontreiniging van de zee veroorzaken door het storten van
afval en andere stoffen. Indien er sprake is van het storten van afval en andere
stoffen verband houdende met de aquacultuur, dan valt deze activiteit onder
het Protocol. Wel is voor het oprichten en het exploiteren van de installaties
voor aquacultuur in beginsel - afhankelijk van de wijze van uitvoering - een
vergunning nodig in het kader van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, die
deels opgaat in de Waterwet. Ook op grond van laatstgenoemde wet zal een
vergunning vereist zijn.
De leden van de VVD-fractie vragen zich af of de ratificatie van dit verdrag op
enige wijze invloed kan en zal hebben op de versterking van de kust door
middel van kustuitbreiding, zoals bij de kust van Zuid-Holland of de constructie
van kunstwerken (bv. Afsluitdijk). Kan de regering garanderen dat het huidige
wetsvoorstel op geen enkele wijze kan leiden tot vertraging in de aanleg van de
Tweede Maasvlakte?
Volgens het Londen Protocol wordt het plaatsen van stoffen met een ander
oogmerk dan er zich enkel en alleen van te ontdoen, niet aangemerkt als storten
mits zulks niet strijdig is met het doel van dit Protocol. Het gaat hier om een
nuttige toepassing. Waterbouwkundige constructies als dijken en kust-
versterkingen kunnen worden aangemerkt als een nuttige toepassing, waarop
de Wvz niet van toepassing is ingevolge artikel 2, aanhef en onder e, zoals dit
onderdeel komt te luiden na aanvaarding van dit wetsvoorstel. Ook de aanleg
van de Tweede Maasvlakte kan hieronder worden geschaard, zoals in de
memorie van toelichting reeds is uiteengezet. Dit wetsvoorstel leidt dan ook niet
tot een vertraging in de aanleg van de Tweede Maasvlakte.
3. Verwachte effecten
- Bedrijfseffecten
De leden van de CDA-fractie vragen zich af of in een scan de effecten van de
wetswijzigingen voor het bedrijfsleven is onderzocht. Indien dit niet gebeurd is,
is de staatssecretaris bereid alsnog hiertoe over te gaan?
Er is conform de daarvoor geldende afspraken een bedrijfseffectentoets
uitgevoerd. Het resultaat van deze toets zoals die is uitgevoerd is neergelegd in
paragraaf 3.1. van de memorie van toelichting.
- Handhaving
De leden van de CDA-fractie vragen zich af of de nieuwe systematiek van
verboden en effecten niet een vereenvoudiging van de handhavingsprocedures
behelst en of daarmee geen ruimte voor vermindering van de handhavingsinzet
ontstaat. In hoeverre toetst en bewaakt de overheid dat er door verschillen in
intensiteit en interpretatie, een gelijk speelveld niet onder druk komt te staan?
Is er in het verlengde van de veronderstelde vereenvoudiging ook ruimte voor
7
administratieve lastenverlichting, in tegenstelling tot vermelde gelijk blijven
daarvan?
Het Londen Protocol heeft op korte termijn vooral consequenties voor het
verspreiden van baggerspecie. Met aanvaarding van onderhavig wetsvoorstel
ontstaat de mogelijkheid dat voor nuttige toepassingen van baggerspecie geen
ontheffing meer noodzakelijk zal zijn. Hiervoor biedt artikel 2, aanhef en onder
e, de basis, zoals dit onderdeel komt te luiden na aanvaarding van het
wetsvoorstel. Dan zal met een melding kunnen worden volstaan. De melding zal
zijn vorm krijgen in het Besluit bodemkwaliteit. Ofschoon dit minder lasten voor
de initiatiefnemer inhoudt, behoeft dit op voorhand niet te leiden tot een lagere
handhavingsinzet; controle blijft immers noodzakelijk.
Met betrekking tot de vraag betreffende het gelijke speelveld komen de
verdragspartijen van het Londen Protocol jaarlijks tweemaal bijeen. Tijdens deze
bijeenkomsten worden kennis en informatie uitgewisseld, vindt afstemming
plaats over implementatietrajecten en worden interpretatieverschillen
besproken.
Met betrekking tot de vraag naar de administratieve lastenverlichting wordt op
het volgende gewezen. Uit de toets ten aanzien van de bedrijfseffecten die over
het ontwerp van het Besluit bodemkwaliteit9 is uitgevoerd, komt naar voren dat
de afschaffing van de ontheffingsverplichting voor het storten van bagger in het
kader van een nuttige toepassing een aanzienlijke administratieve
lastenvermindering met zich brengt. Voor het onderdeel grond en bagger is
berekend dat de administratieve lasten als gevolg van de ten aanzien van zout
en zoet water én het land te nemen maatregelen, zoals beschreven in de nota
van toelichting op het Besluit bodemkwaliteit, in totaliteit afnemen met circa 9
miljoen per jaar.
DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
J.C. Huizinga-Heringa
9 Kamerstukken II, 2005/2006, 29 383
---
Ministerie van Verkeer en Waterstaat